ABRvS, 25-11-2015, nr. 201406106/1/R3
ECLI:NL:RVS:2015:3598
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25-11-2015
- Zaaknummer
201406106/1/R3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:3598, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑11‑2015; (Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:RVS:2014:1783
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2015/1108
Uitspraak 25‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van 21 mei 2014, in zaak nr. 201207015/1/R3, heeft de Afdeling onder meer het beroep van de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie en de Vereniging Natuurwerkgroep gemeente Rucphen (hierna: de BMF en de Natuurwerkgroep) tegen het besluit van de raad van de gemeente Rucphen van 29 maart 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" onder meer gegrond verklaard voor zover het betreft de aanduiding "recreatiewoning" ter plaatse van 35 recreatieobjecten. Daarbij heeft de Afdeling het besluit in zoverre vernietigd.
201406106/1/R3.
Datum uitspraak: 25 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2014, in zaak nr. 201207015/1/R3.
Procesverloop
Bij uitspraak van 21 mei 2014, in zaak nr. 201207015/1/R3, heeft de Afdeling onder meer het beroep van de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie en de Vereniging Natuurwerkgroep gemeente Rucphen (hierna: de BMF en de Natuurwerkgroep) tegen het besluit van de raad van de gemeente Rucphen van 29 maart 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" onder meer gegrond verklaard voor zover het betreft de aanduiding "recreatiewoning" ter plaatse van 35 recreatieobjecten. Daarbij heeft de Afdeling het besluit in zoverre vernietigd.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2014, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 oktober 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door S.W. Vergeer-de Smit en K.M. Vervaart-Sukel, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kunnen alleen partijen een verzoek tot herziening indienen. Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht was [verzoeker] geen partij. Daarom zal zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. De Afdeling stelt evenwel vast dat zij [verzoeker], die één van de recreatiewoningen deels in eigendom heeft, niet op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid heeft gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. Naar aanleiding van het verzoek om herziening van [verzoeker] heeft de Afdeling dan ook ambtshalve bezien of de uitspraak van 21 mei 2014 vervallen moet worden verklaard, maar zij ziet hiertoe geen aanleiding. Daartoe is het volgende van belang.
4. Tegen het besluit van 29 maart 2012 hebben de BMF en de Natuurwerkgroep in hun beroepschrift onder meer aangevoerd dat het plan in strijd met artikel 4.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 voorziet in de aanduiding "recreatiewoning" ter plaatse van illegale recreatiewoningen die in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) staan.
5. In de uitspraak van 21 mei 2014 heeft de Afdeling hierover het volgende overwogen:
"44.3. De desbetreffende recreatiewoningen zijn in de jaren ‘60 en ‘70 zonder bouwvergunning gebouwd in de Rucphense bossen. Dit gebied is op de bij de Verordening 2011 behorende kaart "Natuur en landschap" aangewezen als EHS. Niet in geschil is dat de recreatiewoningen in het voorheen geldende plan niet als zodanig waren bestemd. Met het toekennen van de aanduiding "recreatiewoning" ter plaatse van de recreatiewoningen voorziet het plan juridisch-planologisch in de nieuwvestiging van de recreatiewoningen. Het standpunt van de raad dat het als zodanig bestemmen van de recreatiewoningen geen nieuwe ontwikkeling is gezien de reeds jarenlange aanwezigheid van de recreatiewoningen, berust derhalve op een onjuist uitgangspunt. Nu het plan voorziet in nieuwvestiging, na verkrijging van een omgevingsvergunning tot afwijken als bedoeld in artikel 32, lid 32.3, van de planregels, van de door BMF en de Natuurwerkgroep bedoelde recreatiewoningen in de EHS, heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre in overeenstemming met artikel 4.2, eerste lid, van de Verordening 2011 voorziet in het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de EHS. Het betoog slaagt."
6. De Afdeling heeft de beroepen tegen genoemd besluit van 29 maart 2012 behandeld ter zitting van 19 en 20 november 2013. De hiervoor, onder 5, weergegeven overweging berust deels op de door de raad ter zitting van 19 en 20 november 2013 gegeven toelichting dat voor de 35 recreatiewoningen geen bouwvergunning is verleend. Thans is de Afdeling echter gebleken dat deze toelichting van de raad in elk geval deels onjuist is. Voorts is gebleken dat inmiddels het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening" is vastgesteld en dat dit besluit blijkens de kennisgeving ervan in de Staatscourant ter inzage heeft gelegen van 13 augustus 2015 t/m 23 september 2015. Genoemde 35 recreatiewoningen maken deel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan. De raad heeft ter zitting van 26 oktober 2015 toegelicht dat een deel van deze recreatiewoningen opnieuw als zodanig is bestemd en dat voor het overige deel een uitsterfregeling in het plan is opgenomen. Tegen de vaststelling van dit plan kan beroep worden ingesteld. In het kader van die procedure kan aan de orde worden gesteld of en, zo ja, welk recht kan worden ontleend aan verleende bouwvergunningen voor de recreatiewoningen. Gelet op het voorgaande zijn de belangen van [verzoeker] in het kader van de reguliere procedures voldoende verzekerd en is er onvoldoende aanleiding om tot het buitenwettelijke middel van vervallenverklaring van de uitspraak van 21 mei 2014 over te gaan.
7. Gelet op de gang van zaken ziet de Afdeling aanleiding om het door [verzoeker] betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk;
II. gelast dat de griffier van de Raad van State aan [verzoeker] het door hem in verband met het verzoek om herziening betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor de behandeling van het verzoek tot herziening terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vletter
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015
653.