Rb. Amsterdam, 16-01-2013, nr. 508071 / HA ZA 12-76
ECLI:NL:RBMID:2012:BZ8597
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
16-01-2013
- Magistraten
Mrs. G.A. Bouter - Rijksen, L. Biller, A.B.M. Wijnveldt
- Zaaknummer
508071 / HA ZA 12-76
- LJN
BZ8597
- Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2012:BZ8597, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 16‑01‑2013
Uitspraak 16‑01‑2013
Mrs. G.A. Bouter - Rijksen, L. Biller, A.B.M. Wijnveldt
Partij(en)
Vonnis van 16 januari 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN B.V.,
gevestigd te 's‑Gravenhage,
eiseres,
advocaten mr. drs. W.I. Wisman en mr. R. van Arkel te 's Gravenhage,
tegen
de stichting
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEDIA PNO,
gevestigd te Hilversum,
gedaagde,
advocaat E. Lutjens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna KPN en PNO genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding van 28 december 2011 met producties;
- —
de conclusie van antwoord met producties;
- —
het tussenvonnis van 2 mei 2012;
- —
het proces-verbaal van comparitie van 10 september 2012 met de daarin genoemde stukken die tot het procesdossier behoren;
- —
de brief van 26 september 2012 van mr. Wisman met het verzoek een aanvulling te verwerken in het proces-verbaal van de comparitie.
1.2.
Mr. Wisman heeft in haar brief verzocht in het proces-verbaal op te nemen dat de heer [naam 1] van PNO ter comparitie — samengevat — heeft verklaard dat op het moment van uittreden van KPN de dekkingsgraad wel 118,4% was, nadat hij eerder had verklaard dat een dekkingsgraad van 118% een hypothetische situatie was. De rechtbank vult het proces-verbaal niet aan, maar bevestigt dat de heer [naam 1] het hiervoor gestelde ter comparitie heeft verklaard.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
PNO is een niet verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet (voorheen Pensioen- en spaarfondsenwet).
2.2.
De Nederlandse Omroep Zender Maatschappij N.V. (later Nozema Services N.V., hierna Nozema) had aan haar werknemers pensioentoezeggingen gedaan en wilde deze pensioentoezeggingen, conform haar wettelijke plicht, onderbrengen bij een pensioenuitvoerder. Op 15 mei 2002 is tussen PNO en Nozema hiertoe een overeenkomst (hierna de overeenkomst) gesloten. De overeenkomst had als doel om de rechten en verplichtingen over en weer in het kader van de aansluiting van Nozema bij PNO vast te leggen. De aansluiting van Nozema bij PNO was onverplicht in de zin dat Nozema de pensioentoezeggingen ook bij bijvoorbeeld een verzekeraar of een ondernemingspensioenfonds had kunnen onderbrengen.
2.3.
Op 20 oktober 2006 heeft een juridische fusie plaatsgevonden tussen Nozema en KPN, waardoor Nozema als organisatie is opgehouden te bestaan. De werknemers van Nozema zijn per 1 oktober 2006 opgenomen in de pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds KPN.
2.4.
KPN heeft per 1 oktober 2006 de deelname aan de pensioenregeling van PNO beëindigd.
2.5.
Artikel 10 lid 3 van de overeenkomst bepaalt:
‘Uittreding van de deelnemende als bedoeld in het eerste lid is slechts mogelijk, indien het fonds schadeloos wordt gesteld voor een eventueel uit die uittreding voortvloeiend verzekeringstechnisch nadeel voor het fonds. De aanwezigheid van een verzekeringstechnisch nadeel wordt vastgesteld door de actuaris van het fonds. De deelnemende organisatie ontvangt een afschrift van het desbetreffende rapport van de actuaris.’
2.6.
Bij brief van 5 september 2007 heeft PNO aan KPN laten weten dat het verzekeringstechnisch nadeel dat als gevolg van het uittreden is ontstaan een bedrag van EUR 837.765,= betreft, te vermeerderen met de kosten van het uittredingsverzoek van EUR 1.500,=, derhalve in totaal EUR 839.265,=.
2.7.
Als bijlage bij de brief van 5 september 2007 waren aangehecht twee brieven van de actuaris van PNO, Watson Wyatt B.V., beide gedateerd 21 juni 2007 (de rechtbank gaat ervan uit dat het feitelijk een brief van 21 juni en een brief van 6 juni 2007 betreft, aangezien in de een brief wordt verwezen naar een bijgevoegde brief van 6 juni 2007). In de brief van (vermoedelijk) 6 juni 2007 is vermeld dat het verzekeringstechnisch nadeel volgens Watson Wyatt bestond uit de volgende drie componenten:
- a)
Te missen solidariteitsbijdragen op grond van de gemiddelde leeftijd als gevolg van het uittreden.
- b)
Te missen herstelpremie als gevolg van het uittreden.
- c)
De kosten die redelijkerwijs verbonden zijn aan de behandeling van het uittredingsverzoek.
Genoemde brief van Watson Wyatt vermeldt voorts, voor zover relevant:
‘In bijlage 1 gaan wij achtereenvolgens in op de hierboven beschreven drie componenten. Voor de vaststelling van de te missen solidariteitsbijdragen stellen wij voor aan te sluiten bij het (objectief vastgestelde) Vrijstellingsbesluit uit de Wet Bpf 2000. Voor de vaststelling van de te missen herstelpremie stellen wij voor aan te sluiten bij het onlangs door het bestuur vastgestelde premie- en indexatiebeleid. Teven stellen wij voor de te missen solidariteitsbijdragen, indien negatief, te verrekenen met de overige componenten van het verzekeringtechnische nadeel. (…)’
In de brief van 21 juni 2007 van Watson Wyatt staat dat de te missen solidariteitsbijdrage uitkomt op een negatief bedrag van EUR 277.353,= aangezien de uittredende deelnemers van KPN gemiddeld ouder waren dan de achterblijvende deelnemers bij PNO, en dat de herstelpremie EUR 1.115.118,= bedraagt.
2.8.
Na verschillende aanmaningen heeft KPN op 13 februari 2008 een bedrag van EUR 849.060,26 betaald, welk bedrag op 15 februari 2008 door PNO is ontvangen. Ook heeft PNO op 3 juli 2008 een bedrag van EUR 4.966,61 ter zake een rentenota van 11 maart 2008 van KPN ontvangen. KPN heeft na betaling van voornoemde bedragen bij PNO bezwaar gemaakt tegen voornoemde berekening van het verzekeringstechnisch nadeel.
3. Het geschil
3.1.
KPN vordert — samengevat — veroordeling van PNO, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
- —
EUR 854,026,87 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2008;
- —
EUR 5.160,= aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- —
de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
KPN legt hieraan het volgende ten grondslag. De door PNO berekende herstelpremie van EUR 1.115.118,= valt niet onder verzekeringstechnisch nadeel in de zin van artikel 10 lid 3 van de overeenkomst. Nu verzekeringstechnisch nadeel niet is gedefinieerd in de overeenkomst, moet — zoals gebruikelijk is in de pensioenbranche — voor de uitleg van dit begrip aangesloten worden bij de Rekenregels verzekeringstechnisch nadeel die als bijlage 2 bij het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf (hierna de Rekenregels) zijn gevoegd. KPN verwijst in dit verband naar een brief van haar actuaris waarin wordt vermeld dat ook als sprake is van niet verplichte bedrijfstakpensioenfondsen vaak wordt aangesloten bij de Rekenregels. KPN mocht er ook van uitgaan dat de gebruikelijk uitleg van het begrip zou worden gehanteerd, anders had PNO dit in de overeenkomst moeten vastleggen. Door een van deze Rekenregels afwijkende berekening van het begrip verzekeringstechnisch nadeel te hanteren, heeft het door PNO berekende verzekeringstechnisch nadeel geen grondslag in de overeenkomst, zodat KPN het door PNO berekende bedrag onverschuldigd heeft betaald.
3.3.
PNO voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Toepasselijkheid Rekenregels
4.1.
PNO betwist dat KPN erop heeft mogen vertrouwen dat het begrip verzekeringstechnisch nadeel uitgelegd dient te worden als in de Rekenregels. Partijen zijn overeengekomen dat de actuaris vaststelt of een verzekeringstechnisch nadeel aanwezig is en wat daarvan de omvang is. De overeenkomst bevat geen instructies aan de actuaris voor de berekening van het verzekeringstechnisch nadeel. Het is dan ook aan de actuaris om naar eigen inzicht te bepalen welke elementen voor het vaststellen van het verzekeringstechnisch nadeel meegenomen dienen te worden en hij is daarbij niet gebonden aan de Rekenregels.
De Rekenregels laten overigens ook toe dat partijen anders overeenkomen dan in de Rekenregels is bepaald en partijen zijn anders overeengekomen door af te spreken dat de actuaris vaststelt of er sprake is van een verzekeringstechnisch nadeel en wat de omvang daarvan is. Bovendien geldt dat, al zouden de Rekenregels van toepassing zijn, de berekeningswijze van de actuaris in overeenstemming is met de Rekenregels, aldus nog steeds PNO.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Rekenregels niet rechtstreeks van toepassing zijn, omdat PNO in de verhouding tot KPN geen verplicht bedrijfstakpensioenfonds is. Partijen verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag of artikel 10 lid 3 van de overeenkomst zo uitgelegd dient te worden dat het verzekeringstechnisch nadeel berekend dient te worden conform de Rekenregels.
4.3.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract.
Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.4.
De rechtbank zal eerst beoordelen of — zoals PNO stelt — uit de overeenkomst volgt dat de actuaris zelf, als ware hij een door partijen aangewezen bindend adviseur, vaststelt of er een verzekeringstechnisch nadeel is en zo ja wat daarvan de omvang is. KPN heeft aangevoerd dat met deze bepaling bedoeld is dat de actuaris het verzekeringstechnisch nadeel becijfert op een wijze als partijen op basis van de overeenkomst konden verwachten en het vervolgens aan het bestuur van PNO is om het nadeel vast te stellen. KPN verwijst in dit kader naar de brief van Watson Wyatt van 21 juni 2007 (zie 2.7) waaruit blijkt dat zij een voorstel aan PNO doet voor de wijze van vaststellen van het verzekeringstechnisch nadeel, waarover het bestuur van PNO nog moet beslissen. Ook volgt uit de overeenkomst niet dat de actuaris naar geheel eigen inzicht het verzekeringstechnisch nadeel kan bepalen, aldus KPN.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overeenkomst niet volgt dat de actuaris het verzekeringstechnisch nadeel naar eigen inzicht en voor partijen bindend vaststelt. Een bindend advies is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW, waarbij partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van een onzekerheid of geschil omtrent hetgeen rechtens tussen hen geldt, zich jegens elkaar binden. Uit het enkele feit dat de overeenkomst geen instructies aan de actuaris bevat voor de berekening, volgt nog niet partijen een dergelijk bindend advies door de actuaris hebben beoogd. Ook heeft PNO niet betwist dat het bestuur nog een beslissing over de berekening van de actuaris diende te nemen. PNO heeft verder geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de bepaling zo begrepen dient te worden. Kennelijk is hierover niet tussen partijen gesproken voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst noch blijkt anderszins dat partijen een dergelijke vergaande bepaling op het oog hadden.
4.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of bij de berekening van het verzekeringstechnisch nadeel in de zin van de overeenkomst moet worden aangesloten bij de Rekenregels. De rechtbank overweegt dat geen verwijzing naar de Rekenregels is opgenomen in de overeenkomst en dat in artikel 10 lid 3 de bewoordingen ‘een (…) verzekeringstechnisch nadeel’ zijn gebruikt in plaats van ‘het (…) verzekeringstechnisch nadeel’. De tekst van de overeenkomst bevat derhalve geen aanknopingspunten voor het standpunt van KPN dat bedoeld is aan te sluiten bij de Rekenregels. Dat partijen dit hebben beoogd, althans dat KPN daarop heeft mogen vertrouwen, zou kunnen volgen uit de overige omstandigheden van het geval.
4.7.
KPN heeft ter onderbouwing van haar stelling dat het gebruikelijk is in de pensioenbranche bij de Rekenregels aan te sluiten voor het begrip verzekeringstechnisch nadeel, verwezen naar de brief van haar actuaris en zijn verklaring ter comparitie. PNO heeft dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat het feit dat KPN, zoals elke deelnemer bij een onverplicht bedrijfstakpensioenfonds, elk moment de overeenkomst kan beëindigen, betekent dat de bescherming tegen eventueel nadelige gevolgen van uittreden steviger moet zijn dan in geval van een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds; door de eenvoudige mogelijkheid van uittreding uit een onverplicht bedrijfstakpensioenfonds bestaat bij een dergelijk fonds een groter risico voor de (financiële) continuïteit. Dit is anders bij een verplicht bedrijfstakpensioenfonds, waarop de Rekenregels van toepassing zijn. Bij een dergelijk fonds kan immers slechts in bijzondere situaties en onder aanvullende voorwaarden worden uitgetreden Daarom is het gebruikelijk dat bij onverplicht gestelde pensioenfondsen een eigen contractuele invulling wordt gegeven aan de te vergoeden schade bij uittreden en dat daar ook andere nadeelelementen onder kunnen vallen dan in de Rekenregels vermeld, aldus PNO.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat uitgaande van dit grotere risico voor de continuïteit, wat door KPN niet is betwist, alsmede het feit dat er in artikel 10 lid 3 van de overeenkomst wordt gesproken over ‘schadeloos’ stellen — wat erop duidt dat de daadwerkelijke schade zal worden vergoed — onvoldoende vaststaat dat KPN er gerechtvaardigd op had mogen vertrouwen dat de Rekenregels in dit geval zouden gelden.
Het feit dat de actuaris van PNO voor het berekenen van de solidariteitsbijdrage wel heeft aangesloten bij het gestelde in de Rekenregels, zoals KPN nog heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. De actuaris heeft blijkens zijn brief van 21 juni 2007 aan PNO specifiek voor dit onderdeel voorgesteld aan te sluiten bij de Rekenregels. Hieruit volgt niet dat de Rekenregels in zijn geheel van toepassing (dienen te) zijn. Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat PNO, voor de berekening van het verzekeringstechnisch nadeel door uittreding van KPN in de zin van artikel 10 lid 3 van de overeenkomst, niet gebonden is aan de in de Rekenregels genoemde nadeelelementen en aan KPN het door haar daadwerkelijk ondervonden nadeel in rekening kan brengen.
Nadeel
4.9.
Namens KPN is ter comparitie nog aangevoerd dat PNO geen nadeel heeft geleden (en, zo begrijpt de rechtbank, KPN daarom onverschuldigd aan PNO heeft betaald), omdat was voldaan aan de vereiste dekkingsgraad van 116,5% voor 2006. Zoals hiervoor is overwogen dient het begrip verzekeringstechnisch nadeel in de overeenkomst in die zin te worden uitgelegd, dat elk daadwerkelijk door PNO geleden verzekeringstechnisch nadeel daaronder kan vallen. Het geschil in deze zaak spitst zich toe op de component ‘de te missen herstelpremie’ die de actuaris van PNO heeft berekend als component b van het verzekeringstechnisch nadeel. Uit de door PNO overgelegde notulen van 7 december 2005 blijkt dat het bestuur van PNO zich ten doel had gesteld ook op langere termijn de toeslagen en de indexering in de pensioenen te verdisconteren, dat (mede) daarom een herstelpremie nodig was en dat die herstelpremie voor 2006 op 5 % was gesteld. KPN heeft deze stellingen niet betwist. Mede gelet op het gegeven dat PNO door het uittreden de herstelpremies van de uittreder(s) zou missen maar de uittreders wel het recht op indexatie behouden, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat PNO een verzekeringstechnisch nadeel lijdt door de uittreding van KPN. De vraag of een eerder door PNO beoogde dekkingsgraad eind 2005/begin 2006 al dan niet was bereikt speelt daarbij geen rol meer.
4.10.
KPN heeft nog aangevoerd dat de toeslagen en indexeringen voorwaardelijk zijn en niet verplicht. Daarmee heeft zij naar de rechtbank begrijpt bedoeld aan te voeren dat nu niet zeker is dat bedoelde toeslagen en indexatie worden uitgekeerd, het nadeel ook niet vast staat. De rechtbank is van oordeel dat het voorwaardelijke karakter van de toeslagen niet in de weg staat aan het oordeel dat PNO een verzekeringstechnisch nadeel lijdt indien de herstelpremie niet in rekening wordt gebracht. Uitgegaan moet worden van de situatie op het moment dat KPN uittrad. Op dat moment bestond het voornemen om toeslagen en indexeringen uit te betalen, waarvoor de herstelpremie werd geïnd. Indien op een later moment niet tot uitbetaling van de toeslagen of indexering zou worden overgegaan, omdat de middelen van PNO dit niet zouden toelaten, maakt dit voornoemd nadeel op het moment van uittreding niet anders. Het door KPN betaalde bedrag is dan ook niet onverschuldigd betaald. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal KPN worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van PNO worden begroot op:
Griffierechten | EUR | 3.529,00 | |
Advocaatkosten | 5.160.00 | (2 × tarief VII á EUR 2.580,00) | |
Totaal | EUR | 8.689,00 |
4.12.
Tegen de door PNO gevorderde wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na het in deze te wijzen vonnis is geen verweer gevoerd, zodat dit zal worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt KPN in de proceskosten aan de zijde van PNO begroot op EUR 8.689,00 (achtduizend zeshonderd negenentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van uitspraak van dit vonnis;
5.3.
verklaart de betalingsveroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bouter - Rijksen, mr. L. Biller en mr. A.B.M. Wijnveldt en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2013. Dit vonnis is bij afwezigheid van de voorzitter, ondertekend door de oudste rechter.