RvdW 2018/671:De opvatting dat voor het opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld bij art. 13.1.ahf.a Flora- en Faunawet (oud) niet alleen is vereist dat verdachte opzettelijk dieren behorende tot een beschermde diersoort onder zich had, maar ook dat zijn opzet erop was gericht dat hij (aldus) in strijd met die bepaling handelde en dat de in art. 5 van het genoemde Besluit opgenomen uitzondering op het verbod van art. 13 Flora- en Fraudewet (oud) niet van toepassing was, is onjuist.