Hof Den Haag, 10-09-2020, nr. 22-000174-19.a
ECLI:NL:GHDHA:2020:1814
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
10-09-2020
- Zaaknummer
22-000174-19.a
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:1814, Uitspraak, Hof Den Haag, 10‑09‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:136
Uitspraak 10‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd n.a.v. ECLI:NL:HR:2023:136.
Rolnummer: 22-000174-19
Parketnummer: 10-223707-18
Datum uitspraak: 10 september 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 15 januari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Rotterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde bovenlip en/of een gebroken (voor)tand en/of een neusfractuur heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) te slaan/stompen in/tegen het gezicht, althans het hoofd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) heeft geslagen/gestompt in/tegen het gezicht, althans het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Rotterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) te slaan/stompen in/tegen het gezicht, althans het hoofd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt, gelet op de andersluidende bewezenverklaring in hoger beroep.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Rotterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde bovenlip en/of een gebroken (voor)tand en/of een neusfractuur heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) te slaan/stompen in/tegen het gezicht, althans het hoofd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig haar aan het hof overlegde en in het dossier gevoegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Hiertoe heeft zij onder meer aangevoerd dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden wegens zowel gebrek aan bewijs als het ontbreken van overtuiging, nu de verklaring van de aangever en de verklaringen van de getuigen [getuige1] en [getuige2] niet betrouwbaar zijn en van het bewijs uitgesloten dienen te worden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Beide getuigen wijzen de verdachte tegenover de politie aan als degene die het slachtoffer geslagen zou hebben. De verklaringen van de beide getuigen zijn gedetailleerd en ondersteunen elkaar, evenals hetgeen door aangever is verklaard. De verklaring van de getuige [getuige1] is voor een belangrijk deel direct na het incident bij de politie afgelegd. De verklaring van [getuige2] is gelijk de volgende dag afgelegd. De verklaringen van deze getuigen en de verklaring van de aangever komen op belangrijke punten overeen en vinden steun in andere bewijsmiddelen. Het hof wijst hiervoor op de verklaring van de beveiliger [beveiliger] (p. 20 e.v.) en het proces-verbaal van bevindingen van politie (p. 34 e.v.). Het hof acht de verklaringen van beide genoemde getuigen dan ook voldoende betrouwbaar om te kunnen bezigen voor het bewijs.
Voor zover de raadsvrouw een beroep doet op de verklaring van [getuige3] als steun voor de verklaring van de verdachte, gaat de raadsvrouw voorbij aan het feit dat deze getuige bij de politie op 10 november 2018 uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij zelf niet gezien heeft dat aangever is geslagen en door wie hij is geslagen. Dat evenbedoelde getuige goeddeels overeenkomstig de verdachte heeft verklaard over hetgeen vooraf zou zijn gegaan aan de (zware) mishandeling van aangever, en dat aangever hierin ook een eigen rol toekomt, maakt dit niet anders.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan om [slachtoffer], [getuige1], [getuige2], [getuige3] en [getuige4] als getuigen te horen.
Gelet op de onderbouwing van dit getuigenverzoek en gelet op hetgeen hiervoor al is overwogen, ziet het hof geen noodzaak deze getuigen te horen.
Ten slotte heeft de raadsvrouw verzocht om de camerabeelden veilig te stellen en te voegen in het dossier. Voor zover deze beelden nog beschikbaar zouden zijn, is naar oordeel van het hof geen noodzaak gebleken deze beelden toe te voegen aan het dossier. In dit verband wordt overwogen dat op pagina 2 van het procesdossier met nummer [nummer] is gerelateerd dat op deze beelden niets van de mishandeling is te zien. Hetgeen de raadsvrouw hierover nog overigens naar voren heeft gebracht doet daar niet aan af.
Het hof verwerpt derhalve ook de voorwaardelijke verzoeken en het verzoek tot voeging van beelden aan het dossier.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft tijdens het uitgaan in een drukke uitgaansgelegenheid het slachtoffer meermalen in zijn gezicht gestompt. Het slachtoffer heeft hier zwaar lichamelijk letsel en een blijvend litteken in zijn gezicht aan over gehouden. Daarnaast heeft het voorval grote invloed op het psychisch welzijn van het slachtoffer. Dit volgt onmiskenbaar uit de schriftelijke slachtofferverklaring in hoger beroep, waarin het slachtoffer heeft aangegeven welke verreikende gevolgen hij van het feit heeft gehad op zijn persoonlijk leven. Verdachte heeft op geen enkel moment verantwoordelijkheid voor zijn daad genomen, hetgeen de verwerking van het gebeuren lastiger maakt voor het slachtoffer. Hooguit heeft hij zich ter zitting in hoger beroep wel empathisch geuit jegens het slachtoffer.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van in totaal € 4.671,49.
In hoger beroep is deze vordering door de benadeelde partij verlaagd tot een bedrag van € 2.915,03, te weten € 1.665,03 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.665,03, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat tot een bedrag van € 1.665,03 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat eveneens aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.665,03 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.665,03 (tweeduizend zeshonderdvijfenzestig euro en drie cent) bestaande uit € 1.665,03 (duizend zeshonderdvijfenzestig euro en drie cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 november 2018 en van de immateriële schade op 9 november 2018.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.665,03 (tweeduizend zeshonderdvijfenzestig euro en drie cent) bestaande uit € 1.665,03 (duizend zeshonderdvijfenzestig euro en drie cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 36 (zesendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. R.F. de Knoop, in bijzijn van de griffier mr. F.A. Janse.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 september 2020.
Mr. R.F. de Knoop is buiten staat dit arrest te ondertekenen.