RvdW 2018/671
De opvatting dat voor het opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld bij art. 13.1.ahf.a Flora- en Faunawet (oud) niet alleen is vereist dat verdachte opzettelijk dieren behorende tot een beschermde diersoort onder zich had, maar ook dat zijn opzet erop was gericht dat hij (aldus) in strijd met die bepaling handelde en dat de in art. 5 van het genoemde Besluit opgenomen uitzondering op het verbod van art. 13 Flora- en Fraudewet (oud) niet van toepassing was, is onjuist.
HR 29-05-2018, ECLI:NL:HR:2018:782
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29 mei 2018
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma, V. van den Brink
- Zaaknummer
16/00517 E
- Conclusie
A-G mr. P.C. Vegter
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:782, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑05‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:506, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑03‑2018
Essentie
De opvatting dat voor het opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld bij art. 13.1.ahf.a Flora- en Faunawet (oud) niet alleen is vereist dat verdachte opzettelijk dieren behorende tot een beschermde diersoort onder zich had, maar ook dat zijn opzet erop was gericht dat hij (aldus) in strijd met die bepaling handelde en dat de in art. 5 van het genoemde Besluit opgenomen uitzondering op het verbod van art. 13 Flora- en Fraudewet (oud) niet van toepassing was, is onjuist.
Partij(en)
29 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/00517 E
SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.