type:
Rb. Den Haag, 20-07-2016, nr. C/09/501116 / HA ZA 15-1354
ECLI:NL:RBDHA:2016:9853
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
20-07-2016
- Zaaknummer
C/09/501116 / HA ZA 15-1354
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:9853, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 20‑07‑2016; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBP 2016/64
NTHR 2016, afl. 5, p. 287
Uitspraak 20‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Vordering tot verwijdering uit incidentenregister van financiële instellingen. Ontvankelijkheidsverweer verworpen. Inderdaad kan o.g.v. de artikelen 36 en 46 Wbp via een verzoekschriftprocedure om verwijdering uit de registers worden verzocht. Die openstaande rechtsgang staat er echter niet aan in de weg dat eiser, zoals hier, op basis van onrechtmatige daad via een dagvaardingsprocedure vordert dat de registratie wordt ongedaan gemaakt.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/501116 / HA ZA 15-1354
Vonnis van 20 juli 2016
in de zaak van
1. [eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
2. [eiseres],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. J.W. Weehuizen te ’s-Hertogenbosch,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN BANK N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Atema te Amsterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser] en [eiseres] en gezamenlijk [eiser c.s.] (in mannelijk enkelvoud) worden genoemd. Gedaagde zal NN Bank worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 30 november 2015, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
het tussenvonnis van 10 februari 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
de brief van de zijde van [eiser c.s.] van 16 maart 2016 met daarin een reactie op het in alinea 4.21. van de conclusie van antwoord gevorderde ontvankelijkheidsverweer en de toepasselijkheid van artikel 69 Rv;
- -
het rolbericht van 16 maart 2016 van NN Bank, waarin NN Bank zich ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 69 Rv refereert;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 1 juni 2016 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
NN Bank is een financiële instelling. In die hoedanigheid heeft NN Bank, in overeenstemming met haar wettelijke verplichting, ter bescherming van de integriteit en veiligheid van de financiële sector, een intern Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: Incidentenregister) aangelegd, waarin gedragingen van (rechts)personen worden vastgelegd die hebben geleid of kunnen leiden tot benadeling van financiële instellingen. Aan het Incidentenregister is een Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR) gekoppeld, dat uitsluitend verwijzingsgegevens bevat, zoals bijvoorbeeld een naam en een geboortedatum of een KvK-nummer. Het EVR kan door andere financiële instellingen worden geraadpleegd om te toetsen of een (rechts)persoon in het EVR van een financiële instelling voorkomt.
2.2.
Op het Incidentenregister is het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2013 (hierna: het Protocol) van toepassing, dat luidt, voor zover van belang:
‘2 Begripsbepalingen
In dit Protocol wordt verstaan onder:
(…)
Incident een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.
(…)
3. Algemeen
3.1
Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister
3.1.1
Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. (…)
(…)
4. Incidentenregister
4.1
Doel Incidentenregister
4.1.1
Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het Incidentenregister te hanteren:
“Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.”
(…)
5. Extern Verwijzingsregister
(…)
5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1
De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.’
Voorts staat in het Protocol dat de gegevens worden verwijderd uit het Incidentenregister en/of het EVR indien niet langer aan de in respectievelijk artikel 3.1.1. en artikel 5.2.1. genoemde voorwaarden wordt voldaan. In elk geval moet verwijdering uiterlijk 8 jaar na opname van de gegevens in het Incidentenregister en het EVR plaatsvinden.
2.3.
[eiser] en [eiseres] hebben een affectieve relatie. In 2014 hebben zij besloten om samen een woning te kopen. In dat kader heeft [eiser c.s.] bij NN Bank geïnformeerd naar de mogelijkheid om een hypothecaire lening te verkrijgen. Bij de behandeling van deze aanvraag werd [eiser c.s.] van de zijde van NN Bank begeleid door de heer [A] , werkzaam bij NN Bank als hypotheekadviseur (hierna: [A] ).
2.4.
In juni 2014 heeft NN Bank een eerste verzoek van [eiser c.s.] om een hypotheek afgewezen, omdat het toenmalige door [eiser c.s.] opgegeven gezamenlijke inkomen van [eiser c.s.] onvoldoende was om in aanmerking te komen voor een hypothecaire lening. Vervolgens heeft [eiser c.s.] in augustus 2014 opnieuw een lening bij NN Bank aangevraagd met het oog op de aankoop van de woning aan [adres] en [nummer a] te [plaats ] (hierna: de woning). NN Bank heeft na een aantal gesprekken op 15 september 2014 een offerte verstrekt voor een hypothecaire lening van € 187.200,-, die vervolgens door [eiser c.s.] , door ondertekening, is aanvaard.
2.5.
Op grond van de offerte moest [eiser c.s.] nog voor zowel [eiser] als [eiseres] een recente werkgeversverklaring aan NN Bank verstrekken, waaruit hun inkomen uit vast of tijdelijk dienstverband blijkt, alsmede recente salarisspecificaties. Verder is in de offerte bepaald dat NN Bank het recht heeft om de offerte in te trekken indien later mocht blijken dat onjuiste gegevens aan NN Bank zijn verstrekt, en wordt NN Bank in de offerte gemachtigd om fraude of een vermoeden van fraude te melden bij het Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen.
2.6.
Enkele dagen na de ondertekening heeft [eiser c.s.] de gevraagde stukken aan [A] doen toekomen, waaronder een werkgeversverklaring van [X] B.V. (hierna: [X] ), waarin wordt verklaard dat [eiseres] sinds 15 juni 2014 voor onbepaalde tijd in dienst is bij [X] tegen een bruto jaarsalaris van € 26.043,12 (inclusief vakantietoeslag). In het voorgedrukte formulier voor de werkgeversverklaring is bij de gegevens over de aard van het dienstverband tevens de volgende vraag gesteld:
‘Directeur/Aandeelhouder: nee ja’
Deze vraag is in de ingevulde werkgeversverklaring niet beantwoord.
2.7.
Naast de werkgeversverklaring heeft [eiser c.s.] een salarisspecificatie van [eiseres] van september 2014 aan NN Bank verstrekt, waarin is opgenomen dat [eiseres] 173,33 uren bij [X] B.V. heeft gewerkt en een netto salaris van € 1.600,- heeft ontvangen. [eiseres] heeft tevens een afschrift van haar bankrekening overgelegd, waaruit blijkt dat zij in augustus 2014 eenzelfde nettobedrag aan salaris van [X] heeft ontvangen.
2.8.
Op 31 oktober 2014 heeft [eiser c.s.] een koopovereenkomst gesloten voor de koop van de woning, met 5 december 2014 als overeengekomen datum van levering en met een mogelijkheid tot ontbinding tot 19 november 2014 indien [eiser c.s.] uiterlijk op die datum nog geen financiering toegezegd heeft gekregen.
2.9.
Op 5 november 2014 heeft [A] [eiser c.s.] bericht dat alle ontvangen stukken akkoord zijn en dat NN Bank bereid is de aangeboden geldlening te verstrekken.
2.10.
Op 27 november 2014 heeft NN Bank een anonieme melding ontvangen dat [eiser c.s.] een valse werkgeversverklaring en valse loonstroken zou hebben ingediend om een hypotheek te krijgen en dat deze stukken zouden zijn opgesteld door het bedrijf [X] B.V. dat op naam staat van [eiser] . NN Bank heeft vervolgens onderzoek ingesteld en na raadpleging van het handelsregister geconstateerd dat [eiser] inderdaad sinds 10 december 2013 directeur en enig aandeelhouder is van [X] B.V. Vervolgens heeft [A] bij e-mail van 3 december 2014 aan [eiser c.s.] bericht:
‘Helaas moet ik jullie in tegenstelling tot mijn eerder verzonden mail mededelen dat de aangeleverde stukken niet akkoord zijn.
De reden hiervoor is dat [eiseres] ( [eiseres] , rechtbank) in loondienst is bij de BV van [eiser] ( [eiser] , rechtbank).
Vriendelijk vraag ik jullie mij aan te geven waarom jullie mij en Nationale Nederlanden hierover niet hebben ingelicht. Op basis van jullie antwoord zal ik verdere stappen ondernemen.’
[eiser c.s.] heeft daarop bij e-mail van diezelfde middag geantwoord dat in de gesprekken met [A] wel degelijk is gemeld dat [eiser] een vennootschap op zijn naam heeft en dat hij in goede trouw ervan is uitgegaan dat alle gegevens correct zijn aangeleverd.
2.11.
Diezelfde avond heeft [A] een e-mailbericht ontvangen, verzonden vanaf het e-mailadres van [eiseres] , met de volgende inhoud:
‘Hey schat volgens mij zijn ze erachter gekomen met de Bv en de loonstroken en nu??? Wat een kutzooi allemaal zeg… Xxx volgens mij weten ze ook van de werkgevers verklaring…’
2.12.
NN Bank heeft de intrekking van de financiering gehandhaafd, waardoor de verkoop en levering van de woning geen doorgang heeft gevonden. Vervolgens heeft de afdeling Fraude- en Veiligheidszaken van NN Bank een onderzoek ingesteld. Op 31 augustus 2015 heeft een onderzoeker van de genoemde afdeling telefonisch contact gehad met [eiser] . In dit gesprek heeft de onderzoeker [eiser] medegedeeld dat tijdens het acceptatieproces het vermoeden was gerezen dat [eiser c.s.] valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties heeft aangeleverd en heeft hij [eiser c.s.] uitgenodigd om deze kwestie in persoon te bespreken. [eiser c.s.] heeft dit geweigerd en voor verdere informatie verwezen naar zijn hypotheekadviseur [A] .
2.13.
Hierna heeft NN Bank de (persoons)gegevens van [eiser c.s.] geregistreerd in het Incidentenregister en het EVR (in de delen Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), Vereniging van Financieringsinstellingen in Nederland (VFN) en Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH)) en tevens een strafrechtelijke aangifte gedaan bij de politie Oost-Brabant ter zake van het plegen van valsheid in geschrifte en poging tot oplichting. Bij brief van 8 oktober 2015 heeft NN Bank aan [eiser c.s.] mededeling gedaan van de registratie in de genoemde registers. Nadat [eiser c.s.] bij brief van 8 oktober 2015 heeft betwist fraude te hebben gepleegd en NN Bank om een nadere onderbouwing heeft verzocht, heeft NN Bank bij brief van 20 oktober 2015 onder meer het volgende geschreven:
‘Op naam van uw beiden, is in september 2014 bij Nationale-Nederlanden Bank N.V. een hypothecaire lening aangevraagd van EUR 187.200 inzake het onderpand [adres] te [plaats ] . Uit onderzoek is gebleken dat ter onderbouwing van deze aanvraag, valse c.q. vervalste werkgeversverklaringen en salarisspecificaties zijn overgelegd. Over deze bevindingen bent u geïnformeerd en bent u in de gelegenheid gesteld om terzake een verklaring af te leggen, een gelegenheid overigens waar u geen gebruik van heeft willen maken. Wij hebben met betrekking tot deze strafbare handelingen aangifte gedaan bij de politie Oost-Brabant.
(…) Wij zullen de registraties op uw beider naam dan ook handhaven.’
2.14.
Bij brief van 4 november 2015 heeft de advocaat van [eiser c.s.] namens [eiser c.s.] opnieuw weersproken dat sprake is van fraude en NN Bank verzocht om de registraties binnen 10 dagen ongedaan te maken en daarnaast het onderliggende onderzoeksrapport en de strafrechtelijke aangifte aan [eiser c.s.] te verstrekken. NN Bank heeft bij brief van 17 november 2015 geantwoord dat zij deze beide verzoeken niet zal honoreren.
3. Het geschil
3.1.
[eiser c.s.] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de veroordeling van NN Bank om binnen 10 dagen na de datum van dit vonnis de registraties in het Incidentenregister en het EVR ongedaan te maken, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat NN Bank daarmee na de betekening van dit vonnis in gebreke blijft, en met veroordeling van NN Bank in de proceskosten.
3.2.
[eiser c.s.] legt aan de vordering ten grondslag dat NN Bank onrechtmatig heeft gehandeld door zijn gegevens in de beide registers op te nemen. Daartoe stelt [eiser c.s.] kort gezegd dat geen sprake is van fraude, aangezien in de gesprekken met [A] wel degelijk is medegedeeld dat [eiseres] in dienst was bij de vennootschap van [eiser] . NN Bank is derhalve niet onjuist of onvolledig geïnformeerd.
3.3.
NN Bank voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat in dit geding om de registratie van de (persoons)gegevens van [eiser c.s.] in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde verwijzingsregister (EVR). Deze registratie is aan te merken als een verwerking van persoonsgegevens, waarop de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is. NN Bank heeft in dat kader als verweer aangevoerd dat [eiser c.s.] de verkeerde rechtsingang heeft gekozen en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. NN Bank stelt dat [eiser c.s.] met inachtneming van artikel 46 in samenhang met artikel 36 van de Wbp via een verzoekschriftprocedure verwijdering uit de registers had kunnen verzoeken. [eiser c.s.] had deze procedure niet met een dagvaarding, maar met een verzoekschrift moeten inleiden, aldus NN Bank.
4.2.
Dit verweer slaagt niet. Inderdaad bieden de artikelen 36 en 46 Wbp aan de betrokkene een speciale rechtsingang, waarmee hij met een beroep op de beschermende werking van de Wbp om verwijdering of correctie van verwerkte persoonsgegevens kan verzoeken. Dat neemt echter niet weg dat een gegevensverwerking die in strijd is met de Wbp tevens een onrechtmatig handelen jegens de betrokkene oplevert. Derhalve moet aan de betrokkene ook de algemene bevoegdheid ten dienste staan om, zoals [eiser c.s.] in deze procedure heeft gedaan, zich met een vordering tot de civiele rechter te wenden om het gestelde onrechtmatige handelen ongedaan te maken (vgl. Gerechtshof Den Haag 15 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3815). In het onderhavige geval kan daar bovendien als argument aan worden toegevoegd dat NN Bank verder ook niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad doordat [eiser c.s.] thans via een vorderingsprocedure verwijdering uit de registers probeert te bewerkstelligen. [eiser c.s.] heeft immers - in lijn met de route van de artikelen 36 en 46 Wbp - eerst bij NN Bank zelf om ongedaanmaking van de registratie verzocht en vervolgens, nadat NN Bank had geantwoord dat niet te zullen doen, binnen zes weken een civiele procedure aanhangig gemaakt om alsnog een bevel tot verwijdering van de rechter te verkrijgen. Tegen die achtergrond valt te minder in te zien dat de Wbp zich tegen behandeling van de onderhavige vordering zou verzetten. De rechtbank zal hierna dan ook op die vordering beslissen.
4.3.
Als kernvraag ligt ter beantwoording voor of de opname van de persoonsgegevens van [eiser c.s.] in het Incidentenregister en het EVR rechtmatig is. In dat verband is tussen partijen niet in geschil dat daarbij als toetsingskader dient of de registratie in overeenstemming met het Protocol is gedaan, en meer in het bijzonder artikel 5.2.1. van het Protocol. Onbestreden is immers dat het Protocol kan worden beschouwd als een regeling die voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens zoals de Wbp die voorschrijft.
4.4.
De rechtbank stelt voorts het volgende voorop. Uit de toelichting van NN Bank en de strafrechtelijke aangifte blijkt dat de ter discussie staande registratie betrekking heeft op een verdenking van fraude door [eiser c.s.] bij de hypotheekaanvraag. Omdat opname in het Incidentenregister en met name opname in het - voor andere deelnemende financiële instellingen raadpleegbare - EVR verstrekkende gevolgen kan hebben, worden daaraan hoge eisen gesteld. Die hoge eisen komen onder meer tot uitdrukking in de eis dat opname van strafrechtelijke persoonsgegevens - waaronder moet worden verstaan zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen dragen - pas is toegestaan indien de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan (vgl. HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2720).
4.5.
Naar de rechtbank begrijpt, bestrijdt [eiser c.s.] dat in het onderhavige geval aan deze eis is voldaan. Hij stelt immers dat überhaupt geen sprake is geweest van frauduleuze handelingen. Daartoe stelt [eiser c.s.] - met daaraan verbonden een aanbod tot het leveren van getuigenbewijs van deze stelling - dat hij in de aan de hypotheekaanvraag voorafgaande gesprekken duidelijk tegen [A] heeft gezegd dat [eiseres] bij hem in dienst was en dat hij NN Bank derhalve, anders dan NN Bank betoogt, hierover wel degelijk juist en volledig heeft geïnformeerd. Maar ook indien niet zou komen vast te staan dat expliciet mededeling is gedaan van de relatie tussen [eiser] en [X] biedt dat onvoldoende grond voor een registratie in de registers, omdat het nalaten daarvan mededeling te doen nog niet als het plegen van fraude kan worden beschouwd, aldus [eiser c.s.]
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of [eiser c.s.] al dan niet expliciet mededeling heeft gedaan van zijn betrokkenheid bij [X] ,
aangezien ook los van het bestreden verzwijgen van deze relatie tussen [eiser] en [X] een aantal andere feiten en omstandigheden op zichzelf een voldoende gegronde verdenking van fraude opleveren. Daartoe wordt het volgende overwogen. NN Bank heeft ter comparitie gesteld dat zij bij het onderzoek naar de werkgeversverklaring van [X] en de salarisspecificatie van [eiseres] een aantal opmerkelijke omstandigheden heeft vastgesteld, die vragen doen rijzen over de echtheid en getrouwheid van deze stukken. Dit betreft allereerst de datum van indiensttreding van [eiseres] (15 juni 2014), die rondom de periode ligt waarin de eerste hypotheekaanvraag was afgewezen. Voorts heeft NN Bank gewezen op de ongebruikelijke omstandigheid dat [eiseres] onmiddellijk een dienstverband voor onbepaalde tijd heeft gekregen. De rechtbank stelt verder met NN Bank vast dat daar als bezwarende omstandigheid bijkomt dat hetgeen [eiseres] ter zitting omtrent haar dienstverband heeft verklaard niet correspondeert met de opgave in de voor de hypotheekaanvraag overgelegde stukken. [eiseres] heeft immers ter zitting verklaard dat zij destijds 24 uren per week, althans wisselende uren voor [X] werkte, terwijl zij volgens de opgave in de salarisspecificatie van september 2016 een standaardcontract voor 40 uren per week bij [X] had en ook het door haar aan [A] overhandigde bankafschrift laat zien dat zij in augustus 2014 voor 40 gewerkte wekelijkse uren door [X] een maandelijks nettosalaris van € 1.600,- betaald heeft gekregen. [eiser c.s.] heeft voor deze tegenstrijdigheid geen goede verklaring gegeven. Sterker nog, uit de door de advocaat van [eiser c.s.] ter zitting ingenomen stelling dat [eiser c.s.] het inkomen wellicht wat gunstiger heeft willen doen voorstellen, kan veeleer worden afgeleid dat [eiser c.s.] erkent dat de overhandigde stukken wat dit betreft geen volledig getrouwe weergave van het dienstverband zijn.
Ten slotte moet als opmerkelijk worden aangemerkt dat [eiser c.s.] de activiteiten van [X] op 1 januari 2015 - vrijwel onmiddellijk na de intrekking van de hypothecaire lening - volledig heeft gestaakt. [eiser] heeft hierover ter zitting verklaard dat het geen zin had om het bedrijf nog voort te zetten. Hij zou dan immers, aldus zijn verklaring, veel werk hebben moeten verrichten voor een huis dat hij niet meer kon kopen. Daaruit volgt dat [eiser] kennelijk uitsluitend een onderneming is gestart om in aanmerking te kunnen komen voor een hypotheek, hetgeen een merkwaardige gang van zaken is en twijfel oproept of en in hoeverre daadwerkelijk activiteiten door [X] zijn ontplooid, ook gezien de korte tijdspanne waarin [X] kennelijk actief is geweest en de plotsklapse wijze waarop de onderneming na intrekking van de lening is beëindigd.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt NN Bank terecht dat uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in combinatie met de e-mail van [eiseres] van 3 december 2014, waarin staat dat ‘ze erachter zijn gekomen met de BV en de loonstroken’ (zie 2.11), een gerede verdenking voortvloeit dat [eiseres] in werkelijkheid niet, althans niet het op de salarisstrook genoemde aantal uren bij [X] in dienst was en dat [eiser c.s.] derhalve valse of vervalste stukken aan NN Bank heeft verstrekt om een lening te kunnen krijgen. De rechtbank stelt vervolgens vast dat NN Bank - in reactie op de betwisting door [eiser c.s.] van de vermoede valsheid van de stukken - ter zitting nadrukkelijk heeft aangeboden om nog nader onderzoek te verrichten naar de juistheid van het dienstverband en het loon. NN Bank heeft in dat kader aan [eiser c.s.] verzocht om ten behoeve van het uit te voeren onderzoek aanvullende informatie te verstrekken in de vorm van een UWV-verklaring, een IB-60 verklaring, aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, en bankafschriften waaruit de loonbetalingen kunnen blijken. [eiser c.s.] heeft dat echter geweigerd en verklaard dat hij niet bereid is om mee te werken aan nader onderzoek.
4.8.
De rechtbank overweegt dat bij deze stand van zaken, waarbij als gezegd enerzijds sterke aanknopingspunten zijn dat [eiser c.s.] in het kader van de hypotheekaanvraag valse of vervalste stukken aan NN Bank heeft verstrekt, en [eiser c.s.] anderzijds niets heeft ingebracht dat die verdenking ontkracht en zich bovendien, ondanks het aanbod van NN Bank tot nader onderzoek naar de juistheid van de stukken, niet bereid verklaart om aan dit onderzoek mee te werken of aanvullende informatie aan NN Bank te verschaffen, tot de conclusie kan worden gekomen dat alles opgeteld een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld bestaat dat [eiser c.s.] zich schuldig heeft gemaakt aan het opmaken en gebruikmaken van een valse of vervalste werkgeversverklaring en salarisspecificatie, zoals strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), en heeft gepoogd om NN Bank met deze stukken te misleiden.
4.9.
Daarmee staat in voldoende mate vast dat [eiser c.s.] gedragingen hebben verricht die een bedreiging vormen voor de integriteit en continuïteit van de financiële sector. De aard en de hoogte van het inkomen van de kredietnemer vormen de basis van de kredietverstrekking, aangezien de kredietgever daarop zal baseren of en tot welk bedrag hij krediet zal verlenen. Het is dan ook, mede ter voorkoming van overkreditering, van essentieel belang dat de kredietgever op de juistheid en getrouwheid van de verstrekte inkomensgegevens kan vertrouwen. Derhalve is het van belang dat frauduleuze handelingen als de onderhavige, die dit vertrouwen ondergraven, worden geregistreerd, ook vanwege de afschrikwekkende werking die daarvan uitgaat. De rechtbank is van oordeel dat dit belang van NN Bank bij opname van de gegevens van [eiser c.s.] in het Incidentenregister en het EVR prevaleert boven het nadeel dat [eiser c.s.] hierdoor ondervindt doordat hij gedurende lange tijd niet in aanmerking kan komen voor een hypothecaire lening.
4.10.
Nu [eiser c.s.] overigens geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld waarom de registraties in het onderhavige geval buitenproportioneel zijn, komt de rechtbank tot de conclusie dat die registraties voldoen aan de in artikel 5.2.1. onder a, b en c van het Protocol neergelegde eisen en derhalve rechtmatig zijn. Aangezien uit het voorgaande, zoals onder 4.6 al was vooropgesteld, tevens voortvloeit dat voor dit oordeel verder niet van belang is of [eiser c.s.] al dan niet aan NN Bank heeft medegedeeld dat [eiser] de bestuurder was van [X] , kan het bewijsaanbod dat [eiser c.s.] ter zake van die mededeling heeft gedaan, als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
4.11.
De vordering wordt dan ook afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser c.s.] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van NN Bank begroot op € 613,- aan griffierecht en € 908,- aan salaris advocaat (2 punten x liquidatietarief € 452,-), aldus in totaal: € 1.521,-.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van NN Bank begroot op € 1.521,-;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑07‑2016