NJ 1923, p. 722
Moet bij een vordering tot schadevergoeding op grond van wanpraestatie na ingebrekestelling het tijdstip van het verzuim bij dagv. worden gesteld ? Verweer ten principale of exceptief verweer?
HR 06-04-1923, ECLI:NL:HR:1923:152
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
6 april 1923
- Magistraten
Mrs. Gratama, Fentener van Vlissingen, Kosters, Ort en van den Dries
- Zaaknummer
[06041923/NJ_1923,_p._722]
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS121032:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1923:152, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑04‑1923
- Wetingang
(BW art. 1279; Rv art. 348.)
Essentie
Moet bij een vordering tot schadevergoeding op grond van wanpraestatie na ingebrekestelling het tijdstip van het verzuim bij dagv. worden gesteld ? Verweer ten principale of exceptief verweer?
Samenvatting
Ten onrechte heeft het Hof de vordering niet-ontvankelijk verklaard op grond, dat het tijdstip, waarop het verzuim is ingetreden, in de dagvaarding niet is vermeld. Dit kan wel van belang zijn voor het bewijs der schade, doch is niet van invloed op de al of niet-ontvankelijkheid van den eisch.
Concl. O. M. bovendien: Het verweer van ged. dat niet is gesteld, dat hij in gebreke is gesteld, is ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.