HR, 06-01-2015, nr. 14/00796
ECLI:NL:HR:2015:9
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-01-2015
- Zaaknummer
14/00796
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:9, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑01‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2452, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2452, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:9, Gevolgd
- Wetingang
art. 359a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2016/39
Uitspraak 06‑01‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Partij(en)
6 januari 2015
Strafkamer
nr. 14/00796
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 5 december 2013, nummer 23/001463-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.R. Haakmat, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 januari 2015.
Conclusie 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Nr. 14/00796 Zitting: 2 december 2014 | Mr. Spronken Standpunt/conclusie inzake: [verdachte] |
Het cassatieberoep richt zich tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 december 2013, waarbij een ten laste van verdachte gewezen vonnis van de rechtbank Amsterdam is bevestigd.
Het eerste middel bedoelt kennelijk te klagen over het door het hof bevestigde oordeel van de rechtbank dat het feit dat verdachte voorafgaand aan zijn politieverhoor niet een raadsman heeft kunnen consulteren niet leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Deze klacht is gestoeld de opvatting dat niet-ontvankelijkverklaring van het OM de enig passende sanctie is op deze schending van art. 6 EVRM. Het middel gaat hiermee uit van een onjuiste rechtsopvatting en is evident kansloos.
De kennelijk als tweede middel voorgestelde klacht klaagt over het oordeel van het hof dat ook de overtuiging van de verdediging dat sprake is van een doelbewuste poging de rechtbank te misleiden door onjuiste informatie te vermelden in een proces-verbaal niet leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM. Het middel voert daartoe aan dat het hof ten minste had moeten benadrukken dat een eerlijk proces is gediend met ambtsedige processen-verbaal waaraan geen enkele smet kleeft. Het middel stelt hiermee een eis die het recht niet kent. Het feitelijke oordeel van het hof dat uit de stukken in het dossier niet is gebleken van doelbewuste misleiding is allerminst onbegrijpelijk en leent zich niet voor een verdere toets in cassatie. Ook dit middel is evident kansloos.
Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO omdat de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG