ABRvS, 27-05-2015, nr. 201404807/1/A1
ECLI:NL:RVS:2015:1645
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-05-2015
- Zaaknummer
201404807/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:1645, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑05‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 februari 2013 heeft het college de gemeente Breda omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een tijdelijke naar een permanente status van units op het perceel Breeschot 18 te Teteringen (hierna: het perceel).
201404807/1/A1.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Breda,
2. [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C], wonend te Teteringen, gemeente Breda,
3. [appellant sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C], wonend te Teteringen, gemeente Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 mei 2014 in zaak nr. 13/5006 in het geding tussen:
[appellant sub 2A] en anderen,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2013 heeft het college de gemeente Breda omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een tijdelijke naar een permanente status van units op het perceel Breeschot 18 te Teteringen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 juli 2013 heeft het college het door [appellant sub 2A], [persoon A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2014 heeft de rechtbank de door [appellant sub 3A], [appellant sub 3C], [persoon B] en [appellant sub 3B] daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard, de door [appellant sub 2A], [persoon A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, en het besluit van 25 juli 2013 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C], en [appellant sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft het college opnieuw de gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 3A], [appellant sub 3B], [appellant sub 3C] en [persoon A] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2015, waar het college, vertegenwoordigd door S.A.L. van der Sleen, werkzaam bij de gemeente, [appellant sub 2C] en [appellant sub 2B] zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeente Breda, vertegenwoordigd door Van der Sleen, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende] verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het permanent aanwezig houden van twee prefab-units bij de "Nutsbasisschool Teteringen" op het perceel. Het bouwplan is in strijd met het toen geldende bestemmingsplan "De Gouwen 1979". Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college besloten met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, gelezen in verbinding met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning te verlenen.
Het hoger beroep van het college
2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 25 juli 2013 heeft vernietigd.
2.1. Bij besluit van 30 mei 2013 heeft de raad van de gemeente Breda het bestemmingsplan "Teteringen" vastgesteld. Bij uitspraak van 3 september 2014 in zaak nr. 201307924/1/R3 heeft de Afdeling de daartegen door [appellant sub 2A] en [appellant sub 3B], en [appellant sub 2C] en anderen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Dit bestemmingsplan, waarmee het bouwplan in overeenstemming is, is daarmee onherroepelijk geworden. Thans kan het bouwplan zonder omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo worden gerealiseerd.
2.2. Het college heeft desgevraagd ter zitting van de Afdeling betoogd dat het procesbelang heeft ondanks het feit dat het bestemmingsplan "Teteringen" onherroepelijk is geworden, nu het een principiële uitspraak wenst over de vraag aan welk planologisch regime een bouwplan moet worden getoetst. Voorts betoogt het college dat het procesbelang heeft vanwege de proceskostenveroordeling in beroep.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere de uitspraak van 11 november 2009 in zaak nr. 200902754/1/H1), levert het enkele feit dat een partij een principiële uitspraak van de Afdeling wenst, geen rechtens te respecteren belang op. Voorts wordt overwogen dat de vraag of de rechtbank terecht een proceskostenveroordeling heeft uitgesproken onvoldoende aanleiding is om tot een inhoudelijke beoordeling over te gaan.
In het licht van hetgeen in rechtsoverweging 2.1. is overwogen, heeft het college geen belang meer bij een beoordeling van de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan.
3. Voor zover het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de vraag of de nieuwbouwvoorschriften dan wel verbouwvoorschriften van het Bouwbesluit 2012 van toepassing zijn op de toetsing van de bouwactiviteit aan artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, overweegt de Afdeling dat de rechtbank het besluit van 25 juli 2013 reeds heeft vernietigd wegens het ontbreken van een onderzoek naar de luchtkwaliteit en geluidsbelasting en derhalve niet gehouden was een oordeel te geven over de toetsing van het bouwplan aan het Bouwbesluit 2012.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep van het college is ongegrond.
Incidenteel hoger beroep
5. Ingevolge artikel 8:110, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan, indien hoger beroep is ingesteld, degene die ook hoger beroep had kunnen instellen, incidenteel hoger beroep instellen.
6. [appellant sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C] betogen dat de rechtbank ten onrechte hun beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voeren daartoe aan dat het bezwaarschrift van 26 maart 2013 mede namens de bewoners van Herikaard 1 t/m 11 is ingediend en zij het college vervolgens machtigingen hebben verzonden waarin is vermeld dat zij zich achter de bezwaren van de andere bezwaarmakers hebben gesteld.
6.1. Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bevat een bezwaarschrift onder meer ten minste de naam van de indiener. Indien een bezwaarschrift geen naam van de indiener bevat, kan dit gebrek niet buiten de termijn om bezwaar te maken met toepassing van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de wet worden hersteld. Daargelaten of uit de machtigingen volgt dat [appellant sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C] bezwaar maken, is het gebrek - het ontbreken van hun namen in het bezwaarschrift - niet binnen de bezwaartermijn hersteld. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C] terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
7. Onder verwijzing naar het hiervoor in rechtsoverweging 2.2. overwogene overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] geen belang hebben bij hun incidenteel hoger beroep, waarin zij hebben betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de Wabo kon verlenen omdat de units geen bijbehorende bouwwerken zijn op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw.
8. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C] is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] is niet-ontvankelijk.
Het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2014
9. Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft het college opnieuw de bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 15 februari 2013 in stand gelaten. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, geacht van rechtswege onderwerp te zijn van dit geding.
10. Onder verwijzing naar overweging 6.1. wordt overwogen dat niet tijdig op naam van [appellant sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C] bezwaar is ingediend, zodat het door hen ingestelde beroep tegen het besluit van 28 augustus 2014 niet-ontvankelijk is.
11. Voor zover [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [persoon A] betogen dat het college geen omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de Wabo mocht verlenen voor de afwijking van het planologische regime, nu de units geen bijbehorende bouwwerken zijn op "hetzelfde perceel" als het hoofdgebouw, wordt onder verwijzing naar overweging 2.2. overwogen dat zij in zoverre geen belang hebben bij een beoordeling van deze beroepsgrond.
12. Zij betogen voorts dat het college heeft miskend dat het bouwplan dient te worden getoetst aan de nieuwbouwvoorschriften van het Bouwbesluit 2012. Zij verwijzen daartoe naar het in hun opdracht opgestelde rapport van Marge Architecten van 4 maart 2014 waaruit volgens hen volgt dat het bouwplan niet aan het Bouwbesluit 2012 voldoet. Hieraan is de adviescommissie bezwaarschriften in haar advies bij het besluit van 28 augustus 2014 voorbij gegaan. Tot slot voeren zij aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat dit betoog, gelet op het relativiteitsvereiste, niet kan leiden tot vernietiging van het besluit van 28 augustus 2014.
12.1. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
12.2. De door [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [persoon A] ingeroepen voorschriften uit het Bouwbesluit 2012, te weten voorschriften betreffende de warmteweerstand, koudebruggen, referentieperiode van de hoofddraagconstructie en daglichttoetreding, strekken kennelijk niet tot bescherming van hun belangen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de voorschriften ten aanzien van de constructieve veiligheid, in tegenstelling tot de andere voorschriften, weliswaar mede strekken tot bescherming van de veiligheid van bewoners van belendende percelen, maar, gelet op de afstand van omstreeks 57 m tussen de betreffende units en de dichtstbijzijnde woning, is dit veiligheidsbelang niet aan de orde. Het belang dat genoemde appellanten beogen te beschermen is het verstoken blijven van overlast als gevolg van de uitbreiding van de basisschool. Gelet op het relativiteitsvereiste kan het besluit van 28 augustus 2014 niet worden vernietigd op grond van het aangevoerde, daargelaten of de nieuwbouw- dan wel verbouwvoorschriften van het Bouwbesluit 2012 van toepassing zijn.
Het betoog faalt.
13. Het beroep van [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [persoon A] tegen het besluit van 28 augustus 2014 is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] niet-ontvankelijk;
III. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C] ongegrond;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C] tegen het besluit van 28 augustus 2014, kenmerk 1.2014.0119.001, niet-ontvankelijk;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [persoon A] tegen dat besluit ongegrond;
VI. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Breda een griffierecht van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Soede
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
270-761.