Zie reeds HR 20 december 1926, ECLI:NL:HR:1926:BG9435, NJ 1927, p. 85. Vgl. ook J.M. Reijntjes en C. Reijntjes-Wendenburg in Handboek Strafzaken, aant. 34.4.7 over de auditu-bewijs, actueel t/m 1 september 2018.
HR, 21-09-2021, nr. 20/00715
ECLI:NL:HR:2021:1220
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-09-2021
- Zaaknummer
20/00715
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1220, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑09‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:812
ECLI:NL:PHR:2021:812, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1220
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑09‑2021
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00715
Datum 21 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 februari 2020, nummer 22-002178-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.A.M. BrouwersBouwman, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2021.
Conclusie 22‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Diefstal (art. 310 Sr). Bewijsklachten over o.a. betrouwbaarheid in civiele procedure afgelegde verklaringen. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/00715
Zitting 22 juni 2021
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De verdachte is bij arrest van 14 februari 2020 door het gerechtshof Den Haag voor “diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Verder heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als bepaald in het bestreden arrest.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
2. Het eerste middel
2.1.
In het middel wordt geklaagd a) dat het arrest niet voldoet aan de wettelijke voorschriften ter zake de bewijsmiddelen en b) dat het bewezenverklaarde niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen en onbegrijpelijk althans onvoldoende is gemotiveerd.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 3 mei 2013 tot en met 6 februari 2015 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldsom van € 41.000,00 toebehorende aan [betrokkene 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.”
2.3.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 18 mei 2015 van de politie Eenheid Midden-Nederland met nr. PL0900-2015117783-1, inclusief bijlagen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 122 e.v.) :
als de 18 mei 2015 afgelegde verklaring van [benadeelde] :
Mijn moeder is [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1926. Mijn moeder is op 23 januari 2015 overleden en ik ben enig erfgenaam. Mijn moeder had een rekening bij de ING bank met nummer [001] . Deze rekening is nu tenaamgesteld als [erven] . Medio 2009 had mijn moeder een financieel adviseur in de arm genomen: [verdachte] . [verdachte] verzorgde de belastingaangiften van mijn moeder.
Nadat mijn moeder overleden was kreeg ik toegang tot haar bankrekening en zag ik op de afschriften dat er in de periode van 23 januari 2015 tot 6 februari 2015 13 keer een bedrag van € 1.000,- gepind was bij diverse geldautomaten van de ING bank te Rotterdam. Ik heb direct contact opgenomen met [verdachte] . Het bedrag van € 13.000,- is op 2 maart 2015 teruggestort door [verdachte] .
Op 13 april 2010 was er een bedrag van € 25.000,- overgeschreven naar [benadeelde] spaardeposito met nummer [002] . Op 9 april 2013 was een bedrag van € 25.124,32, de hoofdsom plus rente, van de genoemde spaardeposito teruggestort op de bankrekening.
Ik las in de afschriften dat er in de periode van 3 mei 2013 tot 13 maart 2014, 28 keer een bedrag van € 1.000,- bij verschillende ING geldautomaten te Rotterdam was gepind. Ik overhandig u een kopie van de bankafschriften als bijlage bij dit proces-verbaal.
2. Een-geschrift, zijnde een overzicht van afschriften van bedragen van € 1.000,- in de periode van 09-04-2013 tot en met 01-01-2015 van de ING Bank d.d. 9 april 2015, als bijlage 3 gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte. Dit geschrift houdt in (blz. 125-126) :
3. [Plv-AG: Het afschrift toont kort gezegd 28 opnames van telkens € 1.000,- in de periode van 3 mei 2013 tot en met 13 maart 2014.]
3. Een geschrift, zijnde een overzicht van afschriften van bedragen in de periode van 12-04-2010 tot en met 14-04-2010 van de ING Bank d.d. 9 april 2015, als bijlage 2 (1/2) gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte. Dit geschrift houdt in (blz. 127):
[Plv-AG: Het afschrift toont, voor zover van belang, dat op 13 april 2010 een bedrag van € 25.000,00 is overgeschreven naar [benadeelde] Spaardeposito met nummer [002] .]
4. Een geschrift, zijnde een overzicht van afschriften van bedragen in de periode van 09-04-2013 tot en met 09-04-2013 van de ING Bank d.d. 9 april 2015, als bijlage 2 (2/2) gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte. Dit geschrift houdt in (blz. 128):
[Plv-AG: Het afschrift toont, voor zover van belang, dat op 9 april 2013 een bedrag van € 25.124,32 is bijgeschreven vanaf [benadeelde] Spaardeposito met nummer [002] .]
5. Een geschrift, zijnde een overzicht van af & bijschrijvingen van bedragen van € 1.000,- in de periode van 26 januari 2015 tot en met 6 februari 2015 van de ING Bank d.d. 7 juli 2015. Dit geschrift houdt in (blz. 48):
[Plv-AG: Het afschrift toont kort gezegd 13 afschrijvingen van telkens € 1.000,- in die periode.]
6. Een geschrift, zijnde een 'Rekening en Verantwoording productie 9 Dagvaarding', zonder datum, opgesteld door de verdachte. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Periode 03-05-2013 – 13-03-2014
9) 20-08-2013
Verantwoording: Opgenomen 1000 euro op de [a-straat ] bij ING Bank -
12) 06-09-2013
Overdracht: Pinpas ontvangen van [betrokkene 2]
Verantwoording: Opgenomen 1000 euro op de [a-straat ] bij ING Bank
13) 08-09-2013
Verantwoording: Opgenomen 1000 euro op de [a-straat ] bij ING Bank.
14. 14) 07-09-2013
Verantwoording: Opgenomen 1000 euro op de [a-straat ] bij ING Bank
15) 09-09-2013
Verantwoording: Opgenomen 1000 euro op de [a-straat ] bij ING Bank
16) 10-09-2013
Verantwoording: Opgenomen 1000 euro op de [a-straat ] bij ING Bank
17) 11-09-2013
Verantwoording: Opgenomen 1000 euro op de [a-straat ] bij ING Bank
22) 04-03-2014
Overdracht: Pinpas van [betrokkene 2] .
Verantwoording: Opgenomen 1000 euro op de [a-straat ] bij ING Bank
25) 07-03-2014
Overdracht: Pinpas van [betrokkene 2]
Verantwoording: Opgenomen 1000 euro op de [a-straat ] bij ING Bank
26) 10-03-2014
Verantwoording: Opgenomen 1000 euro op de [a-straat ] bij ING Bank
7. Een geschrift, zijnde een Opnameformulier van zorginstelling [A] , d.d. 29 november 2013. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 62):
Opname datum: 08-11-2013
Naam: [betrokkene 1]
8. Een geschrift, zijnde een Mutatieformulier van zorginstelling [A] , d.d. 31 maart 2014. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 63):
Betreft klant: [betrokkene 1]
Datum einde zorg: 31-03-2014
9. De verklaring van de verdachte:
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 mei 2019 verklaard – zakelijk weergegeven –:
Ik heb in de periode van 3 mei 2013 tot en met 13 maart 2014 in Rotterdam van de bankrekening van [betrokkene 1] telkens een bedrag van € 1.000,- opgenomen. Dat is tien keer geweest.
10. De verklaring van de verdachte:
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 31 januari 2020 verklaard – zakelijk weergegeven –:
U houdt mij voor dat ik heb erkend dat ik van augustus 2013 tot maart 2014 bij een ING bank tien keer een bedrag van € 1,000,- heb opgenomen en dat ik na het overlijden van [betrokkene 1] 13 opnames van € 1.000,- heb gedaan. Dat klopt. Het was op 13 dagen. De afspraak met de ING was dat ik de geldopnames daar in het kantoor deed. Ik legitimeerde mij.
Ik heb inderdaad in september 2013 6 dagen achter elkaar gepind.
U vraagt mij hoe dat ging in maart 2014. Toen heb ik gepind op 4, 7 en 10 maart.
11. Een proces-verbaal bevindingen d.d. 14 augustus 2015 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. 2015185353, met documentcode 15081307.40.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 91-93):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 23 juli 2015 werden gegevens ontvangen met betrekking tot bankrekeningnummer: [001]
[betrokkene 1] ,
Betaalrekening: [001]
Pasnummer: [003]
Saldo gegevens:
Datum Tegoed
Nieuw saldo 23-01-2015 16.765,62
Opmerkelijke bijschrijving:
De meeste opnames zijn gedaan bij de volgende geldautomaten
ING>ROTTERDAM> […]
ING>ROTTERDAM> […]
ING>ROTTERDAM> […]
Hieronder zijn de opnames van € 1.000,- schematisch weergegeven:
[Plv-AG: Getoond worden 28 opnames van telkens € 1.000,- bij verschillende ING Banken in Rotterdam tussen in de periode van 3 mei 2013 tot en met 13 maart 2014.]
Het bedrag van € 28.000,- is opgenomen met twee verschillende bankpassen.
Periode Pasnummer Bedrag
03-05-2013 t/m 11-09-2013 9 € 17.000,-
27-02-2014 t/m 13-03-2014 11 € 11.000,-
Totaal € 28.000,-”
2.4.
Het bestreden arrest bevat de volgende nadere bewijsoverweging:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte – kort en zakelijk weergegeven – bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte niet het oogmerk heeft gehad op wederrechtelijke toe-eigening van de geldbedragen en niet als heer en meester heeft beschikt over de gelden, nu hij in opdracht van [betrokkene 1] de gelden heeft opgenomen en telkens aan haar heeft afgedragen.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 18 mei 2015 heeft [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) als erfgenaam van zijn op 23 januari 2015 overleden moeder, [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), aangifte gedaan tegen de verdachte die als financieel adviseur de belastingaangiften van zijn moeder verzorgde. [benadeelde] heeft verklaard dat hij na het overlijden van zijn moeder op de bankafschriften van haar rekening bij ING bank met nummer [001] , zag dat er in de periode van 03 mei 2013 tot 13 maart 2014, 28 keer een bedrag van € 1000,- bij verschillende ING geldautomaten te Rotterdam van deze rekening was gepind. Ook was er in de periode van 23 januari 2015 tot 6 februari 2015, na het overlijden van zijn moeder, 13 keer een bedrag van € 1.000,- gepind. Nadat hij met de verdachte contact had opgenomen, heeft deze op 2 maart 2015 het bedrag van € 13.000,- teruggestort op de rekening van [betrokkene 1] .
Uit het onderzoek naar de ING-rekening van [betrokkene 1] blijkt dat op 13 april 2010 een bedrag van € 25.000,- is overgeschreven naar [benadeelde] Spaardeposito met nummer [002] . Op 9 april 2013 is een bedrag van € 25.124,32, de hoofdsom plus rente, van de genoemde spaardeposito teruggestort op de bankrekening van [betrokkene 1] .
Uit het dossier blijkt dat in de periode van 3 mei 2013 tot 13 maart 2014, 28 maal een bedrag van telkens € 1.000,- is afgeschreven. Uit de in het dossier aanwezige rekeningafschriften van de rekening van [betrokkene 1] van de ING bank met nummer [001] , blijkt dat in de periode van 26 januari 2015 tot 6 februari 2015, kort na het overlijden van [betrokkene 1] , een totaal bedrag van € 13.000,- was afgeschreven door middel van geldopnames van telkens € 1.000,-.
Op 23 januari 2015 bedroeg het saldo op de ING-rekening [001] van [betrokkene 1] € 16.765,62.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in de periode van 3 mei 2013 tot en met 13 maart 2014 tien geldopnames van telkens € 1.000,- heeft opgenomen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij deze opnames deed in opdracht van [betrokkene 1] en de gelden telkens aan [betrokkene 1] in haar woning heeft overhandigd. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de verdachte heeft erkend op de volgende dagen de opnames te hebben gedaan:
- 20 augustus 2013;
- 6 september 2013;
- 7 september 2013;
- 8 september 2013;
- 9 september 2013;
- 10 september 2013;
- 11 september 2013;
- 4 maart 2014;
- 7 maart 2014;
- 10 maart 2014.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij die geldopnames telkens deed nadat hij zich had gelegitimeerd bij het kantoor van de ING bank aan de [a-straat ] in Rotterdam en aan de medewerker van de ING bank had medegedeeld dat hij in opdracht van [betrokkene 1] de gelden opnam, waarbij hij de bankpas van [betrokkene 1] overlegde. De verdachte heeft ontkend de overige achttien geldopnames van telkens €1.000,- te hebben gedaan. Met betrekking tot de dertien geldopnames van telkens € 1.000,- in de periode 26 januari 2015 tot 6 februari 2015 heeft de verdachte erkend deze te hebben gedaan. Volgens de verdachte heeft hij deze opnames gedaan op verzoek van aangever.
Uit de opname- en mutatieformulieren van zorginstelling [A] blijkt dat [betrokkene 1] van 8 november 2013 tot en met 31 maart 2014 en van 21 mei 2014 tot en met 6 augustus 2014 in de zorginstelling was opgenomen.
In het kader van de civiele procedure tussen de verdachte en aangever bij de rechtbank Den Haag zijn onder meer [betrokkene 3] en zijn partner [betrokkene 2] , de buren van [betrokkene 1] , op 3 november 2016 als getuigen onder ede door de rechter gehoord. Zij hebben beiden toen verklaard dat zij weliswaar voor [betrokkene 1] en met haar instemming gelden hebben opgenomen met gebruikmaking van haar bankpas, maar nooit een bedrag van € 1.000,-. [betrokkene 2] heeft voorts verklaard nooit meer dan een bedrag van € 500,- te hebben opgenomen. Ook heeft hij verklaard dat [betrokkene 1] in de laatste jaren van haar leven geen grote uitgaven heeft gedaan. [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij de laatste vier of vijf maanden voordat [betrokkene 1] overleed telkens voor haar een bedrag van € 100,- of € 200,- met haar bankpas heeft opgenomen.
Oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte op geen enkele wijze onderbouwd dat tussen hem en [betrokkene 1] de afspraak bestond dat hij in haar opdracht tien maal telkens een bedrag van € 1.000,- mocht opnemen, waarbij zes van die opnames op zes achtereenvolgende dagen in september 2013 hebben plaatsgevonden. Er is ook geen schriftelijke machtiging dan wel een ander schriftelijk stuk waaruit blijkt van een dergelijke afspraak. De stelling van de verdachte is naar het oordeel van het hof dan ook geenszins aannemelijk geworden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat hij, ingevolge een afspraak met een ING-medewerker, de tien geldopnames van € 1.000,- telkens deed nadat hij zich had gelegitimeerd aan de verschillende baliemedewerkers in het kantoor van de ING bank aan de [a-straat ] in Rotterdam en hen had medegedeeld dat hij in opdracht van [betrokkene 1] de gelden opnam, waarbij hij de bankpas van [betrokkene 1] heeft overgelegd. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat enkele door hem erkende opnames zijn gedaan buiten kantooruren van de ING bank gelegen aan de [a-straat ] (te weten zondag 8 september 2013 om 18:36 uur, dinsdag 10 september 2013 om 19:27 uur en dinsdag 20 augustus 2013 om 22:43 uur). Er is ook geen schriftelijk stuk van de genoemde afspraak met de ING-medewerker dat de verdachte de gelden voor [betrokkene 1] kon opnemen. Overigens heeft de verdachte ook niet de naam van die medewerker genoemd. Het hof acht het voorts volstrekt onaannemelijk dat een ING-medewerker met de verdachte een mondelinge afspraak – zonder enige schriftelijke vastlegging daarvan – met een dergelijke inhoud – zou hebben gemaakt. Bovendien acht het hof het niet aannemelijk dat een balie medewerker van de ING-bank zonder machtiging van [betrokkene 1] , dan wel een ander schriftelijk stuk waaruit, haar toestemming kan blijken, de gelden aan de verdachte meegeeft. Het hof neemt hierbij voorts in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat hij de gelden ook op 4 maart 2014, 7 maart 2014 en 10 maart 2014 in opdracht van [betrokkene 1] heeft opgenomen en aan haar heeft overhandigd in haar woning. Die verklaring is niet in overeenstemming met de omstandigheid dat [betrokkene 1] op die data in de zorginstelling verbleef. De stelling van de verdachte dat [betrokkene 1] eerder dan 31 maart 2014 de zorginstelling heeft verlaten, is niet onderbouwd en het dossier biedt daar evenmin aanknopingspunten voor.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat de verdachte niet in opdracht van [betrokkene 1] tien maal telkens een bedrag van € 1.000,- heeft opgenomen. De gelden zijn ook niet aan haar afgedragen.
Voor de lezing van de verdachte zijn geen afdoende aanknopingspunten in het dossier te vinden, zodat het hof aan de verklaring van de verdachte met betrekking tot de afspraak met [betrokkene 1] om de gelden met haar toestemming op te nemen, voorbij gaat.
Het hof concludeert dat de verdachte de gelden heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Met betrekking tot de achttien opnames van telkens € 1.000,- die de- verdachte heeft ontkend te hebben gedaan, overweegt het hof als volgt. Het hof stelt vast dat de opnames van € 1.000,- zijn begonnen nadat op 9 april 2013 een bedrag van € 25.142,32 is gestort op de ING-rekening van [betrokkene 1] en dat deze opnames van telkens € 1.000,- zijn gedaan op vijf locaties in Rotterdam. Voorts stelt het hof vast dat gedurende de tenlastegelegde periode naast de verdachte slechts enkele personen, te weten [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [benadeelde] over de bankpas van [betrokkene 1] konden beschikken. Het hof kent in dit verband betekenis toe aan de al genoemde verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zoals onder ede afgelegd in de civiele procedure. Die verklaringen zijn op hoofdlijnen consistent en ondersteunen elkaar over en weer voor wat betreft het belangrijkste gegeven, namelijk dat zij nooit een bedrag van € 1.000,- voor [betrokkene 1] hebben opgenomen. Wel zijn er kleinere bedragen opgenomen en enkele keren een bedrag van enkele honderden euro’s met een maximum van € 500,-. [betrokkene 2] heeft daarover verklaard dat hij de opnames steeds heeft gedaan bij de ING bank in winkelcentrum de Binnenhof en dus niet op andere plekken in Rotterdam. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de achttien opnames van telkens € 1.000,- niet door [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zijn verricht. Uit de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] volgt dat ook [benadeelde] op enig moment over de bankpas van [betrokkene 1] kon beschikken. Zo heeft [betrokkene 3] verklaard dat [benadeelde] over de bankpas kon beschikken toen [betrokkene 1] in een verzorgingstehuis was opgenomen. [betrokkene 1] heeft aan [betrokkene 3] verteld dat zij, toen zij in het verzorgingstehuis verbleef, aan haar zoon [benadeelde] had gevraagd om de bankpas mee te brengen en daarmee geld op te nemen, maar dat hij toen hij dat gedaan had niet bereid was om die bankpas aan haar terug te geven. [betrokkene 1] was daar kwaad over geweest en heeft vervolgens de bankpas die [benadeelde] op dat moment onder zich had, laten blokkeren, aldus [betrokkene 3] . Het hof heeft in het dossier geen enkel aanknopingspunt gevonden voor de veronderstelling dat [benadeelde] opnames ten bedrage van. € 1.000,- heeft gedaan. Daartoe acht het hof het mede van belang dat de opnames in de tenlastegelegde periode steeds een bedrag van € 1.000,- betreffen en dat in de periode dat [betrokkene 1] in het verzorgingstehuis was opgenomen, te weten in de periode van 24 september 2013 tot 31 maart 2014, geen opnames van een bedrag van € 1.000,- zijn verricht met de bankpas met pasnummer […] , die op dat moment in het bezit zou zijn geweest van [benadeelde] . Deze pas is op een gegeven moment door [betrokkene 1] geblokkeerd, omdat zij kwaad was op [benadeelde] . De bankopnames van € 1.000,- zijn weer op 27 februari 2014 verder gegaan met behulp van de bankpas met pasnummer […] en dus niet met de bankpas die [benadeelde] onder zich heeft gehad. Het hof concludeert dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die deze opnames heeft gedaan.
Met betrekking tot het bedrag van € 13.000,-, dat de verdachte na het overlijden van [betrokkene 1] heeft opgenomen, overweegt het hof het volgende. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de verdachte dat geldbedrag van € 13.000,- heeft opgenomen op verzoek van [benadeelde] , nu enige andere aanwijzing hiervoor ontbreekt en de verdachte dit geldbedrag pas na aanmaning op 2 maart 2015 op de rekening van [betrokkene 1] heeft teruggeboekt. Het hof is van oordeel dat sprake is van een voltooide diefstal van dat geldbedrag. De omstandigheid dat verdachte nadien het geldbedrag van € 13.000,- heeft teruggeboekt, doet daar niet aan af.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van € 41.000,-.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.”
2.5.
In het middel wordt in de eerste plaats geklaagd dat het hof in zijn arrest gebruik heeft gemaakt van in een civiele procedure afgelegde getuigenverklaringen die volgens de steller van het middel onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. Uit de verklaringen zou niet blijken wat de getuigen daadwerkelijk zelf hebben waargenomen en evenmin “dat een van de getuigen daadwerkelijk (oog)getuige is geweest van bepaalde feiten of handelingen die impliceren, of waaruit volgt, dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd”. Deze verklaringen kunnen daarom niet als wettige bewijsmiddelen in de zin van art. 339 Sv worden aangemerkt, aldus de steller van het middel.
2.6.
Zoals uit de hiervoor onder 2.4. aangehaalde passage uit het arrest van het hof blijkt, heeft het hof onder het kopje “Nadere bewijsoverweging” de door [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in een civiele procedure afgelegde verklaringen in zijn bewijsoverweging betrokken. Uit die bewijsoverweging blijkt dat zij als getuigen onder ede bij de civiele rechter onder meer hebben verklaard dat zij met instemming van [betrokkene 1] van haar bankpas gebruik hebben gemaakt om geld voor haar op te nemen en dat zij nooit een bedrag van € 1.000,- hebben opgenomen. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij nooit meer dan een bedrag van € 500,- heeft opgenomen en dat hij deze opnames steeds heeft gedaan bij de ING Bank in winkelcentrum de Binnenhof in Rotterdam. Ook heeft hij verklaard dat [betrokkene 1] in de laatste jaren van haar leven geen grote uitgaven heeft gedaan. [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij de laatste vier of vijf maanden voordat [betrokkene 1] overleed telkens voor haar met haar bankpas een bedrag van € 100,- of € 200,- heeft opgenomen. Hij heeft verder verklaard dat [betrokkene 1] hem had verteld dat ook (aangever) [benadeelde] , de zoon van [betrokkene 1] , over haar bankpas kon beschikken toen zij in het verzorgingstehuis was opgenomen. Toen hij die bankpas niet aan haar terug wilde geven, heeft zij deze laten blokkeren, aldus [betrokkene 3] .
2.7.
Uit het voorgaande volgt dat de getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hebben verklaard over feiten en omstandigheden die zij zelf hebben waargenomen of ondervonden. Dat geldt ook voor de verklaring van [betrokkene 3] betreffende hetgeen [betrokkene 1] hem had verteld over haar zoon [benadeelde] . Immers, ook een verklaring die inhoudt wat een ander de getuige heeft meegedeeld, betreft een door die getuige zelf waargenomen feit. Het is aan de strafrechter om te beslissen in hoeverre die verklaring betrouwbaar is en wat uit die verklaring kan worden afgeleid. De enkele omstandigheid dat een verklaring slechts van horen zeggen is, maakt deze niet onbruikbaar voor het bewijs.1.Het middel faalt voor zover het van een andere rechtsopvatting uitgaat.
2.8.
Ik concludeer dat het hof de in civilibus afgelegde verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in zijn bewijsoverweging heeft kunnen betrekken. De omstandigheid dat het hof die verklaringen niet afzonderlijk heeft opgenomen in de later opgemaakte aanvulling bewijsmiddelen doet daar niet aan af, omdat het hof die – in het strafdossier gevoegde – verklaringen in zijn bewijsoverweging specifiek heeft geduid én omdat deze op de terechtzitting aan de orde zijn geweest.2.In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is immers, voor zover van belang, opgenomen:
“De voorzitter doet melding van de ontvangst van het grievenformulier van 22 januari 2020 met bijlagen die betrekking hebben op een civiele procedure.
Desgevraagd verklaart de verdachte dat de civiele procedure op dit moment nog loopt.
De raadsvrouw deelt mede dat de pleidooien in die procedure gepland staan in februari 2020.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 januari 2020, betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door het hof te nemen beslissing.”
[…]
2.9.
Het eerste onderdeel van het cassatiemiddel faalt.
2.10.
In het cassatiemiddel wordt in de tweede plaats geklaagd dat het bewezenverklaarde niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen en onbegrijpelijk, althans onvoldoende is gemotiveerd.
2.11.
Bewezenverklaard is dat de verdachte een geldsom van in totaal € 41.000,- heeft gestolen van [betrokkene 1] . Meer dan de helft van dat bedrag, te weten 23 maal € 1.000,- (dus in totaal € 23.000,-) heeft de verdachte bekend te hebben opgenomen met de bankpas van [betrokkene 1] . Zo’n bekentenis ligt er niet voor 18 andere opnames van telkens € 1.000,- In de toelichting op het middel wordt betoogd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte die € 18.000,- heeft gestolen (en daarmee zou dus ook het bewijs voor de diefstal van de bewezenverklaarde € 41.000,- tekort schieten). De steller van het middel meent dat de in civilibus afgelegde getuigenverklaringen geen bewijs opleveren voor het tenlastegelegde feit. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof dan weliswaar van oordeel is dat deze verklaringen elkaar ondersteunen wat betreft het gegeven dat deze getuigen nooit een bedrag van € 1.000,- voor [betrokkene 1] hebben opgenomen, maar dat hieruit niet kan en mag worden afgeleid dat de verdachte die achttien geldopnames heeft gedaan. Dat is volgens het middel een aanname van het hof die op geen enkel wettig bewijsmiddel steunt.
2.12.
Het hof heeft in zijn nadere bewijsoverweging vastgesteld dat gedurende de tenlastegelegde periode naast de verdachte slechts enkele personen, te weten [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [benadeelde] over de bankpas van [betrokkene 1] konden beschikken. Het hof heeft in zijn bewijsoverweging helder onderbouwd en gemotiveerd dat en waarom het van oordeel is dat de achttien opnames van telkens € 1.000,- niet door [betrokkene 3] , [betrokkene 2] dan wel [benadeelde] zijn verricht. Die opties zijn keurig nagelopen en geëlimineerd. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die (ook) deze opnames heeft gedaan. Die sprong in het bewijs, namelijk van € 23.000,- naar (in totaal) € 41.000,- acht ik, anders dan de steller van het middel meent, niet onbegrijpelijk en in de nadere bewijsoverweging voldoende gemotiveerd, te meer omdat het steeds gaat om opnames van € 1.000,-. En ook die omstandigheid heeft het hof in zijn oordeel betrokken.
2.13.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
2.14.
Volledigheidshalve merk ik op dat mocht de Hoge Raad van oordeel zijn dat het bewijs voor de bewezenverklaarde diefstal van € 41.000,- wel tekort schiet doordat er onvoldoende bewijs is voor de daarvan onderdeel uitmakende € 18.000,-, dan meen ik dat niet geoordeeld zou moeten worden dat de verdachte geen belang heeft bij cassatie. ‘Weglating’ van dat bedrag uit de bewezenverklaring doet immers afbreuk aan de ernst van hetgeen is bewezenverklaard en is ook relevant voor de hoogte van de toegewezen vordering van de benadeelde partij en van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3. Het tweede middel
3.1.
In het middel wordt geklaagd dat het arrest niet met de opgave van bewijsmiddelen is onderbouwd en dat het evenmin is aangevuld met een aangehechte bijlage dienaangaande. Dat is in strijd met art. 359 lid 3 Sv, welk verzuim op grond van art. 359 lid 8 Sv met nietigheid wordt bedreigd.
3.2.
Anders dan de steller van het middel meent, heeft het hof zijn arrest (tijdig) aangevuld met een bijlage houdende de gebezigde bewijsmiddelen. Deze aanvulling bevindt zich bij de processtukken. Het middel mist dan ook feitelijke grondslag.
3.3.
Ik merk ten overvloede het volgende op. In de onderhavige zaak heeft de raadsvrouw zich niet voorafgaande aan de indiening van haar schriftuur in cassatie gesteld als advocaat van de verdachte. Zij heeft evenmin aan de strafadministratie van de Hoge Raad verzocht om toezending van enig gedingstuk.3.De raadsvrouw heeft zich eerst in haar cassatieschriftuur gesteld als advocaat voor de verdachte. Daarom heeft de griffie van de Hoge Raad haar niet eerder de processtukken kunnen toesturen. Omdat zij – blijkens de stukken van het geding – de verdachte ook in hoger beroep heeft bijgestaan, heeft zij ten tijde van het schrijven van haar cassatieschriftuur kennelijk reeds de beschikking gehad over de processtukken, uitgezonderd de aanvulling op het verkorte arrest. Deze gang van zaken verklaart waardoor de raadsvrouw van de verdachte ten tijde van het indienen van de schriftuur de aanvulling op het verkorte arrest (nog) niet in haar bezit had en daarover een middel heeft geformuleerd.4.
3.4.
Het middel faalt.
4. Slotsom
4.1.
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv-AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑06‑2021
Vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165 met een kritische noot van J.M. Reijntjes.
Om die reden kan geen sprake zijn van een verzuim van de strafadministratie van de Hoge Raad om tijdig aan de raadsvrouw afschrift van de aanvulling op het verkorte arrest toe te sturen. Vgl. HR 15 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8819, NJ 2004/465.Art. 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden houdt in: “Een raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, moet – voordat hij in een middel over die onvolledigheid wenst te klagen – binnen de in artikel 437, tweede lid, Sv onderscheidenlijk artikel 447, vijfde lid, Sv genoemde termijn een verzoek om aanvulling indienen bij de rolraadsheer”.
Op 12 maart 2021 is door de griffie van de Hoge Raad aan de raadsvrouw een brief verzonden, inhoudende dat een afschrift van de kernstukken van de onderhavige zaak in het digitaal dossier is geplaatst.