Hof Amsterdam, 01-07-2016, nr. 23-003264-15
ECLI:NL:GHAMS:2016:2821
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-07-2016
- Zaaknummer
23-003264-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:2821, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑07‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 01‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Medeplichtigheid hennepkwekerij. De verdachte wist van de kwekerij en heeft de medeverdachte in de woning laten verblijven en deze laten gebruiken. Daarmee heeft de verdachte opzettelijk gelegenheid verschaft tot het telen van hennep.
parketnummer: 23-003264-15
datum uitspraak: 1 juli 2016 (strafzaak)
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-676289-12 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard, omdat de schriftuur van de zijde van het Openbaar Ministerie geen grieven tegen het vonnis bevat en hij, hoewel ook hij een redelijke grond ziet de zaken in hoger beroep gelijktijdig te behandelen, tegen het vonnis geen bezwaren heeft.
Het hof overweegt als volgt. Het door het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep is niet bij akte beperkt en ligt dus in beginsel ten volle aan het hof voor. In de op 24 augustus 2015 bij het hof ingekomen schriftuur hoger beroep is opgenomen dat de zaken van de verdachte en zijn medeverdachte zo nauw met elkaar zijn verweven, met name gelet op het feit dat zij elkaar aanwijzen als de eigenaar van de hennepkwekerij, dat zij gelijktijdig aan het hof dienen te worden voorgelegd. De schriftuur is afgesloten met de zinsnede dat de schriftuur alle grieven en de motivering daarvan bevat. De inhoud van de appelschriftuur moet zo worden begrepen, dat het hoger beroep is ingesteld teneinde te voorkomen dat, indien het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank komt, in beide zaken een veroordeling uitblijft. Dit moet worden aangemerkt als een grief in de zin van artikel 410, derde lid, Wetboek van Strafvordering en het Openbaar Ministerie is mitsdien ontvankelijk in het hoger beroep.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij in of omstreeks de periode 1 maart 2011 tot en met 17 november 2011 te Amsterdam Zuidoost, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 288, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair:
[medeverdachte] en/of een of meer anderen in of omstreeks de periode 1 maart 2011 tot en met 17 november 2011 te Amsterdam Zuidoost, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 288, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 maart 2011 tot en met
17 november 2011 te Amsterdam Zuidoost, opzettelijk behulpzaam is geweest, door zijn woning ter beschikking te stellen ten behoeve van deze hennepkwekerij;
feit 2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 17 november 2011 te Amsterdam Zuidoost, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (ongeveer 56.812 kHw), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] (gevestigd te [plaats]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door het aanbrengen van een (illegale) elektriciteitsaansluiting die (buiten de meter om) een in die woning aanwezige en in werking zijnde hennepplantage van elektriciteit voorzag), in ieder geval door middel van braak op en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Vrijspraak feit 2
De verdachte heeft consistent ontkend betrokken te zijn geweest bij de diefstal van elektriciteit. Aanwijzingen voor het tegendeel zijn niet gebleken. De omstandigheid dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij, is onvoldoende om alleen op basis daarvan de verdachte als (mede)pleger van de diefstal van elektriciteit aan te merken. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging feit 1
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit voor het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs dient te worden gebruikt, en dat voor die verklaring geen steunbewijs voor medeplegen dan wel medeplichtigheid van de verdachte voorhanden is. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de verdachte geen wetenschap had van de hennepplantage en dat daardoor het opzet op het medeplegen dan wel medeplichtigheid ontbreekt.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. Na een anonieme melding, waarin is aangegeven dat een flinke wietlucht rond het pand [adres 2] te Amsterdam Zuidoost hing, en de waarneming van een warmtebron bij hetzelfde pand, zijn de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het pand binnengetreden. Op de trap roken zij niet alleen de hen bekende henneplucht, maar zagen zij ook hennepresten. Bij de deur van de woning stonden twee vuilniszakken met daarin aarde en plantenresten. Op de eerste verdieping werd vervolgens een in werking zijnde hennepkwekerij, verdeeld over twee afgesloten ruimtes, aangetroffen. In het pand aanwezig was de medeverdachte [medeverdachte]. Hij heeft bij de politie verklaard dat zijn stiefvader [stiefvader], de verdachte, huurder van het pand was en hem ongeveer een jaar om niet in de woning heeft laten verblijven.
Op basis van de in de woning aangetroffen witte, op kalk gelijkende aanslag op het grondzeil en de irrigatiebuizen, stofaanslag op de deursponningen, hennepaanslag op de deurposten, hennepschaartjes en verlichtingsschakelaars, en (zeer) vervuilde koolstoffilters meldt [slachtoffer] in de aangifte dat er vermoedelijk sprake is geweest van tenminste drie eerdere oogsten.
De verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij het pand sinds ongeveer vijf jaren huurde, maar dat hij voornamelijk in de woning van zijn (thans ex-)partner in Almere verbleef. Ongeveer tweemaal per maand kwam hij in de woning in Amsterdam Zuidoost. Wanneer hij enkel de post kwam halen, zoals het geval was een dag voor de ontmanteling van de kwekerij, bleef hij op de begane grond. Hij ging wel eens naar het toilet op de eerste verdieping, maar meestal liep hij naar het woongedeelte op de tweede verdieping. Hij heeft tot slot verklaard niets af te weten van de hennepkwekerij en nooit een wietlucht in de woning te hebben geroken.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte herhaald dat hij nooit iets van de hennepkwekerij heeft gemerkt, maar heeft hij zijn verklaring in die zin aangepast, dat hij in de woning wel eens een wietlucht heeft geroken. Hij verklaarde dat te hebben toegeschreven aan het wietgebruik van zijn stiefzoon.
De lezing van de verdachte dat hij niets heeft geweten van de hennepkwekerij is ongeloofwaardig. Een in werking zijnde hennepkwekerij verspreidt doorgaans een sterke, typische geur. Dat de onderhavige kwekerij een dergelijke geur verspreidde, wordt bevestigd door de anonieme melding. Het is onaannemelijk dat de verdachte, die naar eigen zeggen tweemaal per maand in de woning is geweest, een dergelijke geur die zo doordringend is dat deze buiten de woning door een anonieme melder is geroken, niet heeft waargenomen. Dat de verdachte niet bij elk bezoek naar boven en langs de hennepkwekerij is gelopen doet daaraan niet af, mede nu de verbalisanten reeds tijdens het betreden van de trap naar de eerste verdieping een hennepgeur roken.
Gelet op het voorgaande is, anders dan door de raadsvrouw bepleit, komen vast te staan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerij. Er is evenwel onvoldoende bewijs dat de verdachte bij de hennepteelt een zodanig significante rol heeft gehad en zodanig nauw en bewust met [medeverdachte] heeft samengewerkt, dat hij als medepleger moet worden beschouwd. Dit betekent dat de verdachte van het hem onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Doordat de verdachte in de wetenschap van de aanwezigheid van de kwekerij zijn stiefzoon in de woning heeft laten verblijven en deze heeft laten gebruiken heeft hij [medeverdachte] wel opzettelijk gelegenheid verschaft tot het telen van de hennep. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 subsidiair: [medeverdachte] in de periode 1 maart 2011 tot en met 17 november 2011 te Amsterdam Zuidoost, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt, in een pand aan [adres 2], een hoeveelheid van in totaal 288 hennepplanten; tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 maart 2011 tot en met
17 november 2011 te Amsterdam Zuidoost opzettelijk behulpzaam is geweest door zijn woning ter beschikking te stellen ten behoeve van deze hennepkwekerij;
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft, zoals weergegeven onder het kopje “Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie”, gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging wordt verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zijn woning aan een ander ter beschikking gesteld voor het kweken van hennepplanten. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij door zijn handelen geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in softdrugs met zich brengt. De uit hennepplanten verkregen stof is immers bij gebruik niet alleen schadelijk voor de gezondheid, maar is daarnaast direct en indirect oorzaak van vele vormen van overlast en criminaliteit.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In eerste aanleg is de redelijke termijn aangevangen met de inverzekeringstelling van de verdachte op 17 november 2011. Het vonnis waarvan beroep is gewezen op 28 juli 2015. De zaak is vervolgens in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 1 juli 2016. De procedure als geheel heeft derhalve een periode van - afgerond - 4,5 jaar bestreken. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is deze periode is overschreden met zes maanden. Hoewel door de verdediging niet aangevoerd, zal het hof bij het bepalen van de straf rekening houden met deze overschrijding.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een taakstraf van 70 uren passend, doch zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een taakstraf van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 48 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S.W.M. Stevens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 juli 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.