Het vonnis van de politierechter bevat, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, een kennelijke verschrijving nu het voorafgaand aan deze bewijsmiddelen verwijst naar parketnummer 01.046245.15, feit 2. Bedoeld zal zijn parketnummer 01-185846.16, feit 2.
HR, 15-09-2020, nr. 19/01487
ECLI:NL:HR:2020:1422
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-09-2020
- Zaaknummer
19/01487
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1422, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑09‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:602
ECLI:NL:PHR:2020:602, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑06‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1422
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0289
Uitspraak 15‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Rijden terwijl overgifte rijbewijs is gevorderd, art. 9.7 WVW 1994. Ne bis in idem, art. 68 Sr. Is OM ontvankelijk in vervolging, nu verdachte t.z.v. hetzelfde feit reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld? HR: Op gronden vermeld in CAG is ‘s hofs in bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat OM ontvankelijk is in vervolging voor dit feit niet z.m. begrijpelijk. CAG: Verwijzing naar ttz. in h.b. voorgehouden uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte, inhoudende dat verdachte eerder t.z.v. art. 9.7 WVW 1994 (met dezelfde pleegdatum) is veroordeeld. Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01487
Datum 15 september 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 maart 2019, nummer 20-002717-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L. Klewer, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [A] N.V., heeft M.H.D. Saro, advocaat te Leiden, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 01-185846-16 onder feit 2 ten laste gelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ten einde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het - in de bestreden uitspraak besloten liggende - oordeel van het hof dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-185846-16 onder 2 tenlastegelegde. Het voert daartoe aan dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld.
2.2
Op de gronden zoals vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4 tot en met 9 is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het hof dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging voor het in het cassatiemiddel bedoelde feit niet zonder meer begrijpelijk. Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van de schriftuur die namens de benadeelde partij is ingediend
Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad alleen cassatiemiddelen (klachten) als in de wet bedoeld. Dat geldt ook voor cassatiemiddelen als bedoeld in artikel 437 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Als zo’n cassatiemiddel kan alleen gelden een stellige en duidelijke klacht over een rechtspunt betreffende haar vordering. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat deze onbesproken moet blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 01-185846-16 onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug de zaak naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2020.
Conclusie 16‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. 1. Art. 349 Sv. 2. Art. 437.3 Sv. Ad 1. Slagende klacht dat het hof het OM ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging gelet op een uit de JD blijkende eerdere onherroepelijke veroordeling ter zake van hetzelfde feit. Ad 2. Op een geschrift houdende middelen namens de benadeelde partij i.v.m. (motivering van) beslissing tot het niet opleggen van de schadevergoedingsmaatregel kan geen acht worden geslagen. Strekt tot partiele terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01487
Zitting 16 juni 2020
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 7 maart 2019 het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 23 augustus 2017 – met uitzondering van de beslissing betreffende de vordering van de benadeelde partij – bevestigd, waarbij de verdachte wegens “oplichting meermalen gepleegd” (parketnummer 01-046245.15, feit 1), “overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994” (parketnummer 01-185846.16, feit 1) en “overtreding van artikel 9, zevende lid van de Wegenverkeerswet 1994” (parketnummer 01-185846.16, feit 2) is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede ten aanzien van parketnummer 01-185846.16, feit 1 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals in het arrest omschreven.
Namens de verdachte is beperkt beroep in cassatie ingesteld. Dit beroep richt zich blijkens de akte partiële cassatie “uitsluitend op de weigering bloedproef en het rijden zonder geldig rijbewijs”. Namens de verdachte heeft mr. L. Klewer, advocaat te Eindhoven, één middel van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij heeft mr. M.H.D. Saro, advocaat te Leiden, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het middel namens de verdachte
3. Het middel klaagt dat het hof het openbaar ministerie ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging wegens overtreding van art. 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (parketnummer 01-185846.16, feit 2), aangezien de verdachte voor hetzelfde feit reeds op 27 november 2015 onherroepelijk is veroordeeld.
4. Ten laste van de verdachte is ten aanzien van parketnummer 01-185846.16, feit 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 11 april 2014 te Reusel, gemeente Reusel-de Mierden, als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd op de weg, Randweg-Oost en Lange Voren, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen”.
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen (vetgedrukt en cursief in het origineel):1.
“De inhoud van het procesdossier, voor zover hieronder zakelijk is weergegeven. - Proces-verbaal van bevindingen PL2216-2014040775, pagina 17"Op 26 maart 2014 omstreeks 16:50 uur, hebben wij een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden." (...)
“ "Vervolgens vroeg ik, verbalisant [verbalisant 1], of hij zijn rijbewijs bij zich had. Hierop antwoordde de verdachte dat deze thuis lag. Ik deelde hem mede dat zijn rijbewijs is ingevorderd en dat hij deze moet overdragen aan de politie. Hierop hoorde ik, verbalisant [verbalisant 2] dat de verdachte hierop antwoordde: "Dat doe ik toch niet. Daar heb ik schijt aan." Tevens deelde ik, verbalisant [verbalisant 1], hem mede dat hij een misdrijf pleegt als hij toch een motorvoertuig gaat besturen.”
- Proces-verbaal kennisgeving van vordering overgifte rijbewijs PL2216-2014040775-6, pagina 24
"Op 26 maart bent u betrokken geraakt bij een eenzijdig ongeval waarbij naar het Elisabeth ziekenhuis te Tilburg bent overgebracht voor onderzoek. Daar is er gevorderd medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. Aan dit onderzoek heeft u geweigerd medewerking te verlenen. Tegen u is een vordering ingesteld op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994. U heeft geweigerd uw medewerking te verlenen aan een onderzoek zoals genoemd in artikel 163, 2e, 6e, 8e, 9e lid van de wet.
U heeft niet voldaan aan deze vordering. U bent verplicht om uw rijbewijs direct in te leveren bij de politie, Kem/Eersel, Postelseweg 31, 5521 RA Eersel.
Van deze vordering is melding gemaakt in het Centraal Register Rijbewijzen.
Dit houdt in dat u geen motorrijtuig meer mag besturen waarvoor een rijbewijs vereist is. Gaat u toch rijden, dan pleegt u een misdrijf ais bedoeld in artikel 9, 7e lid van de Wegenverkeerswet 1994."
- Proces-verbaal van bevindingen PL2216-2014048813-2, pagina 20.
"Op 11 april 2014 omstreeks 09.00 uur waren wij, verbalisanten [verbalisant 3] en[verbalisant 4], belast met surveillance in het gebied de Kempen.” (...)
“Dit voertuig reed op de rotonde, op de kruising van de Hoeven en de Randweg-Oost te Reusel." (...)"Ik zag dat het voertuig de Lange Voren te Reusel in reed.” (...)
"Wij, verbalisanten, hebben het voertuig een stopteken gegeven." (...)
"Ik, verbalisant [verbalisant 3], heb de bestuurder aangesproken. Ik heb de bestuurder gevraagd naar zijn rijbewijs. De bestuurder overhandigde mij een Nederlands rijbewijs. Ik zag dat dit rijbewijs op naam was gesteld op [verdachte]. Ik liep terug naar het dienstvoertuig. Ik heb toen navraag gedaan bij de meldkamer wat de status was van het rijbewijs van voornoemde [verdachte]. Het rijbewijs moest nog ingevorderd (de politierechter leest: ingeleverd) worden, de vordering en mededeling waren al gedaan.”
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gereden, terwijl op dat moment zijn rijbewijs gevorderd was. De politierechter acht het niet aannemelijk dat verdachte niet wist dat hij zijn rijbewijs moest inleveren, gelet op het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verdachte heeft aangegeven dat hij zijn rijbewijs toch niet zou gaan inleveren.”
6. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de verdachte, gelet op het uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte d.d. 3 januari 2019, bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 27 november 2015 reeds onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van art. 9, zevende lid, WVW 1994, gepleegd te Reusel op 11 april 2014.
7. Het uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte d.d. 3 januari 2019 vermeldt onder het kopje “Volledig afgedane zaken betreffende misdrijven” onder meer het volgende:
“Instantie/zaaknr. Parket OVJ Oost-Brabant 01-052614-15Datum beslissing 27 november 2015 Politierechter in de rechtbank Oost-Brabant
Feit 1 art 9 lid 7 Wegenverkeerswet 1994
Kwalificatie overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Maat. classif. Overige verkeersdelicten
Pleegdatum 11 april 2014 te Reusel
PV PL2206 Politie Brabant Zuid-Oost afdeling Eindhoven Stratum -2014048813
Status Onherroepelijk 27 september 2017
Beslissing t.a.v. feit 1 EUR 500.00 Geldboete subsidiair 10 Dagen HechtenisExecutie: --> 27 september 2017 - .”
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2019 houdt het volgende in:
“De voorzitter deelt de inhoud mede van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 januari 2019.”
9. Volgens het uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte van 3 januari 2019 berust de veroordeling door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 27 november 2015 wegens overtreding van art. 9, zevende lid WVW 1994 op 11 april 2014 te Reusel op proces-verbaal “PL2206 Politie Brabant Zuid-Oost afdeling Eindhoven Stratum – 20144048813”. De veroordeling in de onderhavige zaak voor zover het betreft overtreding van art. 9, zevende lid, WVW 1994 op 11 april 2004 berust (onder meer) op het proces-verbaal van bevindingen PL2216-2014048813-2, zoals onder randnummer 6 weergegeven.
10. Naar aanleiding van onderhavig cassatieberoep heb ik nadere informatie opgevraagd in verband met het uit het uittreksel justitiële documentatie blijkende vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 27 november 2015. Uit de daarop door mij ontvangen aantekening mondeling vonnis blijkt dat de verdachte op 27 november 2015 door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, wegens overtreding van art. 9, zevende lid, WVW 1994 gepleegd op 11 april 2014 is veroordeeld tot een geldboete van 500,00 euro, subsidiair 10 dagen hechtenis. Uit een eveneens ontvangen akte intrekking hoger beroep volgt dat dit vonnis op 27 september 2017 onherroepelijk is geworden. Ik leid uit dit laatste voorts af dat dit vonnis dus reeds onherroepelijk was ten tijde van de behandeling van het hoger beroep in de onderhavige zaak.
11. Het aan het vonnis van de politierechter van 27 november 2015 ten grondslag liggende proces-verbaal, met registratienummer: PL2206-2014048813, blijkt te zijn opgemaakt door [verbalisant 4] en heeft betrekking op een feit dat op 11 april 2014 rond 9 uur ’s ochtends door de verdachte zou zijn begaan. Het in de onderhavige zaak als bewijsmiddel gebruikte proces-verbaal met nummer PL2216-2014048813-2 is (mede) opgemaakt door een verbalisant [verbalisant 4] en heeft betrekking op eenzelfde feit dat rond hetzelfde tijdstip door de verdachte zou zijn begaan.
12. Op grond van het voorgaande heeft het er alle schijn van dat de vervolging die uitmondde in het op 27 september 2017 onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 27 november 2015 betrekking heeft op hetzelfde feit als in het bestreden arrest onder parketnummer 01-185846-16, feit 2, is bewezenverklaard.
13. Het middel slaagt.
De middelen namens de benadeelde partij2.
14. Het eerste middel richt zich met een aantal deelklachten tegen de beslissing van het hof om ten behoeve van het slachtoffer geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, terwijl het tweede middel klaagt over de motivering van deze beslissing.
15. Artikel 437, derde lid, eerste volzin, Sv luidt als volgt:
“De benadeelde partij is bevoegd binnen een maand nadat de in het tweede lid van artikel 435 bedoelde kennisgeving is verzonden, harerzijds bij de Hoge Raad door een advocaat een schriftuur te doen indienen, houdende haar middelen over een rechtspunt hetwelk uitsluitend haar vordering betreft.”
16. Het geschrift waarmee middelen namens de benadeelde partij zijn voorgesteld, kan – gezien art. 437, derde lid, Sv – niet worden aangemerkt als een schriftuur houdende middelen over een rechtspunt dat de vordering van die partij betreft. Daarmee kan daarop geen acht worden geslagen. In cassatie kan door de benadeelde partij immers slechts worden geklaagd over rechtspunten betreffende haar vordering en dus niet – zoals in het onderhavige geval – over een beslissing van het hof inzake de (oplegging van een) schadevergoedingsmaatregel of de motivering daarvan.3.
17. Het middel namens de verdachte slaagt en op het geschrift, houdende middelen namens de benadeelde partij, kan geen acht worden geslagen.
18. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 01-185846-16 onder feit 2 ten laste gelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ten einde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑06‑2020
Gelet op HR 12 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:837, doet de onder randnummer 2 genoemde door de verdachte aangebrachte beperking van het cassatieberoep niet af aan de bevoegdheid van de Hoge Raad om de namens de benadeelde partij ingediende cassatieschriftuur te beoordelen.
Vgl. HR 10 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5785.