ABRvS, 27-04-2011, nr. 200907712/1/R3.
ECLI:NL:RVS:2011:BQ2679
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-04-2011
- Magistraten
Mrs. Th. C. van Sloten, B.P. Vermeulen, J.A. Hagen
- Zaaknummer
200907712/1/R3.
- LJN
BQ2679
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BQ2679, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑04‑2011
Uitspraak 27‑04‑2011
Mrs. Th. C. van Sloten, B.P. Vermeulen, J.A. Hagen
Partij(en)
Uitspraak in het geding tussen:
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Plus Vastgoed B.V., gevestigd te De Bilt, en anderen,
- 2.
de vereniging Vereniging van Eigenaren van Commerciële Ruimten in de Salmstraat, gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, en anderen,
- 3.
de vereniging Vereniging Geleen Promotion, gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2009 heeft de raad het bestemmingsplan ‘Fortuna stadion e.o.’ vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Plus Vastgoed en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2009, de VvE en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2009, en Geleen Promotion bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2009, beroep ingesteld. Geleen Promotion heeft haar beroep aangevuld bij brief van 6 november 2009.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Plus Vastgoed en anderen, de VvE en anderen, Geleen Promotion en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De raad, Afbouw Stadion B.V. en Stadion Omgeving B.V., belanghebbenden, Plus Vastgoed en anderen en de VvE en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2011, waar Plus Vastgoed en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hardy, advocaat te Maastricht, de VvE en anderen, vertegenwoordigd door mr. A.J.H.W.M. Versteeg, advocaat te Amsterdam, Geleen Promotion, vertegenwoordigd door E. van der Veen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.P.A.M. Friesen en ing. H.J.J. Pexs, vergezeld door J.I.J.H. van Rooij, F.M.J.W. Wijnants en P. Meekels, wethouder, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord Afbouw Stadion B.V. en Stadion Omgeving B.V., vertegenwoordigd door mr. A. ten Veen, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
Het plan
2.1.
Het plangebied voorziet in de mogelijkheid om het voetbalstadion dat wordt gebruikt door de voetbalclub Fortuna Sittard en de directe omgeving daarvan te gebruiken voor onder meer een supermarkt, detailhandel in sportartikelen, sportieve recreatie, een horecabedrijf, maatschappelijke voorzieningen en kantoren.
Plus Vastgoed en anderen, de VvE en anderen en Geleen Promotion betogen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld.
Ontvankelijkheid
2.2.
De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van Plus Vastgoed en anderen niet-ontvankelijk is voor zover dat is ingesteld namens Rupa B.V. en Hertogsland B.V.
Het beroep van de VvE en anderen is volgens de raad niet-ontvankelijk voor zover ingesteld door de VvE, [appellant sub 2 A], [appellant sub 2 B], [appellant sub 2 C], [appellant sub 2 D] en [appellant sub 2 E].
Volgens Afbouw Stadion B.V. en Stadion Omgeving B.V. is het beroep van de VvE en anderen ook voor het overige niet-ontvankelijk, waarbij het gaat om Pull Mode B.V., [appellant sub 2 F], [appellant sub 2 G], de erven [appellant sub 2 H], [appellant sub 2 I], [appellant sub 2 J] en [appellant sub 2 K].
Verder acht de raad het beroep van Geleen Promotion niet-ontvankelijk omdat in haar statuten niet staat dat zij de belangen van winkeliers in Geleen, of daarmee vergelijkbare belangen, behartigt.
2.2.1.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2.3.
Ter zitting hebben Plus Vastgoed en anderen onweersproken naar voren gebracht dat Hertogsland B.V. eigenaar is van het winkelcentrum Limbrichterveld te Sittard, waar onder meer een supermarkt is gevestigd die concurrentie ondervindt van de in het plan voorziene en in hetzelfde verzorgingsgebied opererende supermarkt. Naar hun mening zijn de belangen van Hertogsland hiermee rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken.
Gelet op de positie van Hertogsland als eigenaar van Limbrichterveld acht de Afdeling de vrees van Hertogsland dat zij als gevolg van de in het plan mogelijk gemaakte supermarkt zal worden geraakt in een concurrentiebelang niet op voorhand van iedere grond ontbloot, zodat daarin voldoende grond is gelegen om voor Hertogsland een belang aan te nemen dat rechtstreeks betrokken is bij het plan.
De belangen van Rupa B.V. zijn gelegen in haar hoedanigheid van eigenaar van een tuincentrum, aldus Plus Vastgoed en anderen ter zitting. Niet aannemelijk is gemaakt dat Rupa werkzaam is in hetzelfde marktsegment als dat waartoe de bedrijvigheid behoort die het plan mogelijk maakt. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken concurrentiebelang.
Gelet op het voorgaande is het beroep van Plus Vastgoed en anderen niet-ontvankelijk voor zover dat is ingesteld door Rupa B.V.
Voor zover hierna wordt gesproken over Plus Vastgoed en anderen, wordt Rupa B.V. daaronder niet mede begrepen.
2.2.4.
De VvE en anderen hebben ter zitting desgevraagd toegelicht dat hun belang bij het bestreden besluit is gelegen in de effecten van de voorziene ontwikkelingen op de binnenstad van Geleen.
De statutaire doelstelling van de VvE luidt: ‘het behartigen van de belangen van haar leden in het kader van de herinrichting van de Salmstraat te Geleen in de gemeente Sittard-Geleen, zowel voor, tijdens als na afloop van de herinrichting.’
De Salmstraat ligt op een afstand van meer dan 2.000 m tot het plangebied. Het plan heeft geen invloed op de herinrichting van de Salmstraat, zodat naar het oordeel van de Afdeling de VvE niet krachtens haar statutaire doelstelling een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
Wat betreft de overige partijen die behoren tot de VvE en anderen is voorts niet aannemelijk gemaakt dat één of meer van die partijen in hetzelfde marktsegment werkzaam zijn als dat waartoe de bedrijvigheid behoort die het plan mogelijk maakt. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken concurrentiebelang.
Gelet op het voorgaande is het beroep van de VvE en anderen niet-ontvankelijk.
2.2.5.
De statutaire doelstelling van Geleen Promotion luidt: ‘het promoten van de stad Geleen in het algemeen en van het centrum in het bijzonder, waarbij het zwaartepunt ligt bij het promoten van Geleen als zaken-, detailhandels- en dienstencentrum alsmede desgewenst te bemiddelen tussen haar leden en de plaatselijke overheid’.
De feitelijke werkzaamheden van Geleen Promotion zijn onder meer gericht op het stimuleren van economische activiteit in het centrum van Geleen.
Gelet op de bedrijvigheid die het plan mogelijk maakt en de mogelijke effecten daarvan op Geleen als zaken-, detailhandel- en dienstencentrum is de Afdeling van oordeel dat uit de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van Geleen Promotion volgt dat zij een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt, zodat zij kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. Het standpunt van de raad dat Geleen Promotion niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt, kan dan ook niet worden gevolgd.
Formele bezwaren
2.3.
Plus Vastgoed en anderen voeren aan dat een eerder in procedure gebracht en op het plangebied betrekking hebbend ontwerpbestemmingsplan ten onrechte niet is ingetrokken.
2.3.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat na de terinzagelegging van het eerder in procedure gebrachte ontwerpbestemmingsplan er voor is gekozen om voor de voorgenomen activiteit een milieueffectrapport op te stellen, gezien het hogere aantal mogelijke bezoekers dan eerder was aangenomen. Om die reden heeft het gemeentebestuur het vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid en transparantie wenselijk geacht om een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Het eerder ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan heeft geen rechtsgevolgen meer en zal niet worden vastgesteld, aldus de raad.
2.3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat vanaf 12 oktober 2006 een ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen dat betrekking had op het gebied waarop het voorliggende plan eveneens ziet. Ter zitting heeft de raad nogmaals bevestigd dat het op 12 oktober 2006 in ontwerp ter inzage gelegde plan niet verder in procedure zal worden gebracht. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling de ter zitting geuite vrees van Plus Vastgoed en anderen dat het plan in de toekomst mogelijk niettemin alsnog wordt vastgesteld ongegrond.
2.4.
Plus Vastgoed en anderen voeren aan dat de raad, doordat is nagelaten overleg over het plan te voeren met de gemeenten Beek en Stein, heeft gehandeld in strijd met de provinciale Handreiking ruimtelijke ontwikkeling Limburg (hierna: de Handreiking), die voorschrijft om overleg te plegen met buurgemeenten indien zich ten gevolge van vestiging van detailhandel gemeentegrensoverschrijdende effecten voordoen.
2.4.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat de Handreiking hem niet rechtstreeks bindt, maar dat hij daarmee niettemin rekening heeft gehouden bij zijn besluitvorming. In tegenstelling tot hetgeen Plus Vastgoed en anderen aanvoeren, is overleg gevoerd over de ontwikkeling van detailhandel in en rondom het stadion, aldus de raad.
2.4.2.
Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Volgens de Handreiking dient bij vestiging van nieuwe grootschalige functies op het gebied van detailhandel en stedelijke recreatieve voorzieningen een economische effectenrapportage (hierna: EER) opgesteld te worden.
Blijkt uit de EER dat er gemeentegrensoverschrijdende effecten optreden dan dient er volgens de Handreiking, naast overleg met de betrokken buurgemeenten, ook advies te worden ingewonnen bij de provincie.
2.4.3.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad niet gebonden aan provinciaal beleid, maar dient hij daarmee wel rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
Volgens de herkomstverdeling van de omzet van het nieuwe sportwarenhuis in de EER komt 40% tot 45% van de omzet uit het gebied binnen een straal tot ongeveer vijftien km, in welk gebied de gemeenten Beek en Stein vallen. Gelet hierop blijkt uit de EER dat sprake is van gemeentegrensoverschrijdende effecten en dient volgens de Handreiking overleg plaats te vinden met buurgemeenten.
Volgens de plantoelichting is het ontwerpbestemmingsplan ter beoordeling verzonden aan de betrokken instanties. Voorts is een voorontwerp van het plan verzonden aan de Provinciale Commissie Gemeentelijke Plannen, zo staat in de plantoelichting. Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat de gemeenten Beek en Stein zijn betrokken in ambtelijk overleg over het plan.
Gelet op deze toelichting geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij het voeren van overleg over het plan onvoldoende belang heeft gehecht aan hetgeen op dit punt in de Handreiking is vermeld en evenmin voor het oordeel dat is gehandeld in strijd met artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro.
2.5.
Plus Vastgoed en anderen betogen dat de raad vooringenomen heeft gehandeld bij de vaststelling van het plan, gezien de realisatieovereenkomst die de gemeente in het kader van de uitvoering van het plan is aangegaan.
2.5.1.
De enkele omstandigheid dat de gemeente partij is bij een realisatieovereenkomst met betrekking tot het plangebied vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat de raad in strijd met artikel 2:4 van de Awb het plan met vooringenomenheid heeft vastgesteld. Nu dit betoog niet met andere feiten of omstandigheden nader is onderbouwd, treft het geen doel.
2.6.
Plus Vastgoed en anderen voeren aan dat in het milieueffectrapport de mogelijkheid van het uitsluiten van gevoelige functies, zoals onderwijs, als alternatief in overweging had moeten worden genomen.
2.6.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat onderwijs een wezenlijk onderdeel van het plan vormt en dat het in beschouwing nemen van een alternatief zonder gevoelige functies niet relevant is.
2.6.2.
Ingevolge artikel 7.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, voor zover thans van belang en zoals dat destijds luidde, bevat het milieueffectrapport dat betrekking heeft op een plan ten minste een beschrijving van de voorgenomen activiteit alsmede van de alternatieven daarvoor, die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen.
2.6.3.
De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid onderwijs als een wezenlijk onderdeel van het plan heeft kunnen aanmerken. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het geheel uitzonderen van gevoelige functies in het plangebied niet kan worden aangemerkt als een alternatief voor de voorgenomen activiteit dat redelijkerwijs in beschouwing diende te worden genomen.
Materiële bezwaren
2.7.
Plus Vastgoed en anderen betogen dat uit de Handreiking onder meer volgt dat een supermarkt met een omvang zoals in het plan voorzien slechts mogelijk mag worden gemaakt op een stedelijk dienstenterrein indien deze elders niet inpasbaar is en voeren aan dat onvoldoende is onderzocht of aan die voorwaarden is voldaan.
2.7.1.
Zoals hiervoor reeds overwogen, is de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden aan provinciaal beleid, maar dient hij dat in de belangenafweging te betrekken.
In hoofdstuk 2 van deel I van de Handreiking, waarin wordt ingegaan op de toetsingscriteria die worden gehanteerd voor de planbeoordeling, staat onder meer het volgende:
‘Voorkeursmilieus detailhandelsontwikkeling stadsregio's:
(…)
stedelijke dienstenterreinen: doelgerichte aankopen (alleen grootschalige vestigingen) alsmede megasupermarkten groter dan 3.500 m2 b.v.o. (na zorgvuldige afweging en indien elders niet inpasbaar)
(…)
De vestiging van megasupermarkten, met een bruto vloeroppervlak van 3.500 m2 of meer dienen, overeenkomstig de boven aangegeven voorkeursmilieus, bij voorkeur te worden gevestigd in een stadsdeelcentrum of in de randzone van de binnenstad, mits ruimtelijk en verkeerstechnisch inpasbaar. Vestigingen op een stedelijke dienstenterrein sluiten we echter niet op voorhand uit, gezien de ruimtelijke en verkeerskundige dimensie van dergelijke voorzieningen. Aan de keuze van een vestigingsplaats voor een dergelijke megasupermarkt zal een goede onderbouwing en afweging ten grondslag moeten liggen. Naast een economisch effectenrapportage zal ook de ruimtelijke afweging (ruimtevraag, ruimtelijke inpasbaarheid, ontsluiting, ligging t.o.v. verzorgingsgebied) zorgvuldig en herkenbaar tot stand moeten komen.’
2.7.2.
Volgens de raad is vestiging van een zogenoemde megasupermarkt niet inpasbaar in een stadsdeelcentrum of in de randzone van de binnenstad. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hem in verband met herontwikkelingsplannen voor Sittard bekend is dat een dergelijke locatie ruimtelijk, verkeerstechnisch en wat betreft luchtkwaliteit problematisch zou zijn. Bovendien is het plangebied beter ontsloten voor de regio, aldus de raad ter zitting.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat volgens het provinciaal beleid vestiging van megasupermarkten in een stadsdeelcentrum of in de randzone van de binnenstad weliswaar de voorkeur geniet, maar vestiging op een stedelijk dienstenterrein niet is uitgesloten, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij zijn besluitvorming onvoldoende belang heeft gehecht aan het provinciale beleid op dit punt.
2.8.
Plus Vastgoed en anderen voeren aan dat aan de keuze van de raad om extra detailhandel toe te staan geen ruimtelijk relevante motieven ten grondslag liggen, maar slechts financiële overwegingen, ingegeven door de wens de schuldpositie van Fortuna Sittard te verlichten.
2.8.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat voor zijn keuze tot het mogelijk maken van de voorziene ontwikkelingen de wens om een centrum voor sport en ontspanning te ontwikkelen leidend is geweest en dat de mogelijkheid van een eventuele schadeclaim bij het niet vaststellen van het plan weliswaar aan de orde is geweest, maar geen doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de besluitvorming omtrent het plan.
2.8.2.
De omstandigheid dat de gemeente overeenkomsten is aangegaan met de ontwikkelaars van het plangebied en dat met het plan mogelijkheden worden gecreëerd om de financiële positie van Fortuna Sittard te verbeteren brengt niet met zich dat niet tevens ruimtelijk relevante motieven ten grondslag kunnen liggen aan het plan. Gelet op het standpunt van de raad dat hij de ontwikkeling van een centrum voor sport en ontspanning bij het stadion wenselijk acht, faalt dit betoog.
2.9.
Plus Vastgoed en anderen betogen dat geen planologisch relevante overwegingen ten grondslag liggen aan de in het plan opgenomen branchebepalingen.
Het in de planvoorschriften gemaakte onderscheid naar herkomst van binnen en buiten de gemeente afkomstige bedrijven is niet ruimtelijk relevant, zo voeren Plus Vastgoed en anderen aan.
Plus Vastgoed en anderen en Geleen Promotion betogen voorts dat het plan kan leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.
2.9.1.
Ingevolge artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro kan een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels bevatten met betrekking tot branches van detailhandel en horeca.
Uit de Nota van Toelichting bij het Bro volgt dat met deze bepaling is bedoeld buiten twijfel te stellen dat branchering ten aanzien van detailhandel in bestemmingsplannen is toegestaan. De bepaling leidt ertoe dat gemeenten ter bevordering van de ruimtelijke economische kwaliteit in hun bestemmingsplan eisen kunnen stellen ten aanzien van de vestiging van bepaalde branches van detailhandel. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de eisen zullen moeten worden gemotiveerd vanuit overwegingen van ruimtelijke kwaliteit en niet louter kunnen zijn gegrond op argumenten van concurrentiebeperking, aldus de Nota van Toelichting.
2.9.2.
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor ‘Gemengd-Stedelijk dienstenterrein’ aangewezen gronden bestemd voor detailhandel ten behoeve van de vestiging van één supermarkt met een minimale oppervlakte van 3.500 m2 winkelvloeroppervlak en met een maximale oppervlakte van 4.250 m2 winkelvloeroppervlak en met dien verstande dat minimaal 2.350 m2 winkelvloeroppervlak moet bestaan uit de verplaatsing van (een) reeds elders in de gemeente gevestigde winkel(s) respectievelijk m2.
Ingevolge dit artikel, aanhef en onder b, zijn de voor ‘Gemengd-Stedelijk dienstenterrein’ aangewezen gronden bestemd voor detailhandel in sportartikelen met een minimale oppervlakte per vestiging van 1.000 m2 winkelvloeroppervlak en een totale maximale oppervlakte van 5.100 m2 winkelvloeroppervlak en met dien verstande dat:
- —
voor zover het betreft sportwarenhuizen en er sprake is van een omvang ten behoeve van sportwarenhuizen van boven de 2.550 m2 winkelvloeroppervlak, deze overmaat moet bestaan uit (een) reeds elders in de gemeente gevestigde winkel(s) respectievelijk m2;
- —
voor zover het betreft sportspeciaalzaken het oppervlak geheel moet bestaan uit (een) reeds elders in de gemeente gevestigde winkel(s) respectievelijk m2.
Ingevolge artikel 1, onder 25, van de planregels wordt onder detailhandel in sportartikelen begrepen:
- —
sportspeciaalzaken: detailhandel in sportartikelen met een smal maar diep assortiment ten behoeve van een specifieke tak of nauw aan elkaar verwante takken van sport, bijvoorbeeld op het gebied van buitensport en kamperen, ruitersport, vis- en jachtsport, watersport, wintersport, golfsport, rijwiel- en motorsport en de daarbij behorende uitrusting met een maximum van 50% van het winkelvloeroppervlak aan sportkleding;
- —
sportwarenhuizen: detailhandel in sport met een breed maar minder diep assortiment gericht op een groot aantal takken van over het algemeen veel beoefende sporten zoals voetbal, hockey;
- —
bijzondere vormen van sportdetailhandel zoals in apparaten ten behoeve van fitness, zonnebanken en sauna's met een maximum van 50% van het winkelvloeroppervlak aan sportkleding.
2.9.3.
De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in ruimtelijk opzicht verschil bestaat tussen sportspeciaalzaken en sportwarenhuizen, zoals omschreven in artikel 1, onder 25, van de planregels. Daarbij neemt de Afdeling het verschil in het aangeboden assortiment, en daarmee samenhangend het verzorgingsgebied, in aanmerking. De raad stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat hij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dit onderscheid tussen sportspeciaalzaken en sportwarenhuizen heeft kunnen aanbrengen.
2.9.4.
De Wro biedt in beginsel geen grondslag voor een regeling in de planvoorschriften die slechts een specifieke groep van bedrijven toelaat die zich in niets anders onderscheidt van soortgelijke, andere bedrijven dan in hun herkomst. De herkomst van bedrijven is immers in het algemeen bij het reguleren van gebruik van gronden voor bedrijfsdoeleinden in planologisch opzicht niet relevant. Een dergelijke bestemmingsregeling kan onder omstandigheden wel aanvaardbaar zijn indien zij betrekking heeft op bedrijven waarvan verplaatsing uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gewenst is.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de herkomstbepaling voorkomt dat de concurrentie binnen de gemeente wordt vergroot en dat de bepaling met name is opgenomen ter bescherming van reeds in de gemeente gevestigde winkeliers. Gelet op deze toelichting moet worden geoordeeld dat de herkomstbepaling niet is opgenomen ten behoeve van bedrijven waarvan verplaatsing uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening gewenst is, zodat deze bepaling niet aanvaardbaar kan worden geacht.
In zoverre slaagt het betoog van Plus Vastgoed en anderen dat de herkomstbepaling niet ruimtelijk relevant is.
2.9.5.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 10 juni 2009 in zaak nr. 200808122/1/R3 en van 2 december 2009 in zaak nr. 200901438/1/R3) komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun dagelijkse boodschappen en hun geregelde inkopen kunnen doen.
Naar de effecten van de voorziene supermarkt op de lokale en de regionale detailhandelsstructuur is onderzoek verricht, waarvan de resultaten onder meer zijn vervat in het rapport ‘Effecten megasupermarkt Fortuna Stadion, Sittard actualisatie 2008’ (BRO, 21 oktober 2008) en het rapport ‘Economische effectenrapportage ontwikkeling omgeving Fortuna Stadion, Sittard’ (BRO, 12 januari 2009). Volgens deze rapporten is het niet zo dat de ontwikkeling bij het Fortuna Stadion zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur in de gemeente Sittard. Volgens het rapport van 12 januari 2009 is gebleken dat de ontwikkeling van de detailhandel in en om het stadion zal leiden tot (beperkte) negatieve omzeteffecten voor zowel de sportbranche als de dagelijkse artikelensector. Deze effecten zijn echter niet zodanig dat daarmee de kwaliteit van de binnensteden en/of de verzorgingsstructuur in de wijk of in de kern in het geding zijn, zo staat in dat rapport.
Plus Vastgoed en anderen hebben hun betoog dat aan de onderzoeksrapporten gebreken kleven, onderbouwd met het rapport ‘Effectanalyse supermarktontwikkelingen Sittard-Geleen: Fortuna Stadion en Slachthuisterrein’ (Bureau Stedelijke Planning, 2 juli 2009). Volgens dit rapport zijn de gevolgen van het plan voor de omzet van bestaande supermarkten in de gemeente groter dan naar voren komt uit de rapporten van BRO en is de doorwerking van die omzeteffecten verstrekkender.
Volgens het deskundigenbericht zijn de verschillen tussen de verrichte onderzoeken voor een belangrijk deel te verklaren doordat bij het onderzoek van Bureau Stedelijke Planning is uitgegaan van de invulling van de zogenoemde Slachthuislocatie met een supermarkt en de mogelijkheid dat na de beoogde verplaatsing van een supermarkt aan de Brugstraat naar het plangebied, zich opnieuw een supermarkt vestigt op de oude locatie.
2.9.5.1.
Met betrekking tot het bezwaar van Plus Vastgoed en anderen dat bij het onderzoek geen rekening is gehouden met de voorziene vestiging van een supermarkt op de in de gemeente gelegen Slachthuislocatie staat in het deskundigenbericht dat van gemeentelijke zijde is verklaard dat nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan vestiging van een supermarkt ter plaatse is toegelaten. Ter zitting heeft de raad in aanvulling hierop onweersproken verklaard dat op het moment van de vaststelling van het thans in geding zijnde plan voor de Slachthuislocatie evenmin een ontwerpbestemmingsplan ter inzage had gelegen ten behoeve van vestiging van een supermarkt.
Gelet hierop behoefde de mogelijke toekomstige vestiging van een supermarkt op de Slachthuislocatie niet te worden betrokken bij het onderzoek naar de effecten van de in het plan voorziene supermarkt.
2.9.5.2.
Wat betreft het betoog dat niet is uitgesloten dat na verplaatsing van de supermarkt aan de Brugstraat naar het stadion zich opnieuw een supermarkt vestigt aan de Brugstraat, heeft de raad toegelicht dat de gemeente en Afbouw Stadion B.V. privaatrechtelijk zijn overeengekomen te voorkomen dat door verplaatsing van winkels sprake kan zijn van duurzame ontwrichting. Daarbij heeft Afbouw Stadion B.V. zich ertoe verplicht om met partijen die hun winkel verplaatsen naar het plangebied overeen te komen dat op de oude locatie niet opnieuw dergelijke detailhandel wordt gevestigd en heeft de gemeente zich ertoe verplicht zo spoedig mogelijk met publiekrechtelijke middelen de vestiging van dergelijke detailhandel op de oude locatie onmogelijk te maken.
Gelet hierop bestaat er geen aanleiding te oordelen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende is gewaarborgd dat na verplaatsing van een supermarkt naar het plangebied zich wederom een supermarkt vestigt op de vrijkomende locatie. Met die mogelijkheid behoefde dan ook redelijkerwijs geen rekening te worden gehouden bij het onderzoek naar de gevolgen van het plan op het voorzieningenniveau.
2.9.5.3.
Ten aanzien van het betoog dat de omzeteffecten voor kantoren en horeca niet zijn onderzocht, overweegt de Afdeling dat het voorkomen of beperken van concurrentie op zichzelf niet ruimtelijk relevant is. Slechts in het geval dat zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen, zodanig dat sprake is van een in planologisch opzicht onaanvaardbare situatie, is plaats om in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter zake regulerend op te treden. Voor zover Plus Vastgoed en anderen dit betogen, oordeelt de Afdeling dat de raad geen nader onderzoek heeft hoeven verrichten om te kunnen vaststellen dat het toelaten van een horecabedrijf en kantoren redelijkerwijs geen duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau met zich zal brengen. Zolang van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen sprake is, is voor de vaststelling van het plan niet van belang of de voorziene horeca-activiteiten nadelige gevolgen hebben voor de bestaande horeca in de directe omgeving van het plangebied.
2.9.5.4.
Gezien het vorenstaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op basis van de beschikbare onderzoeksresultaten op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.
2.10.
Plus Vastgoed en anderen betogen dat ten onrechte niet is verzekerd dat wordt voorzien in voldoende parkeerruimte en dat het plan leidt tot verdere verslechtering van de verkeersdruk.
2.10.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat de bouwverordening waarborgt dat de vereiste parkeerplaatsen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd.
De raad stelt daarnaast dat ideeën in ontwikkeling zijn ter beperking van de verwachte verkeerscongestie, waarbij het onder meer gaat om intensivering van het openbaar vervoer, realisering van een fietsbrug en een extra aantakking op de Bergerweg, die met de Lissabonlaan de entree vormt tot het plangebied.
2.10.2.
Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening, voor zover thans van belang, moet bij een gebouw ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
Volgens het tweede lid, voor zover van belang, wordt de in het eerste lid genoemde ‘juiste mate’ van ruimte bepaald met behulp van parkeernormen, waarbij het volgende van toepassing is:
- a.
indien in het vigerende bestemmingsplan parkeernormen zijn opgenomen, dienen deze te worden toegepast;
- b.
indien in het vigerende bestemmingsplan geen parkeernormen zijn opgenomen, dienen de normen uit de gemeentelijke parkeernormennota te worden toegepast;
- c.
de te hanteren norm is de minimumparkeernorm voor de betreffende functie en locatie.
2.10.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het plangebied ruimte is om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Nu het plan niet voorziet in parkeernormen, vereist de bouwverordening dat ten aanzien van in het plangebied op te richten gebouwen de parkeernormen worden nageleefd zoals opgenomen in de op 13 oktober 2005 door de raad vastgestelde nota ‘Parkeernormensystematiek: omschrijving ten behoeve van implementatie’. Plus Vastgoed en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de hierin opgenomen parkeernormen onvoldoende zouden zijn.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen noodzaak bestaat om, naast de in artikel 2.5.30 van de bouwverordening opgenomen verplichting om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen, ook in het plan een verplichting op te nemen om de aanleg van het vereiste aantal parkeerplaatsen zeker te stellen.
2.10.4.
Plus Vastgoed en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van realisering van de in het plan voorziene ontwikkelingen voor de verkeersdoorstroming in en rondom het plangebied onvoldoende kunnen worden beperkt door het treffen van verkeersmaatregelen.
2.11.
Plus Vastgoed en anderen betogen dat het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit onvolledig is. Volgens hen is in het onderzoek geen acht geslagen op de jaren en de locaties met, naar uit eerder onderzoek is gebleken, de slechtste uitkomsten voor de luchtkwaliteit.
2.11.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat het door Grontmij verrichte onderzoek waarop Plus Vastgoed en anderen doelen, dateert uit 2005 en het onderzoek dat Caubergh-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. heeft uitgevoerd uit 2007 stamt. De verschillen kunnen volgens de raad worden verklaard door verschillende meetmethodieken en doordat het gebruikte verkeersmodel betrouwbaarder is geworden.
2.11.2.
De resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit zijn onder meer vervat in het rapport ‘Luchtkwaliteitsonderzoek plan Fortuna Stadion e.o.’ te Sittard’ (Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V., 18 december 2008). In de conclusies van dit rapport staat dat de realisatie van het plan niet leidt tot overschrijding van grenswaarden.
2.11.3.
Volgens het deskundigenbericht is de stelling van Plus Vastgoed en anderen dat het door Grontmij en Caubergh-Huygen verrichte onderzoek met elkaar in tegenspraak is, onjuist omdat de verschillen in benaderingen en in uitkomsten grotendeels terug te voeren zijn op sinds 2005 gewijzigde regelgeving en onderzoek met betrekking tot luchtkwaliteit.
In het deskundigenbericht staat voorts dat de gekozen rekenpunten representatief zijn voor de gehele omgeving van het plangebied. Voorts kan volgens het deskundigenbericht niet worden gezegd dat onvoldoende met congestie rekening is gehouden en zijn de gebruikte snelheidstypen voor wegen correct.
Emissies van snelwegen en industrie op enige afstand van de wegvakken waar berekeningen plaatsvinden, worden volgens het deskundigenbericht voorts geacht te zijn meegenomen in de achtergrondconcentraties. Verder staat in het deskundigenbericht dat het intensievere gebruik van de parkeergarage bij het stadion is meegenomen in het onderzoek.
Plus Vastgoed en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling van het luchtkwaliteitonderzoek in het deskundigenbericht onjuist is.
Omdat volgens de projectontwikkelaar de voorziene ontwikkelingen grotendeels zouden kunnen zijn afgerond in 2012, zouden volgens het deskundigenbericht ook voor dat jaar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit moeten worden berekend om te kunnen uitsluiten dat sprake zal zijn van overschrijdingen. Naar aanleiding hiervan heeft de raad een door Cauberg-Huygen uitgevoerd aanvullend luchtkwaliteitonderzoek ingediend, waarin de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit in het jaar 2012 inzichtelijk zijn gemaakt, waarbij dezelfde uitgangspunten zijn gehanteerd als bij het eerdere onderzoek. Volgens dit aanvullende onderzoek leidt de ontwikkeling en ingebruikname van het plan in 2012 in geen van de uitvoeringsvarianten tot overschrijding van de normen voor zwevende deeltjes (PM10) en NO2 in 2012. Plus Vastgoed en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is.
2.11.4.
Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet leidt tot overschrijding van de wettelijke normen voor luchtkwaliteit.
2.12.
Plus Vastgoed en anderen voeren aan dat het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de externe veiligheid gebreken bevat.
2.12.1.
In verband met de in het plan voorziene ontwikkelingen is onderzoek gedaan naar de risico's op het gebied van externe veiligheid vanuit de omgeving op het stadion, waarbij het gaat om vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor en om de handelingen met wagens met gevaarlijke stoffen op het emplacement Sittard. Hierbij zijn onder meer het plaatsgebonden risico en het groepsrisico berekend. De resultaten van het op dit punt verrichte onderzoek zijn vervat in het rapport ‘Externe Veiligheidsonderzoek Bedrijvenpark Fortuna e.o.’ (Save, 21 januari 2009).
Volgens het deskundigenbericht is, anders dan Plus Vastgoed en anderen veronderstellen, ten opzichte van eerder onderzoek niet van normering gewisseld door bij het nieuwe onderzoek uit te gaan van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, maar is bij het eerdere onderzoek het gebied afgebakend waarbinnen ten gevolge van een incident of calamiteit slachtoffers kunnen vallen, hetgeen is uitgedrukt in letaliteit. Voorts staat in het deskundigenbericht dat, anders dan Plus Vastgoed en anderen veronderstellen, de effecten van een gifwolk bij het onderzoek zijn betrokken. Plus Vastgoed en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het deskundigenbericht op dit punt onjuist is. Verder gaan Plus Vastgoed en anderen bij hun betoog dat onduidelijk is of berekeningen hebben plaatsgevonden conform de laatste wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen uit van de onjuiste vooronderstelling dat deze Regeling in dit geval van toepassing is, zodat reeds hierom deze kwestie geen verdere bespreking behoeft.
Voor het overige hebben Plus Vastgoed en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van Save zodanige gebreken of onjuistheden bevat dat de raad niet in redelijkheid op basis daarvan het plan uit het oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.
2.13.
Plus Vastgoed en anderen voeren aan dat het stadion en de te vestigen bedrijven, waaronder mogelijk een discotheek, onverenigbaar zijn met het tevens in het plangebied voorgestane gebruik van gronden voor onderwijs.
2.13.1.
De raad stelt dat op de momenten dat het stadion en de discotheek in gebruik zijn over het algemeen geen onderwijs zal worden gegeven, zodat de situatie dat daarvan hinder wordt ondervonden zich in de praktijk niet zal voordoen. Daarnaast zullen geluidproducerende inrichtingen moeten voldoen aan de milieuregelgeving, aldus de raad.
2.13.2.
Gelet op de omvang van het plangebied en de omstandigheid dat het gebruik van een discotheek en het stadion over het algemeen niet gelijktijdig zal plaatsvinden met het geven van onderwijs, acht de Afdeling niet aannemelijk dat onderwijsfaciliteiten niet in het plangebied kunnen worden gerealiseerd zonder dat een discotheek en het stadion onaanvaardbare hinder met zich zullen brengen voor die onderwijsfaciliteiten. Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om in het plan gebruik van gronden voor onderwijs mogelijk te maken.
2.14.
Plus Vastgoed en anderen en Geleen Promotion betogen dat verboden staatssteun is verleend aan Fortuna Sittard en de projectontwikkelaar. Zij voeren in dat verband aan dat met het opnemen van de mogelijkheid tot detailhandel in het plan financieel voordeel wordt behaald die ten dele ten goede komt aan Fortuna Sittard. Voorts sluiten Plus Vastgoed en anderen niet uit dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun doordat de ontwikkelaar van het plangebied een te lage prijs heeft betaald voor gronden in het plangebied.
Plus Vastgoed en anderen twijfelen voorts aan de uitvoerbaarheid van het plan, gezien de financiële situatie van Fortuna Sittard. Plus Vastgoed en anderen en Geleen Promotion betogen dat de rapporten over de economische uitvoerbaarheid van het plan zijn verouderd omdat daarin geen rekening is gehouden met de financieel-economische crisis.
2.14.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat een deel van de bij de voorziene ontwikkelingen verwachte winst ten goede komt aan Fortuna Sittard los staat van de voorziene ontwikkeling van een centrum voor sport en ontspanning, nu die ontwikkeling ook mogelijk is zonder winstafdracht aan Fortuna Sittard.
2.14.2.
Ingevolge artikel 87, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG-Verdrag), thans, na wijziging, artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) zijn steunmaatregelen van de lidstaten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.
Ingevolge artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 108, derde lid, van het VWEU wordt de Commissie van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken. Indien zij meent dat zulk een voornemen onverenigbaar is met de interne markt, vangt zij onverwijld de in het vorige lid bedoelde procedure aan. De betrokken lidstaat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid.
2.14.3.
Wat betreft het betoog dat de gestelde steun aan Fortuna Sittard in de weg zou staan aan de uitvoerbaarheid van het plan overweegt de Afdeling dat de overeenkomst waarbij ten behoeve van Fortuna Sittard bepalingen zijn opgenomen, waarmee volgens Plus Vastgoed en anderen en Geleen Promotion wordt beoogd de financiële positie van Fortuna Sittard te bevorderen, in de onderhavige procedure niet ter toetsing voorligt. Ongeoorloofde staatssteun kan in deze procedure slechts aan de orde komen in het kader van de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Fortuna Sittard is niet als ontwikkelaar betrokken bij het project. Gelet hierop en nu het plan niet exclusief het gebruik van het stadion door Fortuna Sittard mogelijk maakt en voorziet in verscheidene alternatieve gebruiksmogelijkheden voor het stadion, leidt dit betoog reeds daarom niet tot de conclusie dat de raad het plan niet uitvoerbaar heeft kunnen achten.
Ten aanzien van het betoog dat aan de ontwikkelaar van het plan ongeoorloofde staatssteun is verleend door de toekenning van ruime detailhandelsmogelijkheden aan in het plangebied gelegen gronden overweegt de Afdeling dat het geen maatregel betreft die wordt bekostigd met staatsmiddelen, zodat reeds daarom geen sprake is van een steunmaatregel die krachtens artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag, thans artikel 108, derde lid, van het VWEU aan de Europese Commissie gemeld had moeten worden.
Wat betreft het betoog dat bij verkoop van gronden door de gemeente aan de ontwikkelaar mogelijk sprake is van ongeoorloofde staatssteun, heeft de raad verklaard dat de gemeente in het jaar 1997 slechts een oppervlakte van ongeveer 100 m2 grond heeft verkocht aan de ontwikkelaar tegen een prijs van ƒ 33,-/m2 en dat de ontwikkelaar overige gronden van derden heeft verworven. Plus Vastgoed en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De Europese Commissie heeft op 6 maart 1996 de ‘Mededeling inzake de minimissteun’ gepubliceerd (PB 1996 C 068). Volgens deze mededeling wordt, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, staatssteun onder de grens van 100.000 ecu niet aangemerkt als een steunmaatregel die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalst of dreigt te vervalsen en behoeft dergelijke staatssteun niet te worden aangemeld bij de Commissie. Gezien de beperkte oppervlakte grond die de gemeente heeft verkocht aan de ontwikkelaar en de daarvoor betaalde prijs is niet aannemelijk dat, voor zover bij deze verkoop al sprake zou zijn van staatssteun, die van een zodanige omvang is dat deze uitstijgt boven de in de mededeling van de Commissie genoemde grens waarbij de steun had moeten worden aangemeld bij de Commissie. Reeds daarom geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat mogelijk ongeoorloofde staatssteun in de weg staat aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
2.14.3.1.
In de enkele stelling dat het plan als gevolg van de economische crisis niet meer uitvoerbaar is, ziet de Afdeling voorts geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad zich, mede gelet op de periode van tien jaar waarover het plan zich uitstrekt, niet in redelijkheid op de resultaten van het verrichte onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan heeft mogen baseren.
2.14.3.2.
Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Conclusie
2.15.
Gelet op het overwogene onder 2.9.4 geeft hetgeen Plus Vastgoed en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor zover het betreft artikel 3.1, aanhef en onder a en b, van de planregels. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3.1 van de Wro.
In hetgeen Plus Vastgoed en anderen voor het overige hebben aangevoerd en in hetgeen Geleen Promotion heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het door hen aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.15.1.
Gelet op het overwogene onder 2.15. is het beroep van Plus Vastgoed en anderen, voor zover ontvankelijk, gegrond. Het beroep van Geleen Promotion is ongegrond.
Gelet op de samenhang tussen de plandelen met de bestemming ‘Gemengd-Stedelijk dienstenterrein’ en het plandeel met de bestemming ‘Verkeer’ dient het bestreden besluit in zijn geheel te worden vernietigd.
Proceskosten
2.16.
De raad dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van Plus Vastgoed en anderen. Wat betreft de door Plus Vastgoed en anderen verzochte vergoeding van gemaakte kosten in verband met het aan hen door een deskundige uitgebrachte verslag over de effecten van het plan op de detailhandel overweegt de Afdeling dat de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen als het inroepen van die deskundige redelijk was. Ter bepaling of het inroepen van een deskundige redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Naar het oordeel van de Afdeling hebben Plus Vastgoed en anderen daarvan niet mogen uitgaan, gezien de inhoud van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoeksrapporten over duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.
Voor het overige bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het beroep van de vereniging Vereniging van Eigenaren van Commerciële Ruimten in de Salmstraat en anderen geheel, en het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Plus Vastgoed B.V. en anderen, voor zover dat is ingesteld door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rupa B.V., niet-ontvankelijk;
- II.
verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Plus Vastgoed B.V. en anderen voor het overige gegrond;
- III.
vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sittard-Geleen van 9 juli 2009, waarbij hij het bestemmingsplan ‘Fortuna stadion e.o.’ heeft vastgesteld;
- IV.
verklaart het beroep van de vereniging Vereniging Geleen Promotion ongegrond;
- V.
veroordeelt de raad van de gemeente Sittard-Geleen tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid besloten vennootschap Plus Vastgoed B.V. en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.131,90 (zegge: elfhonderdeenendertig euro en negentig cent), waarvan € 1.092,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- VI.
gelast dat de raad van de gemeente Sittard-Geleen aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Plus Vastgoed B.V. en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten voorzitter
w.g. Van Steenbergen ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011