Mededeling 2008/C 155/02 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties
Tekst
Geldend
Geldend vanaf 03-10-2008
- Redactionele toelichting
De datum van afkondigign is de datum van het Publicatieblad. Deze mededeling is gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU C 244).
- Bronpublicatie:
20-06-2008, PbEU 2008, C 155 (uitgifte: 20-06-2008, regelingnummer: 2008/C 155/02)
- Inwerkingtreding
03-10-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-06-2008, PbEU 2008, C 155 (uitgifte: 20-06-2008, regelingnummer: 2008/C 155/02)
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
Staatssteun (V)
1. Inleiding
1.1. Achtergrond
Deze mededeling is een actualisering van het beleid van de Commissie ten aanzien van staatssteun in de vorm van garanties. Doel ervan is de lidstaten preciezere aanwijzingen te geven over de beginselen waarop de Commissie haar uitlegging van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag en de toepassing ervan op staatsgaranties wil baseren. Deze beginselen zijn momenteel vastgelegd in de Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (1). De ervaring die sinds 2000 met de toepassing van die mededeling is opgedaan, lijkt erop te wijzen dat het beleid van de Commissie op dit gebied wellicht aan herziening toe is. In dat verband wil de Commissie herinneren aan haar recente beschikkingspraktijk in diverse specifieke zaken (2) wat betreft de noodzaak een individuele beoordeling te verrichten van de verliesrisico's die aan elke garantie in het kader van regelingen zijn verbonden. Verder is de Commissie voornemens haar beleid terzake zo transparant mogelijk te maken, zodat haar beslissingen voorspelbaar zijn en een gelijke behandeling wordt gewaarborgd. Met name wil de Commissie voor kleine en middelgrote ondernemingen (hierna ‘kmo's’ genoemd) en voor de lidstaten een ‘safe harbour’ creëren door van tevoren op basis van de financiële rating van een bepaalde onderneming het minimumbedrag vast te stellen dat haar voor een staatsgarantie in rekening moet worden gebracht, opdat deze niet als steun in de zin van artikel 87, lid 1 van het Verdrag wordt aangemerkt. Evenzo kan een premie die lager uitvalt dan dat minimum, als een steunbestanddeel worden beschouwd.
1.2. Soorten garanties
Garanties houden meestal verband met een lening of met een andere financiële verplichting van een kredietnemer jegens een kredietgever. Het kan daarbij gaan om individuele garanties of om maatregelen in het kader van een garantieregeling.
Toch kunnen er diverse soorten garanties bestaan, afhankelijk van hun rechtsgrondslag, het soort transactie dat zij dekken, de looptijd ervan enz. Zonder hier een uitputtende lijst te willen geven, kunnen de volgende soorten garanties worden onderscheiden:
- —
algemene garanties: garanties die aan ondernemingen als dusdanig worden verstrekt, in tegenstelling tot garanties voor een specifieke transactie zoals een lening, investeringen in risicodragend vermogen enz.;
- —
garanties verstrekt door middel van een specifiek instrument, in tegenstelling tot garanties die met de status van de onderneming zelf verband houden;
- —
garanties die rechtstreeks worden verstrekt of tegengaranties verstrekt aan een garant op het eerste niveau;
- —
onbeperkte garanties, in tegenstelling tot garanties die beperkt zijn qua bedrag en/of in de tijd: de Commissie beschouwt ook de gunstigere financieringsvoorwaarden die zijn verkregen door ondernemingen waarop wegens hun rechtsvorm geen faillissements- of andere insolventieprocedures van toepassing kunnen zijn, of waarvan de rechtsvorm in een uitdrukkelijke staatsgarantie of in een dekking van de verliezen door de staat voorziet, als steun in de vorm van garanties. Hetzelfde geldt voor de verwerving door de staat van een belang in een onderneming indien daarbij onbeperkte aansprakelijkheid wordt aanvaard in plaats van de gebruikelijke beperkte aansprakelijkheid;
- —
garanties die duidelijk afkomstig zijn van een contractuele bron (zoals formele contracten, informele garantieverklaringen) of een andere juridische bron, in tegenstelling tot garanties waarvan de vorm minder zichtbaar is (zoals side letters, mondelinge toezeggingen), mogelijk met diverse garantieniveaus die door deze garantie kunnen worden verschaft.
Met name in dat laatste geval leidt het ontbreken van de nodige juridische of boekhoudkundige gegevens vaak tot zeer beperkte traceerbaarheid. Dit geldt zowel voor de begunstigde als voor de staat of de overheidsinstantie die de garantie verstrekt — en daardoor ook voor de informatie die voor derden beschikbaar is.
1.3. Structuur en toepassingsgebied van deze mededeling
In deze mededeling wordt verstaan onder:
- a)
‘garantieregeling’: een instrument op grond waarvan, zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, garanties kunnen worden verstrekt aan ondernemingen die aan bepaalde voorwaarden inzake looptijd, bedrag, onderliggende transactie, soort of omvang van de ondernemingen (zoals bijvoorbeeld kmo's) voldoen;
- b)
‘individuele garantie’: een garantie die een onderneming wordt verstrekt en die op grond van een garantieregeling wordt toegekend.
De punten 3 en 4 van deze mededeling zijn zo opgezet dat zij rechtstreeks kunnen worden toegepast op garanties die met een specifieke financiële transactie, zoals een lening, verband houden. Volgens de Commissie moet vooral juist in deze gevallen worden uitgemaakt of garanties al dan niet als staatssteun moeten worden aangemerkt, doordat zij zo vaak voorkomen en doordat zij doorgaans ook kunnen worden gekwantificeerd.
Aangezien de door een garantie gedekte transactie veelal een lening is, wordt in deze mededeling de term ‘kredietnemer’ gebruikt om de voornaamste begunstigde van de garantie aan te duiden en de term ‘kredietgever’ voor de instantie waarvan het risico dankzij de staatsgarantie wordt verminderd. Het gebruik van deze beide specifieke termen is ook bedoeld om de theoretische onderbouwing van deze tekst beter te helpen begrijpen; het basisbeginsel van een lening wordt immers algemeen begrepen. Toch betekent een en ander niet dat de punten 3 en 4 uitsluitend op leninggaranties van toepassing zijn. Zij gelden voor alle garanties waarbij een vergelijkbare overdracht van risico's plaatsvindt, zoals investeringen in de vorm van risicodragend vermogen, mits met het desbetreffende risicoprofiel (zoals onder meer het mogelijke ontbreken van zekerheidsstelling) rekening wordt gehouden.
Deze mededeling is van toepassing op alle economische sectoren, daaronder begrepen de landbouw, de visserij en het vervoer, onverminderd specifieke regels betreffende garanties in de betrokken sector.
Deze mededeling is niet van toepassing op exportkredietgaranties.
1.4. Andere soorten garanties
Wanneer andere vormen van garanties (zie punt 1.2) een overdracht van risico's aan de garant inhouden en niet één of meer van de in punt 1.3 bedoelde specifieke kenmerken vertonen (zoals verzekeringsgaranties), vindt een individuele beoordeling plaats waarbij, voor zover nodig, de toepasselijke punten van deze mededeling of de hierin beschreven methodieken worden toegepast.
1.5. Neutraliteit
Deze mededeling is van toepassing onverminderd artikel 295 van het Verdrag en laat dus de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten onverlet. De Commissie staat neutraal tegenover openbare of particuliere eigendom.
Meer bepaald is het enkele feit dat een onderneming grotendeels in handen van de overheid is, op zich niet voldoende om van een staatsgarantie te spreken, mits er geen expliciete of impliciete garantie-elementen zijn.
2. Toepasselijkheid van artikel 87, lid 1
2.1. Algemene opmerkingen
Krachtens artikel 87, lid 1, van het Verdrag zijn steunmaatregelen van de staten in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.
Deze algemene criteria gelden ook voor garanties. Evenals voor andere vormen van potentiële steun kunnen rechtstreeks door de staat — zijnde centrale, regionale of lokale overheden — verstrekte garanties, maar ook garanties die door andere door de staat gecontroleerde lichamen, zoals ondernemingen, uit staatsmiddelen worden toegekend en die aan de overheid zijn toe te rekenen (3), staatssteun vormen.
Om eventuele twijfel weg te nemen, dient het begrip staatsmiddelen te worden verduidelijkt ten aanzien van staatsgaranties. Het voordeel van een staatsgarantie is dat het daaraan verbonden risico door de staat wordt gedragen. Dat de staat dit risico draagt, zou normaal gesproken door een passende premie moeten worden vergoed. Wanneer de staat geheel of gedeeltelijk van een dergelijke premie afziet, is er zowel een voordeel voor de onderneming als een derving van middelen door de staat. Ook wanneer blijkt dat de staat nimmer een betaling uit hoofde van een verstrekte garantie dient te verrichten, kan er toch sprake zijn van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag. De steun wordt immers verleend op het tijdstip dat de garantie wordt toegekend en niet op het tijdstip waarop de garantie wordt aangesproken of waarop betalingen uit hoofde van de garantie plaatsvinden. Of een garantie al dan niet staatssteun vormt, en zo ja, wat dan het bedrag van die steun is, moet derhalve worden beoordeeld op het tijdstip waarop de garantie wordt verstrekt.
In dit verband wijst de Commissie erop dat de toetsing aan de staatssteunregels niet vooruitloopt op het onderzoek naar de verenigbaarheid van een bepaalde maatregel met andere Verdragsbepalingen.
2.2. Steun aan de kredietnemer
Gewoonlijk is de kredietnemer de begunstigde van de steun. Zoals in punt 2.1 werd aangegeven, dient het dragen van risico normaal gesproken door een passende premie te worden vergoed. Wanneer de kredietnemer geen of een lage premie betaalt, verkrijgt hij een voordeel. Vergeleken met een situatie zonder garantie, kan de kredietnemer dankzij de staatsgarantie voor een lening immers betere financiële voorwaarden krijgen dan de voorwaarden die doorgaans op de financiële markten voorhanden zijn. In de regel kan de kredietnemer dankzij de staatsgarantie een lagere rente krijgen en/of moet hij minder zekerheden stellen. In sommige gevallen zou de kredietnemer zonder een staatsgarantie geen financiële instelling bereid vinden hem op welke voorwaarden dan ook een lening te verstrekken. Staatsgaranties kunnen dus de oprichting van nieuwe bedrijven helpen te stimuleren en bepaalde ondernemingen in staat stellen middelen aan te trekken om nieuwe activiteiten op te zetten. Evenzo kan een staatsgarantie een onderneming in moeilijkheden helpen haar activiteiten voort te zetten in plaats van dat deze verdwijnt of wordt geherstructureerd, hetgeen mededingingsdistorsies kan doen ontstaan.
2.3. Steun aan de kredietgever
2.3.1
Hoewel de kredietnemer gewoonlijk de begunstigde van de steun is, valt niet uit te sluiten dat de steun in bepaalde omstandigheden ook rechtstreeks de kredietgever ten goede komt. Met name wanneer een staatsgarantie bijvoorbeeld achteraf ter dekking van een reeds aangegane lening of andere financiële verplichting wordt verstrekt zonder dat de voorwaarden van die lening of financiële verplichting worden aangepast, of wanneer een gegarandeerde lening wordt gebruikt om aan dezelfde kredietinstelling een andere, niet-gegarandeerde lening terug te betalen, kan er ook sprake zijn van steun aan de kredietgever, in zoverre de lening meer zekerheid verkrijgt. Aangetekend zij dat, wanneer de garantie steun ten behoeve van de kredietgever bevat, dergelijke steun in beginsel exploitatiesteun kan vormen.
2.3.2
Garanties verschillen van andere steunmaatregelen zoals subsidies of belastingvrijstellingen, omdat de staat in geval van een garantie eveneens in een juridische verhouding tot de kredietgever komt te staan. Daarom dient ook met de mogelijke gevolgen voor derden van de onrechtmatige toekenning van staatssteun rekening te worden gehouden. Bij staatsgaranties voor leningen betreft dit voornamelijk de kredietgevende financiële instellingen. In het geval van een emissie van obligaties waarmee ondernemingen financiële middelen aantrekken, gaat het om de financiële instellingen die bij deze obligatie-emissie zijn betrokken. De vraag of het onrechtmatige karakter van de steun gevolgen heeft voor de rechtsverhouding tussen de staat en derden, dient te worden onderzocht in het kader van het nationale recht. De nationale rechter moet mogelijk onderzoeken of het nationale recht eraan in de weg staat dat garantieovereenkomsten worden gehonoreerd. Bij die toetsing dient volgens de Commissie rekening te worden gehouden met schendingen van het Gemeenschapsrecht. Om die reden kunnen kredietgevers er belang bij hebben om, telkens wanneer garanties worden verstrekt, als standaardvoorzorgsmaatregel na te gaan of de communautaire staatssteunregels zijn nageleefd. De lidstaat dient een door de Commissie toegekend zaaknummer voor een individuele zaak of een regeling en eventueel ook een niet-vertrouwelijke versie van de beschikking of het besluit van de Commissie te kunnen verstrekken, alsmede de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zelf zal de Commissie naar beste vermogen informatie over door haar goedgekeurde zaken en regelingen op transparante wijze beschikbaar stellen.
3. Omstandigheden die bestaan steun uitsluiten
3.1. Algemene overwegingen
Wanneer een door de staat verstrekte individuele garantie of een door de staat opgezette garantieregeling een onderneming geen voordeel oplevert, vormt de garantie of garantieregeling ook geen staatssteun.
In dat verband heeft het Hof in recente arresten bevestigd (4) dat, wil de Commissie kunnen uitmaken of via een garantie of garantieregeling steun wordt verleend, zij haar beoordeling dient te baseren op het beginsel van de particuliere investeerder handelend in een markteconomie. Daarom dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheden waarover een begunstigde onderneming daadwerkelijk beschikt om via de kapitaalmarkt gelijkwaardige financiële middelen aan te trekken. Er is immers geen sprake van staatssteun wanneer een nieuwe financieringsbron beschikbaar komt tegen voorwaarden die voor een onder normale voorwaarden van een in een markteconomie handelende particuliere investeerder aanvaardbaar zouden zijn (5).
Om het eenvoudiger te maken na te gaan of bij een bepaalde garantiemaatregel het beginsel van de particuliere investeerder handelend in een markteconomie is nageleefd, zet de Commissie in dit punt een aantal voorwaarden uiteen die voldoende zijn om uit te sluiten dat er van steun sprake is. Individuele garanties worden behandeld in punt 3.2, met een eenvoudigere optie voor kmo's in punt 3.3. Garantieregelingen worden behandeld in punt 3.4, met een eenvoudigere optie voor kmo's in punt 3.5.
3.2. Individuele garanties
Wat een individuele staatsgarantie betreft, is de Commissie van oordeel dat de naleving van elk van de voorwaarden a) tot en met d) voldoende is om de aanwezigheid van staatssteun te kunnen uitsluiten.
- a)
de kredietnemer verkeert niet in financiële moeilijkheden.
Om te kunnen bepalen of de kredietnemer moet worden aangemerkt als een onderneming in moeilijkheden, moet de definitie van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (6) worden gehanteerd. Kmo's die minder dan drie jaar geleden zijn opgericht, worden voor de toepassing van deze mededeling niet als ondernemingen in moeilijkheden beschouwd;
- b)
de omvang van de garantie valt goed te meten op het tijdstip van toekenning. Dit betekent dat de garantie met een welbepaalde financiële transactie verband moet houden, een vast maximumbedrag moet betreffen en in de tijd beperkt moet zijn;
- c)
de garantie dekt niet meer dan 80 % van de uitstaande lening of andere financiële verplichting; deze beperking is niet van toepassing op zekerheden voor obligaties (7).
De Commissie is van mening dat, indien een financiële verplichting geheel door een staatsgarantie wordt gedekt, de kredietgever minder wordt geprikkeld om het aan de krediettransactie verbonden risico behoorlijk te onderzoeken, af te dekken en tot een minimum te beperken en, in het bijzonder, om de kredietwaardigheid van de kredietnemer naar behoren te toetsen. Die risicobeoordeling wordt, bij gebrek aan middelen, misschien niet altijd door de overheidsgarant overgenomen. Dit ontbreken van een prikkel om het risico van niet-terugbetaling van de lening tot een minimum te beperken, kan kredietgevers ertoe aanzetten leningen toe te staan met een bovennormaal zakelijk risico en kan er aldus toe leiden dat het aandeel garanties met een hoger risico in de portefeuille van de staat toeneemt.
Dit 80 %-plafond geldt niet voor een staatsgarantie die wordt verstrekt ter financiering van een onderneming waarvan de activiteiten uitsluitend bestaan uit het beheer van een dienst van algemeen economisch belang waarmee deze onderneming correct is belast (8), voor zover deze garantie is verschaft door de overheid die deze opdracht heeft toevertrouwd. Het 80 %-plafond geldt wél wanneer de betrokken onderneming een andere dienst of andere diensten van algemeen economisch belang beheert of andere economische activiteiten uitvoert.
Om ervoor te zorgen dat de kredietgever daadwerkelijk een deel van het risico draagt, dient de nodige aandacht te gaan naar de volgende twee aspecten:
- —
wanneer de omvang van de lening of de financiële verplichting mettertijd afneemt (bijvoorbeeld omdat de terugbetaling van de lening begint), moet het gegarandeerde bedrag in evenredigheid afnemen, zodat de garantie op ieder tijdstip niet meer dan 80 % van de uitstaande lening of financiële verplichting dekt;
- —
verliezen moeten evenredig en op dezelfde wijze door zowel de kredietgever als de garant worden gedragen. Evenzo moeten netto-inkomsten (opbrengsten exclusief executiekosten) afkomstig van de vordering van de door de kredietnemer ter dekking van de schulden gestelde zekerheden de door kredietgever en de garant gedragen verliezen evenredig doen dalen. First-lossgaranties, waarbij verliezen eerst aan de garant en pas daarna aan de kredietgever worden toegewezen, gelden als maatregelen die mogelijk staatssteun behelzen.
Wanneer een lidstaat een garantie wil geven die boven het plafond van 80 % uitgaat, stellende dat zulks geen staatssteun is, moet hij dat standpunt omstandig motiveren, bijvoorbeeld op basis van de wijze waarop de hele transactie is geregeld, en moet hij de maatregel bij de Commissie melden zodat zij deze kan beoordelen op zijn eventuele staatssteunkarakter;
- d)
voor de garantie wordt een marktconforme prijs betaald.
Zoals in punt 2.1 werd aangegeven, dient het dragen van risico normaal gesproken te worden vergoed door een passende premie op het bedrag waarvoor een garantie of tegengarantie wordt verstrekt. Wanneer het voor de garantie betaalde tarief ten minste even hoog is als de overeenkomstige benchmark voor de garantiepremie die op de financiële markten is te vinden, houdt de garantie geen steun in.
Indien er op de financiële markten geen overeenkomstige benchmark voor de garantiepremie is te vinden, dient de totale financiële kostprijs van de gegarandeerde lening, met inbegrip van het rentepercentage van de lening en de garantiepremie, te worden vergeleken met de marktprijs van een vergelijkbare, niet-gegarandeerde lening.
In beide gevallen worden, met het oog op het bepalen van de overeenkomstige marktprijs, de kenmerken van de garantie en van de onderliggende lening in aanmerking genomen. Daarbij gaat het onder meer om het volgende: bedrag en looptijd van de transactie, de door de kredietnemer gestelde zekerheden en andere ervaring die een impact heeft op de beoordeling van het terugvorderingspercentage, de kans op wanbetaling door de kredietnemer als gevolg van zijn financiële positie, de sector waarin deze actief is en zijn vooruitzichten, alsmede alle overige economische factoren. Op basis van deze analyse moet de kredietnemer kunnen worden ingedeeld aan de hand van een risicobeoordeling. Deze kan worden verschaft door een internationaal erkend ratingbureau of, waar beschikbaar, door de interne rating welke wordt gehanteerd door de bank die de onderliggende lening verschaft. De Commissie wenst de aandacht te vestigen op het verband dat tussen de rating en de kans op wanbetaling wordt gelegd door internationale financiële instellingen, waarvan de publicaties ook voor het publiek beschikbaar zijn (9). Om te beoordelen of de premie conform de marktprijzen is, kan de lidstaat de tarieven vergelijken die ondernemingen met een vergelijkbare rating op de markt moeten betalen.
Daarom accepteert de Commissie niet dat de garantiepremie wordt vastgesteld op één enkel tarief dat geacht wordt te beantwoorden aan een algemene norm voor een hele bedrijfstak.
3.3. Waardering van individuele kmo-garanties
Bij wijze van uitzondering kan de Commissie, ingeval de kredietnemer een kmo is (10), in afwijking van punt 3.2, onder d), instemmen met een vereenvoudigde beoordeling om na te gaan of met een kredietgarantie al dan niet steun is gemoeid. In dat geval, en mits alle overige voorwaarden van punt 3.2, onder a), b) en c), zijn vervuld, wordt een staatsgarantie geacht geen steun te vormen indien voor het daadwerkelijk door de staat gegarandeerde bedrag de in de onderstaande tabel genoemde minimumjaarpremie (‘safe harbour-premie’ (11)) in rekening wordt gebracht op basis van de rating van de kredietnemer (12).
Kredietkwaliteit | Standard & Poor's | Fitch | Moody's | Jaarlijkse safe harbour-premie |
---|---|---|---|---|
Hoogste kwaliteit | AAA | AAA | Aaa | 0,4% |
Zeer sterke betalingscapaciteit | AA + AA AA − | AA + AA AA − | Aa 1 Aa 2 Aa 3 | 0,4 % |
Sterke betalingscapaciteit | A+ A A − | A+ A A − | A 1 A 2 A 3 | 0,55 % |
Toereikende betalingscapaciteit | BBB + BBB BBB − | BBB + BBB BBB − | Baa 1 Baa 2 Baa 3 | 0,8 % |
Betalingscapaciteit gevoelig voor ongunstige omstandigheden | BB + | BB + | Ba 1 | |
BB | BB | Ba 2 | 2% | |
BB − | BB − | Ba 3 | ||
B + | B + | B 1 | 3,8 % | |
Betalingscapaciteit dreigt in het gedrang te komen door ongunstige omstandigheden | B | B | B 2 | |
B − | B − | B 3 | 6,3 % | |
Betalingscapaciteit afhankelijk van aanhoudend gunstige omstandigheden | CCC + CCC CCC − CC | CCC + CCC CCC − CC C | Caa 1 Caa2 Caa 3 | Geen jaarlijkse safe harbour-premie mogelijk |
In of bijna in een situatie van wanbetaling | SD D | DDD DD D | Ca C | Geen jaarlijkse safe harbour-premie mogelijk |
De safe harbour-premies gelden voor het bedrag waarvoor aan het begin van elk betrokken jaar daadwerkelijk door de staat een garantie of tegengarantie wordt verstrekt. Deze moeten worden beschouwd als een minimum dat geldt voor een onderneming waarvan de rating ten minste gelijk is aan die in bovenstaande tabel waarvoor aan het begin van elk betrokken jaar daadwerkelijk door de staat een garantie of tegengarantie wordt verstrekt. Deze moeten worden beschouwd als een minimum dat geldt voor een onderneming waarvan de rating ten minste gelijk is aan die in bovenstaande tabel (13).
In geval van een vooraf betaalde, eenmalige garantiepremie wordt de kredietgarantie geacht vrij van steun te zijn indien deze ten minste gelijk is aan de contante waarde van de toekomstige garantiepremies als hierboven aangegeven, waarbij als disconteringpercentage het overeenkomstige referentiepercentage wordt gebruikt (14).
Zoals in bovenstaande tabel is aangegeven, kunnen ondernemingen met een rating die overeenstemt met CCC/Caa of lager, niet voor deze vereenvoudigde methodiek in aanmerking komen.
Voor kmo's zonder kredietverleden of waarvan de rating niet op grond van een balansbenadering wordt bepaald, zoals bepaalde special-purpose-entiteiten of startende ondernemingen, wordt de safe harbour-premie op 3,8 % bepaald; deze premie kan nimmer lager zijn dan de premie die voor de moederonderneming of moederondernemingen zou gelden.
Deze marges kunnen van tijd tot tijd worden herzien in het licht van de marktsituatie.
3.4. Garantieregelingen
In het geval van een staatsgarantieregeling is er volgens de Commissie geen sprake van staatssteun wanneer aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
de regeling staat niet open voor kredietnemers in financiële moeilijkheden (voor nadere bijzonderheden, zie punt 3.2, onder a);
- b)
de omvang van de garanties valt goed te meten op het tijdstip van toekenning. Dit betekent dat de garanties met welbepaalde financiële transacties verband moeten houden, een vast maximumbedrag moeten betreffen en in de tijd beperkt moeten zijn;
- c)
de garanties dekken niet meer dan 80 % van elke uitstaande lening of andere financiële verplichting (voor nadere bijzonderheden en uitzonderingen, zie punt 3.2, onder c);
- d)
de voorwaarden van de regeling zijn gebaseerd op een realistische risicoanalyse, zodat de regeling dankzij de door de begunstigde ondernemingen betaalde premies naar alle waarschijnlijkheid zichzelf financiert. Het zichzelf financierende karakter van de regeling en de risicogerichtheid worden door de Commissie beschouwd als aanwijzingen dat de in de regeling berekende garantiepremies conform de marktprijzen zijn.
Dit betekent dat het risico van elke nieuwe garantie moet worden beoordeeld aan de hand van alle relevante factoren (kwaliteit van de kredietnemer, zekerheden, looptijd van de garantie enz.). Op basis van die risicoanalyse moeten de risicoklassen (15) worden bepaald, moet de garantie in een van die risicoklassen worden ingedeeld en moet de overeenkomstige garantiepremie in rekening worden gebracht op het bedrag waarvoor een garantie of tegengarantie wordt verstrekt;
- e)
om op een degelijke en voortdurende wijze te kunnen beoordelen of de regeling wel zichzelf financiert, dient ten minste eenmaal per jaar aan de hand van het reële verliespercentage van de regeling te worden nagegaan of de hoogte van de premies over een economisch redelijke periode toereikend is, en dienen de premies, wanneer het risico bestaat dat de regeling niet langer zichzelf financiert, overeenkomstig te worden aangepast. Deze aanpassing kan alle verstrekte en nog te verstrekken garanties, of uitsluitend de nog te verstrekken garanties betreffen;
- f)
om als ‘conform de marktprijzen’ te kunnen worden beschouwd, dienen de premies de normale aan het verstrekken van de garantie verbonden risico's, de beheerskosten van de regeling en een jaarlijkse vergoeding over een toereikend kapitaal te dekken, ook al betreft het helemaal niet of slechts ten dele volgestort kapitaal.
Wat de beheerskosten betreft, deze moeten ten minste de specifieke, initiële risicobeoordeling omvatten, alsmede de kosten voor risicomonitoring en risicobeheer verbonden aan het verstrekken en beheren van de garantie.
Wat de kapitaalvergoeding betreft, doet de Commissie opmerken dat de gebruikelijke garanten aan voorschriften inzake kapitaalvereisten onderworpen zijn en dat zij krachtens deze voorschriften verplicht zijn kapitaal te vormen om niet failliet te gaan wanneer er zich schommelingen voordoen in de jaarlijkse verliezen die met de garanties verband houden. Staatsgarantieregelingen zijn gewoonlijk niet aan deze voorschriften onderworpen en hoeven dus geen reserves te vormen. Met andere woorden, telkens als de uit de garanties voortvloeiende verliezen de inkomsten uit de garantiepremies overschrijden, wordt het tekort eenvoudigweg uit de staatsbegroting gedekt. Door deze staatsgarantie verkeert de regeling in een gunstigere positie dan een gewone garant. Om een dergelijke ongelijkheid te voorkomen en om de staat te vergoeden voor het risico dat hij loopt, moeten de garantiepremies volgens de Commissie de vergoeding over een toereikend kapitaal dekken.
De Commissie vindt dat dit kapitaal ten minste 8 % (16) van de uitstaande garanties moet bedragen. Voor garanties verstrekt aan ondernemingen waarvan de rating evenwaardig is aan AAA/AA- (Aaa/Aa3), kan de kapitaalvergoeding worden verlaagd tot 2 % van de uitstaande garanties. Ten aanzien van garanties verstrekt aan ondernemingen waarvan de rating evenwaardig is aan A+/A- (A1/A3), kan de kapitaalvergoeding worden verlaagd tot 4 % van de uitstaande garanties.
De normale vergoeding voor dit kapitaal bestaat uit een risicopremie, eventueel verhoogd met het risicovrije rentepercentage.
In alle gevallen moet de risicopremie over het toereikende kapitaalbedrag aan de staat worden betaald. Op grond van haar beschikkingspraktijk is de Commissie van oordeel dat een normale risicopremie op vermogen ten minste 400 basispunten bedraagt en dat deze risicopremie moet zijn vervat in de garantiepremie die de begunstigden wordt berekend (17).
Indien, zoals bij de meeste staatsgarantieregelingen het geval is, het kapitaal niet aan de regeling wordt verschaft — en er dus geen contante bijdrage is van de staat — hoeft de risicovrije rente niet in aanmerking te worden genomen. Indien daarentegen het onderliggende kapitaal daadwerkelijk door de staat wordt verschaft, moet de staat kredietkosten maken en profiteert de regeling van deze contante middelen doordat zij deze eventueel kan beleggen. Daarom dient de risicovrije rente over het verschafte bedrag aan de staat te worden betaald. Bovendien moet deze vergoeding uit de financiële inkomsten van de regeling worden voldaan en hoeft niet noodzakelijk een impact op de garantiepremies te hebben (18). Volgens de Commissie kan het rendement van tienjaars overheidsobligaties als een passende maatstaf voor de als een normaal rendement geldende risicovrije rente worden gehanteerd;
- g)
om transparantie te garanderen, dient de regeling de voorwaarden te bepalen waarop in de toekomst garanties zullen worden verstrekt, zoals ratings en, waar van toepassing, sector en grootte van de in aanmerking komende ondernemingen, maximumbedrag en looptijd van de garanties.
3.5. Waardering van kmo-garantieregelingen
Gezien de specifieke situatie van kmo's en teneinde hun gemakkelijker toegang tot financiering te geven, met name door een beroep te doen op garantieregelingen, bestaan er voor dit soort ondernemingen twee specifieke mogelijkheden:
- —
het gebruik van ‘safe harbour-premies’ zoals die voor individuele garanties aan kmo's werden gedefinieerd;
- —
de waardering van garantieregelingen als zodanig, door toe te staan dat één premie wordt gehanteerd en zo te vermijden dat voor begunstigde kmo's individuele ratings nodig zijn.
De voorwaarden om van een van beide regels te kunnen gebruikmaken, zijn als volgt vastgesteld:
Gebruik van safe harbour-premies in het kader van kmo-garantieregelingen
In overeenstemming met hetgeen ter vereenvoudiging in het geval van individuele garanties is voorgesteld, kunnen kmo-garantieregelingen in beginsel worden geacht zichzelf te financieren en geen staatssteun te vormen indien de minimale safe harbour-premies worden toegepast die in punt 3.3 zijn beschreven en deze op ratings van ondernemingen zijn gebaseerd (19). De overige voorwaarden van punt 3.4, onder a), b) en c), alsmede van punt 3.4, onder g), moeten nog steeds worden vervuld en de voorwaarden van punt 3.4, onder d), e) en f), worden geacht te zijn vervuld indien de minimumjaarpremies als beschreven in punt 3.3 worden gehanteerd.
Gebruik van uniforme premies in het kader van kmo-garantieregelingen
De Commissie geeft zich er rekenschap van dat het uitvoeren van een individuele risicobeoordeling voor elke kredietnemer een dure aangelegenheid is, die misschien niet geschikt is wanneer een regeling betrekking heeft op een groot aantal kleinere kredieten waarvoor zij fungeert als een instrument om het risico te poolen.
Daarom kan de Commissie, wanneer een regeling uitsluitend betrekking heeft op kmo-garanties en het gegarandeerde bedrag onder een plafond van 2,5 mln EUR per onderneming binnen die bepaalde regeling blijft, in afwijking van punt 3.4, onder d), instemmen met een uniforme jaargarantiepremie voor alle kredietnemers. Willen de onder een dergelijke regeling verstrekte garanties evenwel niet als staatssteun worden aangemerkt, dan moet de regeling zichzelf blijven financieren en moeten alle overige voorwaarden van punt 3.4, onder a), b), en c), alsmede van punt 3.4, onder e), f) en g), nog steeds vervuld zijn.
3.6. Niet automatisch als staatssteun aangemerkt
Indien niet aan een van de in de punten 3.2 tot en met 3.5 genoemde voorwaarden is voldaan, betekent dit niet dat de bewuste garantie of garantieregeling automatisch als staatssteun wordt aangemerkt. Indien er enige twijfel over bestaat of een voorgenomen garantie of garantieregeling staatssteun vormt, moet deze bij de Commissie worden aangemeld.
4. Garanties met een steunbestanddeel
4.1. Algemeen
Wanneer een individuele garantie of een garantieregeling niet aan het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie voldoet, wordt deze geacht staatssteun te behelzen. Het staatssteunbestanddeel dient daarom te worden gekwantificeerd, om te kunnen nagaan of de steun op grond van een bepaalde afwijking van de staatssteunvoorschriften verenigbaar kan worden verklaard. In beginsel wordt het staatssteunbestanddeel geacht het verschil te zijn tussen de passende marktprijs van de individueel of via een regeling verstrekte garantie en de daadwerkelijk voor die maatregel betaalde prijs.
De daaruit resulterende jaarlijkse subsidie-equivalenten in geld dienen aan de hand van het referentiepercentage tot hun actuele waarde te worden gedisconteerd en vervolgens te worden samengeteld om tot het totale subsidie-equivalent te komen.
Bij het berekenen van het steunbestanddeel in een garantie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de volgende elementen:
- a)
in het geval van individuele garanties: of de kredietnemer in financiële moeilijkheden verkeert. In het geval van garantieregelingen: of in de criteria om voor de regeling in aanmerking te komen, is bepaald dat dergelijke ondernemingen van de regeling zijn uitgesloten (voor nadere bijzonderheden, zie punt 3.2, onder a).
De Commissie merkt op dat, in het geval van ondernemingen in moeilijkheden, een eventuele garant op de markt op het tijdstip van de garantieverstrekking een hoge premie in rekening zal brengen, gelet op het te verwachten risico op niet-terugbetaling dat hij loopt. Wordt de waarschijnlijkheid dat de kredietnemer niet in staat is de lening terug te betalen bijzonder groot, dan is dit marktpercentage misschien niet meer voorhanden en in uitzonderlijke omstandigheden kan het steunbestanddeel van de garantie uiteindelijk even hoog blijken te zijn als het daadwerkelijk door die garantie gedekte bedrag;
- b)
of de omvang van elke garantie behoorlijk te meten valt op het tijdstip van toekenning.
Dit betekent dat de garanties met een welbepaalde financiële transactie verband moeten houden, een vast maximumbedrag moeten betreffen en in de tijd beperkt moeten zijn. In dit verband is de Commissie principieel van oordeel dat onbeperkte garanties onverenigbaar zijn met artikel 87 van het Verdrag;
- c)
of de garantie meer dan 80 % van de uitstaande lening of andere financiële verplichting dekt (voor nadere bijzonderheden en uitzonderingen, zie punt 3.2, onder c).
Om te garanderen dat de kredietgever een reële prikkel krijgt om het aan de krediettransactie verbonden risico behoorlijk te onderzoeken, af te dekken en tot een minimum te beperken en om in het bijzonder de kredietwaardigheid van de kredietnemer naar behoren te toetsen, dient volgens de Commissie een percentage van ten minste 20 % niet door een staatsgarantie te zijn gedekt, maar door de kredietgever te worden gedragen (20), om deze ertoe aan te zetten voldoende zekerheden voor zijn lening te eisen en het aan de transactie verbonden risico tot een minimum te beperken. Daarom verricht de Commissie in de regel een grondiger onderzoek naar garanties of garantieregelingen die een financiële transactie volledig (of bijna volledig) dekken, tenzij een lidstaat een afdoende rechtvaardiging geeft, bijvoorbeeld het specifieke karakter van de transactie;
- d)
of met de specifieke kenmerken van de garantie en het krediet (of andere financiële verplichting) rekening is gehouden bij het bepalen van de marktprijsconforme garantiepremie op basis waarvan het steunbestanddeel wordt berekend door deze premie af te zetten tegen de feitelijk betaalde premie (voor nadere bijzonderheden, zie punt 3.2, onder d).
4.2. Steunbestanddeel in individuele garanties
Voor een individuele garantie dient het subsidie-equivalent van een garantie in geld te worden berekend als het verschil tussen de marktprijs van de garantie en de feitelijk betaalde prijs.
Wanneer de markt voor het betrokken soort transactie geen garanties biedt, is er voor de garantie geen marktprijs voorhanden. In dat geval dient het steunbestanddeel op dezelfde wijze te worden berekend als bij het subsidie-equivalent van een zachte lening, namelijk als het verschil tussen de specifieke marktrente die de onderneming zonder de garantie had moeten betalen, en het rentepercentage dat dankzij de staatsgarantie wordt betaald, rekening houdend met eventueel betaalde premies. Ingeval er geen marktrentepercentage voorhanden is en de lidstaat het referentiepercentage als maatstaf wil gebruiken, benadrukt de Commissie dat de voorwaarden van de mededeling over referentiepercentages (21) gelden voor het berekenen van de steunintensiteit van een individuele garantie. Dit betekent dat de nodige aandacht moet gaan naar de verhoging bovenop het basispercentage, om rekening te houden met het desbetreffende risicoprofiel dat samenhangt met de gedekte transactie, de onderneming die de garantie krijgt en de gestelde zekerheden.
4.3. Steunbestanddeel in individuele kmo-garanties
Voor kmo's kan ook het in punt 3.3 uiteengezette vereenvoudigde beoordelingssysteem worden toegepast. In dat geval wordt, indien de premie voor een bepaalde garantie niet overeenstemt met de waarde die in die ratingklasse als minimum geldt, het verschil tussen de minimumwaarde en de berekende premie als steun beschouwd. Loopt de garantie over meer dan één jaar, dan worden de jaarlijkse tekorten verdisconteerd aan de hand van het desbetreffende referentiepercentage (22).
Alleen in gevallen waarvoor duidelijke bewijzen voorhanden zijn en die door de betrokken lidstaat naar behoren zijn gemotiveerd, kan de Commissie een afwijking van deze regels accepteren. In dergelijke gevallen moet echter nog steeds een op het risico gebaseerde benadering worden gevolgd.
4.4. Steunbestanddeel in garantieregelingen
Voor garantieregelingen is het subsidie-equivalent in geld van elke garantie in het kader van een regeling het verschil tussen de daadwerkelijk in rekening gebrachte premie (als dat al het geval is) en de premie die in rekening had moeten worden gebracht in een gelijkwaardige regeling die geen steunregeling is en die in overeenstemming met de voorwaarden van punt 3.4 is opgezet. Voornoemde theoretische premies waarvoor het steunbestanddeel wordt berekend, dienen daarom de normale aan de garantie verbonden risico's te dekken, alsmede de beheers- en kapitaalkosten (23). Deze berekeningswijze van het subsidie-equivalent is bedoeld om ervoor te zorgen dat ook op middellange en lange termijn de totale in het kader van de regeling verleende steun gelijk is aan het bedrag dat door de overheden wordt geïnjecteerd om het tekort van de regeling te dekken.
Aangezien bij staatsgarantieregelingen de specifieke kenmerken van de individuele gevallen op het tijdstip waarop de regeling moet worden beoordeeld, misschien niet bekend zijn, moet het steunbestanddeel worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de regeling.
Steunbestanddelen in garantieregelingen kunnen ook worden berekend aan de hand van de methodieken die de Commissie, na aanmelding ervan op grond van een staatssteunverordening zoals Verordening (EG) nr. 1628/2006 van de Commissie van 24 oktober 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op nationale regionale investeringssteun (24) of Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (25), reeds heeft geaccepteerd, mits de goedgekeurde methodiek uitdrukkelijk is gericht op het desbetreffende soort garanties en de onderliggende transacties.
Alleen in gevallen waarvoor duidelijke bewijzen voorhanden zijn en die door de betrokken lidstaat naar behoren zijn gemotiveerd, kan de Commissie een afwijking van deze regels accepteren. In dergelijke gevallen moet echter nog steeds een op het risico gebaseerde benadering worden gevolgd.
4.5. Steunbestanddeel in kmo-garantieregelingen
De beide in punt 3.5 uiteengezette vereenvoudigde mogelijkheden voor kmo-garantieregelingen kunnen ook worden gebruikt voor het berekenen van het steunbestanddeel. De voorwaarden om van een van beide regels te kunnen gebruikmaken, zijn als volgt vastgesteld:
Gebruik van safe harbour-premies in het kader van kmo-garantieregelingen
Voor kmo's kan ook het in punt 3.5 uiteengezette vereenvoudigde beoordelingssysteem worden toegepast. In dat geval wordt, indien de premie voor een bepaalde categorie in een garantieregeling niet overeenstemt met de waarde die in de betrokken ratingklasse als minimum geldt (26), het verschil tussen de minimumwaarde en de berekende premie als steun beschouwd (27). Loopt de garantie over meer dan één jaar, dan worden de jaarlijkse tekorten verdisconteerd aan de hand van het referentiepercentage (28).
Gebruik van uniforme premies in het kader van kmo-garantieregelingen
Gezien de beperktere verstoring van de mededinging die door staatssteun in het kader van een kmo-garantieregeling kan worden veroorzaakt, is de Commissie van oordeel dat zij, indien een steunregeling alleen betrekking heeft op kmo-garanties waarbij het gegarandeerde bedrag onder het plafond van 2,5 mln EUR per onderneming binnen die bepaalde regeling blijft, in afwijking van punt 4.4, kan instemmen met een waardering van de steunintensiteit van de regeling als zodanig, zonder dat voor elke individuele garantie of risicoklasse binnen de regeling tot een waardering behoeft te worden overgegaan (29).
5. Verenigbaarheid van staatssteun in de vorm van garanties met de gemeenschappelijke markt
5.1. Algemeen
Staatsgaranties die binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, van het Verdrag vallen, moeten door de Commissie worden onderzocht, om na te gaan of zij al dan niet met de gemeenschappelijke markt verenigbaar zijn. De begunstigde van de steun moet worden geïdentificeerd alvorens de verenigbaarheid van de steun kan worden beoordeeld.
5.2. Beoordeling
Of deze steun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is, zal door de Commissie volgens dezelfde regels worden onderzocht als die welke worden toegepast op steunmaatregelen in andere vorm. De concrete criteria voor de verenigbaarheidstoets zijn door de Commissie in kaderregelingen en richtsnoeren betreffende horizontale, regionale en sectorale steun toegelicht en uiteengezet (30). Bij het onderzoek wordt met name rekening gehouden met de steunintensiteit, de kenmerken van de begunstigden en de nagestreefde doeleinden.
5.3. Voorwaarden
De Commissie aanvaardt garanties slechts indien aan het beroep op die garanties contractueel specifieke voorwaarden zijn verbonden die zover kunnen gaan als een verplichte faillietverklaring van de begunstigde onderneming, of een soortgelijke procedure. Deze voorwaarden moeten tussen de partijen worden overeengekomen wanneer de garantie voor het eerst wordt toegekend. Indien een lidstaat de garantie tegen andere voorwaarden wil inzetten dan die welke aanvankelijk bij de toekenning van de garantie waren overeengekomen, beschouwt de Commissie een beroep op de garantie als een invoering van een nieuwe steunmaatregel die overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag moet worden aangemeld.
6. Door de lidstaten bij de commissie in te dienen verslagen
In overeenstemming met de algemene monitoringverplichtingen (31), met het oog op de verdere monitoring van nieuwe ontwikkelingen op de financiële markten en gelet op het feit dat de waarde van staatsgaranties moeilijk te beoordelen valt en mettertijd verandert, is het voortdurende onderzoek overeenkomstig artikel 88, lid 1, van het Verdrag van door de Commissie goedgekeurde staatsgarantieregelingen van bijzonder belang. Daarom moeten de lidstaten jaarlijks bij de Commissie verslagen indienen.
Voor garantieregelingen die steunregelingen zijn, worden deze verslagen ingediend uiterlijk aan het eind van de looptijd van de garantieregeling en bij de aanmelding van een gewijzigde regeling. De Commissie kan het echter passend achten om te eisen dat regelmatiger verslagen worden ingediend, bijvoorbeeld jaarlijks, al naargelang het geval.
Voor garantieregelingen ten aanzien waarvan de Commissie heeft geoordeeld dat het niet om steun gaat, en met name wanneer er voor de regeling geen betrouwbare historische gegevens voorhanden zijn, kan de Commissie in haar beschikking eisen dat dergelijke verslagen worden ingediend, waarbij zij van geval tot geval de frequentie en de inhoud van de verslaglegging verduidelijkt.
Verslagen bevatten ten minste de volgende gegevens:
- a)
aantal en bedrag van de verstrekte garanties;
- b)
aantal en bedrag van de uitstaande garanties aan het eind van de periode;
- c)
aantal en waarde van gehonoreerde garanties (afzonderlijk vermeld) op jaarbasis;
- d)
jaarlijkse inkomsten:
- 1.
inkomsten uit ontvangen premies;
- 2.
inkomsten uit teruggevorderde bedragen;
- 3.
overige inkomsten (bv. ontvangen rente op deposito's of beleggingen enz.);
- e)
jaarlijkse kosten:
- 1.
beheerskosten;
- 2.
schadevergoedingen voor gehonoreerde garanties;
- f)
jaarlijks overschot/tekort (verschil tussen inkomsten en kosten); en
- g)
totaal overschot/tekort sinds de aanvang van de regeling (32).
Voor individuele garanties dient voor de relevante punten, in hoofdzaak de punten d) tot en met g), een vergelijkbare verslaglegging plaats te vinden.
In alle gevallen vestigt de Commissie de aandacht van de lidstaten op het feit dat correcte verslaglegging op een veel later tijdstip veronderstelt dat de noodzakelijke gegevens worden verzameld vanaf het begin dat van de regeling wordt gebruikgemaakt, en dat deze gegevens worden geaggregeerd op jaarbasis.
Voorts wordt de aandacht van de lidstaten gevestigd op het feit dat de Commissie voor individuele of in het kader van een regeling verstrekte garanties die geen steun inhouden, ook al bestaat er daarvoor geen aanmeldingsverplichting, bijvoorbeeld na een klacht misschien toch moet nagaan of de garantie of garantieregeling geen steunbestanddelen inhoudt. In dat geval zal de Commissie om soortgelijke gegevens verzoeken als die welke reeds voor verslagen van de betrokken lidstaat zijn genoemd.
Wanneer reeds verslagen moeten worden ingediend op grond van specifieke verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van groepsvrijstellingsverordeningen, richtsnoeren of kaderregelingen op het gebied van staatssteun, treden die specifieke verslagen in de plaats van de ingevolge de verslagleggingsverplichting met betrekking tot garanties in te dienen verslagen, mits die verslagen de hierboven opgesomde gegevens bevatten.
7. Uitvoeringsmaatregelen
De Commissie verzoekt de lidstaten hun bestaande garantiemaatregelen uiterlijk 1 januari 2010 aan deze mededeling aan te passen voor zover het nieuwe garanties betreft.
Voetnoten
PB C 71 van 11.3.2000, blz. 14.
Bijvoorbeeld: Beschikking 2003/706/EG van de Commissie van 23 april 2003 betreffende de door Duitsland ten uitvoer gelegde steunregelingen: garantieregelingen van de deelstaat Brandenburg van 1991 en 1994, steunmaatregel C 45/98 (ex NN 45/97), (PB L 263 van 14.10.2003, blz. 1); Besluit van de Commissie van 16 december 2003 betreffende steunmaatregel N 512/03 — Garantieregelingen voor scheepsfinanciering — Duitsland (PB C 62 van 11.3.2004, blz. 3); Beschikking 2006/599/EG van de Commissie van 6 april 2005 betreffende de steunregeling die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van de scheepsfinanciering (PB L 244 van 7.9.2006, blz. 17).
Zie zaak C-482/99, Frankrijk/Commissie (Stardust), Jurispr. 2002, blz. I-4397.
Zie zaak C-482/99, reeds aangehaald in voetnoot 3.
Zie de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van artikelen 92 en 93 van het EEG-Verdrag op openbare bedrijven. Bulletin EG 9-1984; gevoegde zaken 296/82 en 318/82, Nederland en Leeuwarder Papierwarenfabriek BV/Commissie, Jurispr. 1985, blz 809, punt 17; mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 92 en 93 van het EG-Verdrag en artikel 61 van de EER-Overeenkomst op overheidssteun aan de luchtvaart (PB C 350 van 10.12.1994, blz. 5), punten 25 en 26.
PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.
Voor de definitie van ‘obligaties’, zie artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/22/EG (PB L 76 van 19.3.2008, blz. 50).
Een dergelijke dienst van algemeen economisch belang moet in overeenstemming zijn met de communautaire regels terzake, zoals Beschikking 2005/842/EG van de Commissie van 28 november 2005 betreffende de toepassing van artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen wordt toegekend (PB L 312 van 29.11.2005, blz. 67) of de communautaire kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (PB C 297 van 29.11.2005, blz. 4).
Zoals tabel 1 over de ratings van ratingbureaus in Working Paper nr. 207 van de Bank voor Internationale Betalingen (BIS), te vinden onder: http://www.bis.org/publ/work207.pdf
Kmo's zijn kleine en middelgrote ondernemingen als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1976/2006 (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 85).
Deze safe harbour-premies worden bepaald conform de marges die voor leningen aan ondernemingen met een vergelijkbare rating zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6). Na een studie over dat thema in opdracht van de Commissie:(zie http://ec.europa.eu/comm/competition/state_aid/studies_reports/full_report.pdf, blz. 23 en 156–159), werd een algemene verlaging met 20 basispunten in aanmerking genomen. Deze verlaging stemt overeen met het verschil in marge voor een gelijksoortig risico tussen een lening en een garantie, om rekening te houden met de bijkomende kosten die specifiek met leningen verband houden.
In de tabel zijn de ratingklassen van Standard & Poor's, Fitch en Moody's opgenomen, omdat banken hun eigen ratingsystemen als bedoeld in punt 3.2, onder d), veelal aan deze ratingklassen koppelen. Toch hoeven geen ratings te worden verkregen van deze specifieke ratingbureaus — ook nationale ratingsystemen of ratingsystemen die banken hanteren om het percentage wanbetalingen weer te geven, kunnen worden geaccepteerd indien zij de kans op wanbetaling op één jaar meedelen, aangezien dit het cijfer is dat ratingbureaus hanteren om ondernemingen een ranking te geven. Met andere systemen moeten een zelfde classificatie mogelijk zijn aan de hand van deze rankingscore.
Zo zou een onderneming die van een bank een met BBB-/Baa 3 overeenstemmende rating krijgt, een jaarlijkse garantiepremie moeten worden berekend van ten minste 0,8 % van het bedrag dat aan het begin van elk betrokken jaar daadwerkelijk door de staat wordt gegarandeerd.
Zie ook de reeds in voetnoot 11 genoemde mededeling, waarin wordt verklaard: ‘Het referentiepercentage dient ook als discontopercentage te worden gebruikt voor de berekening van de actuele waarden. Hiertoe wordt in beginsel het basispercentage gebruikt, vermeerderd met een vaste opslag van 100 basispunten.’ (blz. 4).
Voor nadere gegevens, zie voetnoot 12.
Hetgeen overeenstemt met de kapitaalvereisten van artikel 75 van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1) gelezen in samenhang met bijlage VI (de punten 41 e.v.) bij die richtlijn.
Voor een garantie van 100 aan een onderneming met BBB-rating bedragen de te vormen reserves dus 8. Toepassing op dit bedrag van 400 basispunten (of 4 %) levert jaarlijkse kapitaalkosten van 8 % × 4 % = 0,32 % van het garandeerde bedrag op, die dus een overeenkomstige impact op de prijs van de garantie zullen hebben. Wanneer het door de regeling voor deze onderneming verwachte wanbetalingspercentage op één jaar bijvoorbeeld 0,35 % bedraagt en de jaarlijkse beheerskosten op 0,1 % worden geraamd, zal de niet als steun beschouwde prijs van de garantie 0,77 % per jaar zijn.
In dat geval, en mits de risicovrije rente geacht wordt 5 % te bedragen, bedragen de jaarlijkse kosten van de (voor dezelfde garantie van 100 en reserves van 8) te vormen reserves 8 % × (4 % + 5 %) = 0,72 % van het gegarandeerde bedrag. In diezelfde aannames (wanbetalingspercentage van 0,35 % en beheerskosten 0,1 %), zou de prijs van de garantie 0,77 % per jaar bedragen en zou de regeling een aanvullende vergoeding van 0,4 % aan de staat verschuldigd zijn.
Dit omvat ook de voorwaarde dat voor kmo's zonder kredietverleden of waarvan de rating niet op grond van een balansbenadering wordt bepaald, de safe harbour-premie op 3,8 % wordt bepaald, maar dat deze premie nimmer lager kan zijn dan die welke voor de moederonderneming(en) geldt.
Dit is gebaseerd op de aanname dat de onderneming de staat en de kredietinstelling het overeenkomstige zekerheidsniveau biedt.
Zie de in voetnoot 11 genoemdee mededeling.
Voor nadere gegevens, zie voetnoot 14.
Voor elke risicoklasse kan deze berekening worden samengevat als het verschil tussen:
- a)
het uitstaande gegarandeerde bedrag, vermenigvuldigd met de risicofactor van de risicoklasse (waarbij het ‘risico’ de kans op wanbetaling is, na verrekening van beheers- en kapitaalkosten), die de marktpremie vertegenwoordigt, en
- b)
de premie die wordt betaald, dus (gegarandeerd bedrag × risico) − betaalde premie.
PB L 302 van 1.11.2006, blz. 29.
PB L 358 van 16.12.2006, blz. 3.
Dit omvat ook de mogelijkheid dat voor kmo's zonder kredietverleden of waarvan de rating niet op grond van een balansbenadering wordt bepaald, de safe harbour-premie op 3,8 % wordt bepaald, maar dat deze premie nimmer lager kan zijn dan die welke voor de moederonderneming(en) geldt.
Voor elke risicoklasse kan deze berekening worden samengevat als het uitstaande gegarandeerde bedrag, vermenigvuldigd met het verschil tussen:
- a)
het percentage van de safe harbour-premie van die risicoklasse, en
- b)
de premie die wordt betaald, dus gegarandeerd bedrag × (safe harbour-premie − betaalde premie).
Voor nadere gegevens, zie voetnoot 11.
Ongeacht de risicoklasse kan deze berekening worden samengevat als het verschil tussen:
- a)
het uitstaande gegarandeerde bedrag, vermenigvuldigd met de risicofactor van de regeling (waarbij het ‘risico’ de kans op wanbetaling is, na verrekening van beheers- en kapitaalkosten), en
- b)
de premie die wordt betaald, dus (gegarandeerd bedrag × risico) − betaalde premie.
Zie het medededingingsrecht dat op staatssteun in de Europese Gemeenschap van toepassing is, te vinden op: http://ec.europa.eu/comm/competition/state_aid/legislation/legislation.htmlVoor sectorspecifieke staatssteunwetgeving, zie voor landbouw:http://ec.europa.eu/agriculture/stateaid/leg/index_nl.htmen voor vervoer:http://ec.europa.eu/dgs/energy_transport/state_aid/transport_en.htm
Zoals die met name zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 271/2008 (PB L 82 van 25.3.2008, blz.1).
Wanneer de regeling reeds meer dan 10 jaar loopt, hoeven alleen de laatste 10 jaarbedragen van tekorten of overschotten te worden meegedeeld.