Zie HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358 (rov. 3.6.3 onder B.), m.nt. Mevis (rov. 3.6.3. onder A, eerste volzin, in verbinding met rov. 3.6.2. onder C is, lijkt mij, hier niet van toepassing nu het door het Hof vastgestelde ontnemingbedrag niet minder beloopt dan € 1.000).
HR, 12-03-2013, nr. 11/01381 P
ECLI:NL:HR:2013:BZ3621
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2013
- Zaaknummer
11/01381 P
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BZ3621
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ3621, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ3621
ECLI:NL:PHR:2013:BZ3621, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ3621
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0093
Uitspraak 12‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Schending redelijke termijn. De compensatie tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, wordt toegepast in de eveneens bij de HR aanhangige hoofdzaak.
12 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/01381
PDAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 maart 2011, nummer 20/003103-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2. Het middel is gegrond. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, welke in cassatie aanhangig is onder nr. 11/01382, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de hoofdzaak.
2.3. Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 maart 2013.
Conclusie 15‑01‑2013
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/01381 P
Mr. Hofstee
Zitting: 15 januari 2013
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
1.
Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 9 maart 2011 aan de betrokkene de verplichting opgelegd om een bedrag van € 1.000,- aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken 11/01381P en 11/01382. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens de betrokkene heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
5.
Het middel treft doel. Namens de betrokkene is op 11 maart 2011 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 18 april 2012 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Aan voornoemde vaststelling behoeft evenwel geen rechtsgevolg te worden verbonden, nu de Hoge Raad de compensatie, tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak (welke in cassatie aanhangig is onder nr. 11/01382) kan toepassen. In dat geval kan in de onderhavige zaak met het enkele oordeel dat de redelijke termijn is overschreden worden volstaan.1.
6.
Het tweede middel valt uiteen in twee klachten. De eerste klacht stelt dat het Hof de door de betrokkene (als verdachte) op 1 januari 2008 tegenover de politie afgelegde verklaring heeft gedenatureerd. Deze klacht mist feitelijke grondslag, nu het Hof die verklaring van de betrokkene niet voor het bewijs van de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gebruikt. De tweede klacht keert zich tegen de overweging van het Hof dat de betrokkene bij de politie heeft verklaard dat hij voor de verhuur van de schuur € 1000,00 aan huur heeft ontvangen van een van de twee mannen die op zijn terrein waren2. en stelt dat het Hof daarmee de op 15 januari 2008 door de betrokkene (als verdachte) bij de politie afgelegde verklaring heeft gedenatureerd. Deze klacht is gelijkluidend aan middel vier in de cassatieschriftuur in de samenhangende hoofdzaak, welk middel mijns inziens faalt. Ik volsta hier met verwijzing naar mijn bespreking van dat vierde middel, met dien verstande dat hetgeen ik in dat verband naar voren heb gebracht mutatis mutandis ten aanzien van de onderhavige klacht heeft te gelden.
7.
Het middel is in beide onderdelen tevergeefs voorgesteld.
8.
Het derde middel klaagt dat niet begrijpelijk is dat het Hof het door de betrokkene voor de verhuur van de schuur ontvangen bedrag van € 1.000,- als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft aangemerkt.
9.
Op mijn beurt begrijp ik werkelijk niet wat niet begrijpelijk is aan het oordeel van het Hof, dat de bedoelde € 1000,00 wederrechtelijk verkregen voordeel is. Meer heb ik er niet over te zeggen, of het zou moeten zijn dat het middel niet noopt tot beantwoording van enige rechtsvraag in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
10.
Ook het derde middel is tevergeefs voorgesteld.
11.
Het tweede en het derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑01‑2013
Het Hof doelt onmiskenbaar op de op 15 januari 2008 afgelegde verklaring van de betrokkene, in de hoofdzaak als bewijsmiddel 7 gebezigd en als bijlage aan het proces-verbaal van 's Hofs terechtzitting in de ontnemingzaak gehecht.