Rb. Oost-Brabant, 04-05-2016, nr. 01/993352-14
ECLI:NL:RBOBR:2016:2222
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
04-05-2016
- Zaaknummer
01/993352-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2016:2222, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 04‑05‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 04‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich op grote schaal bedrijfsmatig bezig gehouden met handel in chemische stoffen die kunnen worden gebuikt voor de productie van synthetische drugs. Er was sprake van een onduidelijke bedrijfsvoering en schimmigheid van de afnemende partijen en er zijn door verdachte verkochte stoffen aantroffen in meerdere drugslaboratoria. Hoewel verdachte niet zelf harddrugs heeft geproduceerd is zijn gedrag zeer laakbaar. De rechtbank veroordeelt verdachte voor de misdrijven tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01/993352-14
Datum uitspraak: 04 mei 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2015, 9 september 2015, 11 april 2016, 12 april 2016 en 22 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 april 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 april 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 4 maart 2015 te Weert en/of Schaik, in elk geval in Nederland en/of Overpelt en/of Hamont-Achel, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal metamfetamine en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, (telkens) zijnde (een) middel(en) vermelde op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) (andere) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- (telkens) zich of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of - (telkens) (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoersmiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad waarvan hij wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben hij en/of zijn, verdachtes, mededaders (telkens) opzettelijk daartoe:
- (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën (waaronder methanol en/of aceton en/of (mono)methylamine en/of ammoniak en/of zoutzuur en/of ethanol en/of azijnzuur en/of methylethylketon en/of kaliumpermanganaat en/of zwavelzuur en/of fosforzuur) en/of (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) caustic soda besteld en/of gekocht en/of opgeslagen en/of verkocht en/of (door) geleverd en/of vervoerd en/of voorhanden gehad en/of
- hardware (waaronder glaswerk en/of verwarmingsmantels) besteld en/of gekocht en/of opgeslagen en/of verkocht en/of (door) geleverd en/of vervoerd en/of voorhanden gehad en/of
- (een) loods(en) heeft gehuurd en/of ter beschikking gesteld;
2. hij, als marktdeelnemer, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 2013 tot en met 4 maart 2015 te Weert en/of Schaik, in elk geval in Nederland, en/of te Overpelt en/of Hamont-Achel, in elk geval in België tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, meermalen, althans eenmaal, de bevoegde instanties, (telkens) opzettelijk niet onverwijld in kennis heeft gesteld van (een) voorval(len) met betrekking tot geregistreerde stoffen, te weten aceton en/of zoutzuur en/of zwavelzuur en/of methylethylketon en/of kaliumpermanganaat, dat er op wijst of kan wijzen dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Inleiding.
Door de federale politie van Hasselt (België) is onderzoek gedaan naar de handel in chemicaliën bestemd voor de productie van synthetische drugs. Dit onderzoek is ingesteld tegen het bedrijf [betrokken bedrijf 1] , waarvan verdachte de eigenaar is. Bevindingen in dit onderzoek hebben geleid tot het zelfstandig instellen van een onderzoek in Nederland. Gedurende de gehele onderzoeksperiode hebben er een aantal bestellingen en leveringen van chemicaliën plaatsgevonden, waar verdachte bij betrokken was.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen voor de periode van 1 februari 2014 tot en met 4 maart 2015. Voor de ten laste gelegde periode tot 1 februari 2014 moet verdachte worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit omdat, samengevat, verdachte niet beter wist dan dat de door hem opgezette handel legaal was. Hij wist niet dat de door hem verhandelde stoffen gebruikt werden voor de productie van synthetische drugs en behoefde dat ook niet te vermoeden.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging stelt zich op het standpunt, samengevat, dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk de hier relevante meldplicht zou hebben geschonden en evenmin het medeplegen van dit feit. Verdachte dient in zoverre partieel te worden vrijgesproken.
Subsidiair stelt de verdediging zich ten aanzien van beide feiten op het standpunt dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, beide feiten slechts bewezen verklaard kunnen worden voor de periode van januari 2014 tot 17 februari 2015.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is als bijlage gevoegd bij dit vonnis.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en feit 2.
Hetgeen de verdediging ten aanzien van het bewijs ten verweer heeft betoogd, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor deze feiten heeft gebezigd. De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden die maken dat aan de inhoud van die bewijsmiddelen behoort te worden getwijfeld.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1.
Op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden vastgesteld.
Algemeen
Verdachte is op 1 februari 2014 gestart met zijn onderneming [betrokken bedrijf 1] . Vanaf dat moment tot aan 17 februari 2015 is er door verdachte op naam van deze onderneming een groot aantal bestellingen van chemicaliën gedaan, die vervolgens zijn afgeleverd bij een loods gelegen in het Belgische Overpelt en later bij een loods gelegen op de Belgisch/Nederlandse grens. Beide loodsen waren gehuurd door verdachte. De laatste levering is op 17 februari 2015 door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: FIOD) in beslag genomen. Eén bestelling is vóór de aflevering door de leverancier geannuleerd na een telefonische melding door de FIOD. De door verdachte bestelde chemicaliën kunnen zonder uitzondering worden gebruikt bij de productie van synthetische (hard)drugs zoals MDMA, amfetamine, metamfetamine en GHB. Daarnaast zijn er in dezelfde periode door of namens verdachte op naam van dezelfde onderneming verschillende voorwerpen (hardware) besteld en geleverd, die gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs. Dit betrof onder meer de bestelling en levering van een vriezer met een vriesvermogen tot -86 C, vonkvrije mixers, twee tabletteermachines, glaskolven en een verwarmingsmantel. De verkoop van de in de bewuste periode bestelde chemicaliën en hardware werd gefactureerd op naam van de bedrijven [betrokken bedrijf 2] (hierna: [betrokken bedrijf 2] ), [betrokken bedrijf 3] , [betrokken bedrijf 4] , [betrokken bedrijf 5] en [betrokken bedrijf 6] .
Op 2 september 2014 heeft verdachte per e-mail bij een chemiebedrijf een offerte gevraagd voor een proeflevering van 5 of 10 liter Piperonyl Methyl Ketone (hierna: PMK). PMK kent nagenoeg geen legale toepassing en is een essentiële grondstof voor de productie van MDMA.
In zijn totaliteit zijn door verdachte in de periode 1 februari 2014 tot en met 17 februari 2015 (onder meer) de volgende hoeveelheden chemicaliën ingekocht (in kilogrammen; indien nodig omgerekend vanuit liters):
Aceton 10.029
Ammoniak 937
Azijnzuur 1.080
Buthyrolacetone 12.500
Caustic soda parels 26.656
Ethanol 790
Fosforzuur 136
Kaliumpermanganaat 25
Methanol 6.155
Methylethylketon 165
Monomethylamine 2.765
Natriumhydroxide 19.825
Zoutzuur 19.324
Zwavelzuur 6.562
Totaal 106.949
Ten aanzien van de stoffen aceton, zoutzuur, kaliumpermanganaat, methylethylketon, ethanol, mono-methylamine en zwavelzuur staat op het merendeel van de facturen van de leverancier vermeld dat dit (ook) precursoren voor drugs zijn (Verordening 111/2005 EG).
Bedrijfsvoering in de periode van 1 oktober 2014 (de start van het onderzoek door de Nederlandse opsporingsautoriteiten) tot en met 17 februari 2015
In deze periode zijn door verdachte zeer frequent grote hoeveelheden chemicaliën besteld bij [betrokken bedrijf 7] , welk bedrijf die chemicaliën vervolgens heeft geleverd. Ten aanzien van deze leveringen heeft verdachte verklaard dat in deze periode bepaalde leveringen chemicaliën bewust zijn gefactureerd aan [betrokken bedrijf 2] , terwijl deze niet voor [betrokken bedrijf 2] bestemd waren. Ten aanzien van de facturen aan [betrokken bedrijf 2] stelt de rechtbank vast dat door de FIOD na onderzoek niet kon worden vastgesteld of de onderneming [betrokken bedrijf 2] bestaat, noch welke persoon of personen leiding geven aan dit bedrijf. In voornoemd onderzoek is in ieder geval gebleken dat er geen bedrijf met deze naam staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel van Hongkong.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij driemaal een partij chemicaliën heeft gefactureerd aan [betrokken bedrijf 4] en één keer aan [betrokken bedrijf 6] , terwijl deze partijen niet voor deze bedrijven bestemd waren. Ten aanzien van [betrokken bedrijf 4] en [betrokken bedrijf 6] heeft verdachte verklaard dat de chemicaliën mondeling bij hem werden besteld, dat hij van de afnemers contant geld ontving en dat hij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] het contante geld gaf dat hij van de daadwerkelijke afnemer had ontvangen met het verzoek om deze bedragen te storten op hun zakelijke rekening en vervolgens over te maken naar de zakelijke rekening van [betrokken bedrijf 1] . Er werden valse facturen opgemaakt op naam van [betrokken bedrijf 4] en [betrokken bedrijf 6] . Met één van zijn afnemers, [afnemer 1] , mocht verdachte alleen communiceren via een daarvoor aan verdachte verstrekte Blackberry-telefoon.
Ten aanzien van een aan [betrokken bedrijf 1] geleverde partij mono-methylamine in november 2014 heeft verdachte verklaard dat deze levering bestemd was voor [betrokken bedrijf 5] en dat de persoon die deze levering kwam ophalen de restant-koopsom ad € 7.500,- cash heeft afgerekend. De eigenaar van [betrokken bedrijf 5] , [medeverdachte 1] , heeft daarover verklaard dat er bij hem iemand aan de deur is gekomen die hem een contant geldbedrag gegeven heeft, dat hij vervolgens na ontvangst van een factuur van [betrokken bedrijf 1] moest overmaken aan [betrokken bedrijf 1] , en dat de bewuste partij mono-methylamine nooit bij hem is afgeleverd. De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] geloofwaardig. De door hem geschetste gang van zaken komt overeen met de wijze waarop de overige bestellingen en leveringen plaatsvonden.
Bedrijfsvoering in de periode van 1 februari 2014 tot 1 oktober 2014
In deze periode, vóór aanvang van het onderzoek door de Nederlandse opsporingsautoriteiten, zijn door of namens verdachte hardware besteld en meerdere grote partijen chemicaliën besteld bij [betrokken bedrijf 8] en [betrokken bedrijf 7] , welke bedrijven deze chemicaliën vervolgens hebben geleverd. Deze partijen zijn allemaal gefactureerd aan [betrokken bedrijf 2] of aan [betrokken bedrijf 3] .
Ten aanzien van de facturen aan [betrokken bedrijf 3] oordeelt de rechtbank als volgt. [medeverdachte 2] , eigenaar van [betrokken bedrijf 3] , heeft over een soortgelijke handelswijze van [betrokken bedrijf 1] verklaard als hiervoor omschreven ten aanzien van [betrokken bedrijf 4] , [betrokken bedrijf 6] en [betrokken bedrijf 5] met betrekking tot partijen hardware en chemicaliën in de periode april-juni 2014: [medeverdachte 2] kreeg contant geld van verdachte met het verzoek om dit in gedeelten over te maken naar de rekening van [betrokken bedrijf 1] , zonder dat deze partijen daadwerkelijk voor hem bestemd waren. Ook hier werden valse facturen opgemaakt, aldus [medeverdachte 2] .
Conclusies van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen in de periode van 1 februari 2014 tot en met 17 februari 2015 heeft gehandeld in hardware voor laboratoria en grote partijen chemicaliën, waarbij hij op zijn minst ernstige reden had om te vermoeden dat deze bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. Daarbij betrekt de rechtbank het volgende.
i: Nagenoeg alle door verdachte verhandelde chemicaliën en hardware kunnen worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs.
ii: Verdachte verhandelde gedurende een langere periode grote partijen van deze chemicaliën. De facturen van [betrokken bedrijf 7] bevatten de mededeling dat de stoffen precursoren voor synthetische drugs waren. Van een handelaar in chemicaliën als verdachte mag worden verwacht dat hij meer dan een gemiddelde persoon over kennis beschikt van deze stoffen. De rechtbank acht zijn verklaring dat hij niets weet van harddrugs zoals MDMA, dat hij amper weet wat amfetamine is, dat hij niet weet wat GHB is en niets weet van het productieproces van synthetische drugs, ongeloofwaardig.
iii: Verdachte is actief op zoek geweest naar een chemisch bedrijf dat hem PMK kon leveren. Gelet op het feit dat deze stof de essentiële grondstof voor de productie van MDMA is en nagenoeg geen legale toepassing kent, alsmede gelet op het feit dat verdachte eerder wel op internet had gezocht naar de stof mono-methylamine, is ook zijn verklaring dat hij niet weet wat MDMA is en dat PMK een belangrijke grondstof is voor MDMA ongeloofwaardig.
iv: Uit de inkoopfacturen in de administratie van [betrokken bedrijf 1] blijkt welke chemicaliën en hardware door [betrokken bedrijf 1] zijn ingekocht. Uit de administratie blijkt echter niet aan welke personen of bedrijven deze chemicaliën en hardware vervolgens daadwerkelijk zijn doorverkocht. Immers heeft de rechtbank in het voorgaande reeds vastgesteld dat de facturen gericht aan [betrokken bedrijf 4] , [betrokken bedrijf 3] en [betrokken bedrijf 6] valselijk zijn opgemaakt. Ook de aan [betrokken bedrijf 5] gefactureerde chemicaliën zijn in werkelijkheid aan een ander afgeleverd. Ook aan het realiteitsgehalte van de transacties met het bedrijf [betrokken bedrijf 2] kan ernstig worden getwijfeld. Verdachte kan immers geen informatie geven over de beweerdelijke [contactpersoon 1] van dat bedrijf en de FIOD heeft niet kunnen vaststellen dat het bedrijf bestaat. Ook de verklaring van verdachte dat voornoemd bedrijf een bedrag van € 50.000,- heeft geïnvesteerd in [betrokken bedrijf 1] is niet aannemelijk geworden, nu het niet in de rede ligt dat een dergelijk groot bedrag wordt geïnvesteerd zonder dat daarvoor een investeringsovereenkomst of overeenkomst van geldlening wordt opgesteld. Verder stelt de rechtbank vast dat er meer chemicaliën en hardware zijn ingekocht dan er zijn doorverkocht, terwijl [betrokken bedrijf 1] , behoudens de door de FIOD op 17 februari 2015 inbeslaggenomen chemicaliën (1.000 liter zwavelzuur en 3.000 liter zoutzuur), geen chemicaliën en/of hardware in voorraad had.
Deze wijze van bedrijfsvoering, waarbij de afnemers werden afgeschermd, doet afbreuk aan de verklaring van verdachte dat hij er van overtuigd was dat hij zich met legale handel bezig hield.
v: Datzelfde geldt voor de chemicaliën die verdachte heeft verkocht aan [medeverdachte 3] . Naar eigen zeggen was [medeverdachte 3] vanaf september 2014 samen met [medeverdachte 2] de enige afnemer van [betrokken bedrijf 1] en heeft [medeverdachte 3] duizenden kilogrammen chemicaliën bij verdachte besteld. Opvallend is dat verdachte heeft verklaard dat hij voor het eerst kennis heeft gemaakt met [medeverdachte 3] toen deze, volgens verdachte in opdracht van [betrokken bedrijf 5] , 30 cilinders mono-methylamine kwam ophalen en daarbij het laatste deel van de koopsom ad € 7.500,- contant betaalde. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat mono-methylamine werd gebruikt voor de synthetische drugs. Daarna heeft [medeverdachte 3] , die verdachte ook enkel kende onder de naam “ [afnemer 1] ’ en van wie hij geen verdere contactgegevens heeft kunnen verstrekken, kennelijk op eigen naam chemicaliën besteld, waarvan [betrokken bedrijf 7] op de facturen aan [betrokken bedrijf 1] had vermeld dat dit precursoren voor drugs betroffen. Ook deze bestellingen zijn contant afgerekend en er zijn vervalste facturen opgemaakt op naam van derden. Verdachte had voorts van [medeverdachte 3] een Blackberry gekregen van een Amerikaanse of Canadese provider met de instructie om enkel via deze telefoon door middel van sms contact met hem te onderhouden. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte onder deze omstandigheden op zijn minst het ernstige vermoeden moeten hebben dat deze aan [medeverdachte 3] geleverde chemicaliën werden gebruikt voor de productie van synthetisch drugs.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen ernstige redenen had om te vermoeden dat zijn handel zou worden aangewend voor de productie en daaropvolgend het vervoer en de verkoop van synthetische drugs binnen- en buiten het grondgebied van Nederland. Daarmee heeft verdachte zich op grote schaal schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet
Het verweer van de verdediging dat meerdere partijen hardware via de computer van verdachte en op naam van verdachte buiten zijn wetenschap zijn besteld door [betrokkene 3] , wordt door de rechtbank verworpen. Hoewel in het procesdossier inderdaad één bestelling is terug te vinden die is gedaan op naam van deze [betrokkene 3] , geldt voor alle bestellingen na 1 februari 2014 dat de correspondentie daarover is gevoerd met verdachte. Bovendien is al deze hardware gefactureerd aan [betrokken bedrijf 1] . Dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van deze bestelling, acht de rechtbank dan ook volstrekt onaannemelijk. Gelet daarop ziet de rechtbank geen noodzaak om het onderzoek in de zaak van verdachte te heropenen en [betrokkene 3] voornoemd als getuige te horen. Het daarop gerichte voorwaardelijke verzoek van de verdediging wordt dan ook afgewezen. Ook het ter zitting herhaalde verzoek om de stukken uit de Belgische onderzoeken [namen Belgische onderzoeken] integraal te voegen bij het onderzoek [naam onderzoek] wordt afgewezen. In een eerder stadium zijn al stukken van deze onderzoeken toegevoegd aan het onderzoek dat aan deze strafzaak ten grondslag ligt. De noodzaak om deze beide onderzoeken in hun geheel bij dit onderzoek te voegen, is door de verdediging onvoldoende onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich aan het onder feit 1 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt in de periode van 1 februari 2013 tot 1 februari 2014 en in de periode van 18 februari 2015 tot en met 4 maart 2015. In zoverre zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Op grond van de inhoud van de bijgevoegde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.
Ten aanzien van feit 2.
Wettelijk kader
Artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën bepaalt dat het verboden is om te handelen in strijd met voorschriften gesteld bij of krachtens onder meer artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PbEU L 47) (hierna te noemen: Verordening nr. 273/2004).
Uit de wetsgeschiedenis van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Kamerstukken II, 1994-1995, 23.779) blijkt dat de Wet ten doel heeft om te voorkomen dat grondstoffen terecht komen bij personen die zich bezighouden met de vervaardiging van verdovende middelen uit deze grondstoffen.
Artikel 8 van de Verordening nr. 273/2004 houdt in dat marktdeelnemers de bevoegde instanties onverwijld in kennis stellen van elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met geregistreerd stoffen, dat er op kan wijzen dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen.
Bijlage 1 bij de Verordening nr. 273/20014 bevat lijsten met de geregistreerde stoffen waarvoor de bepalingen in de Verordening nr. 273/20014 gelden.
In artikel 13 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën is bepaald dat onder meer de FIOD belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij en krachtens deze wet.
Conclusies van de rechtbank
Bij de bespreking van feit 1 heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte in een periode van ongeveer één jaar grote hoeveelheden chemicaliën heeft verhandeld, onder meer van de stoffen aceton, kaliumpermanganaat, methylethylketon, zoutzuur en zwavelzuur. Deze stoffen behoren tot de stoffen van categorie II, dan wel III op de bijlage I bij de Verordening nr. 273/20014. Dit betekent dat verdachte als marktdeelnemer in de zin van Verordening nr. 273/2004 kan worden aangemerkt en dat verdachte, gezien de verhandelde hoeveelheden en de hiervoor omschreven wijze waarop deze chemicaliën door verdachte zijn doorverkocht, deze orders en transacties had moeten melden bij de daartoe bevoegde instanties. Verdachte heeft zelf ter terechtzitting van 11 april 2016 verklaard dat hij dit heeft nagelaten.
Wanneer iemand, zoals verdachte, een bedrijf opstart voor de grensoverschrijdende handel in chemicaliën van een omvang zoals hier aan de orde, mag van deze persoon als professionele marktdeelnemer worden verwacht dat hij zich terdege laat informeren over de beperkingen waaraan zijn handelen is onderworpen, bijvoorbeeld door nationale of Europese regelgeving. Door zich in dat kader enkel te laten informeren door een vertegenwoordiger van een chemiebedrijf zonder zelf nog nader onderzoek te doen – bijvoorbeeld door middel van navraag bij de daartoe bevoegde nationale of Europese instanties – heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zou handelen zonder enige kennis van de nationale of Europese regelgeving. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank het opzet op het nalatig handelen van verdachte gegeven.
Het andersluidend verweer wordt verworpen. Gelet daarop ziet de rechtbank geen noodzaak om het onderzoek in de zaak van verdachte te heropenen en [getuige 1] als getuige te horen. Het daarop gerichte voorwaardelijke verzoek van de verdediging wordt dan ook afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich aan het onder feit 2 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt in de periode van 1 februari 2013 tot 1 februari 2014 en in de periode van 18 februari 2015 tot en met 4 maart 2015. In zoverre zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot 17 februari 2015 in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine en/of hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, telkens zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of hoeveelheden van andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te bevorder en telkens voorwerpen en/of een vervoersmiddel en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers hebben hij en/of zijn mededaders opzettelijk daartoe:
- grote hoeveelheden chemicaliën (waaronder methanol en aceton en mono-methylamine en ammoniak en zoutzuur en ethanol en azijnzuur en methylethylketon en kaliumpermanganaat en zwavelzuur en fosforzuur) en grote hoeveelheden caustic soda besteld en/of gekocht en/of opgeslagen en/of verkocht en/of geleverd en/of vervoerd en
- hardware (waaronder glaswerk en verwarmingsmantels) besteld en/of gekocht en/of opgeslagen en/of verkocht en/of geleverd en
- loodsen heeft gehuurd;
ten aanzien van feit 2
als marktdeelnemer, op tijdstippen in de periode van 1 februari 2014 tot 17 februari 2015 in Nederland en/of België de bevoegde instanties opzettelijk niet onverwijld in kennis heeft gesteld van voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen, te weten aceton en zoutzuur en zwavelzuur en methylethylketon en kaliumpermanganaat, dat er op wijst of kan wijzen dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek van het voorarrest. Het onder verdachte in beslag genomen telefoontoestel dient verbeurd te worden verklaard. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, stelt de verdediging zich op het standpunt dat de rechtbank kan volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de periode van het voorarrest. Indien de rechtbank dit noodzakelijk acht, kan daarbij primair een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf en subsidiair een onvoorwaardelijke taakstraf en/of een geldboete van aanzienlijke hoogte worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op grote schaal bedrijfsmatig bezig gehouden met handel in chemische stoffen die kunnen worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs. Het merendeel van deze stoffen kan weliswaar ook worden gebruikt voor legale doeleinden, maar de hierboven beschreven bedrijfsvoering, de schimmigheid van de afnemende partijen en de combinatie van bestellingen van chemische stoffen en hardware die in de laboratoria voor synthetische drugs worden gebruikt, maken de kans dat de chemische stoffen in de productie van synthetische drugs worden gebruikt zeer groot. Er zijn ook daadwerkelijk stoffen die door verdachte zijn verkocht in drugslaboratoria aangetroffen: In Geesteren in een laboratorium waar APAAN werd omgezet in BMK (BMK is een grondstof voor amfetamine) en in Ravels en Balen te België in amfetaminelaboratoria. Ook zijn, via plaatsbepalingsapparatuur, stoffen afkomstig van verdachte getraceerd in een loods waar grote hoeveelheden precursoren (waaronder APAAN en BMK) waren opgeslagen, alsmede hardware voor drugslaboratoria, met daarin nog resten van MDMA en amfetamine.
Hoewel verdachte niet zelf de harddrugs heeft geproduceerd, is zijn gedrag zeer laakbaar. Met zijn bedrijfsmatige activiteiten faciliteert hij namelijk de drugsproducenten. Verdachte houdt daarmee de productie van synthetische drugs in stand. De (chemische processen bij de) productie van synthetisch drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen ook grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich. Het is ook algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs (zoals MDMA, (met)amfetamine en GHB) grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Het is tot slot ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Verdachte stelt hen door zijn wijze van bedrijfsvoering in staat buiten beeld van justitie te blijven.
De rechtbank is verder de laconieke houding van verdachte opgevallen ten aanzien van de risico’s die de handel in chemicaliën met zich brengt en zijn nonchalante wijze van bedrijfsvoering. Hij informeert zich slecht of niet over de producten die hij verhandelt en de partijen met wie hij zaken doet, hij handelt zonder vergunning, maakt valse documenten op en voert daarmee een valse administratie. Hij bekommert zich blijkbaar niet om het feit dat daardoor een zeer grote kans is dat deze chemicaliën terecht komen bij de producenten van synthetische drugs met alle maatschappelijke gevolgen van dien, maar heeft slechts oog voor eigen financieel gewin.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van lange duur. De door de verdediging bij een bewezenverklaring voorgestelde straf, te weten een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en daarnaast van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Beslag.De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en dit voorwerp ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
27, 33, 33a, 47 en 55 Wetboek van Strafrecht
10 en 10a Opiumwet
6 Wet op de economische delicten
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, vervoersmiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd, en in eendaadse samenloop gepleegd met T.a.v. feit 2: Overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1: Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen telefoontoestel, merk Blackberry.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 4 mei 2016.