Hof 's-Hertogenbosch, 06-11-2014, nr. 13/00782
ECLI:NL:GHSHE:2014:4610, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
06-11-2014
- Zaaknummer
13/00782
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:4610, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑11‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:695, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2015/361 met annotatie van dr. D. Molenaar
Uitspraak 06‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Hof beslist dat Inspecteur belanghebbende ten onrechte niet langer als anbi aanmerkt Belanghebbende beoogt de bij haar aangesloten goede doelen op verschillende wijzen te voorzien van informatie en kennis, de mogelijkheid te bieden zich gratis op het internet te presenteren en via een door haar beschikbaar gestelde donatiemodule in staat te stellen (extra) giften te genereren. Bij belanghebbende zijn ruim 3.000 goede doelen aangesloten, waarvan ongeveer 90 % een algemeen nut beogende instelling (hierna: anbi) zijn. Ongeveer 1.600 goede doelen maakt gebruik van de donatiemodule. Voor het gebruik van de donatiemodule brengt belanghebbende aan de aangesloten goede doelen een bijdrage (middels inhouding) in rekening. Die bijdrage (10 % van het gedoneerde bedrag) wordt middels een inhouding geconcretiseerd. De bijdrage dient ertoe om de door belanghebbende gemaakte kosten te dekken. Op het moment dat de kosten van belanghebbende in een jaar zijn gedekt, wordt niet langer een bijdrage ingehouden. De overige door belanghebbende verrichte diensten zijn gratis. Tot 2008 werd voor het gebruik van de donatiemodule geen bijdrage gevraagd en werden de kosten van belanghebbende gedragen door sponsoren. Op beperkte schaal wordt door belanghebbende voor een derde partij marketingactiviteiten verricht. Op 29 januari 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende als anbi aangemerkt. Per 15 mei 2012 heeft de Inspecteur de status van anbi ingetrokken. In geschil is of de Inspecteur belanghebbende terecht niet langer als anbi heeft aangemerkt. Met inachtneming van de statutaire doelstellingen en de feitelijke werkzaamheden is het Hof van oordeel dat belanghebbende zich richt op de behartiging van het algemeen belang. Door het ontsluiten van internet voor de bij belanghebbende aangesloten goede doelen, het verstrekken van informatie aan en delen van kennis met die aangesloten doelen en het aanbieden van een donatiemodule om zodoende de aangesloten doelen een (extra) mogelijkheid te geven om giften te genereren, en aldus de filantropie in brede te zin te bevorderen, ondersteunt belanghebbende de bij haar aangesloten goede doelen. Voorts is het Hof van oordeel dat belanghebbende voor ten minste 90 %, ten behoeve van het algemeen belang werkzaam is, waarbij het Hof het tegen een bijdrage ter beschikking stellen van de donatiemodule niet aanmerkt als een commerciële activiteit. Voor zover belanghebbende een commerciële activiteit heeft verricht, staat deze volgens het Hof niet in de weg aan belanghebbendes status van anbi, omdat het daarmee behaalde positieve resultaat wordt aangewend om de doelstelling van belanghebbende te realiseren. Tot slot oordeelt het Hof dat belanghebbende geen winstoogmerk heeft. Aan dat oordeel staat niet in de weg dat een eventuele winst wordt toegevoegd aan een bestemmings- en/of continuïteitsreserve. De Inspecteur heeft ten onrechte belanghebbende niet langer als anbi gekwalificeerd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00782
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 mei 2013, nummer AWB 12/4625 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde ingetrokken beschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Bij beschikking van 14 mei 2012 is belanghebbende door de Inspecteur per 15 mei 2012 niet langer aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (hierna: anbi). Na daartegen gemaakt bezwaar, ontvangen op 4 juni 2012, heeft de Inspecteur bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende, ingekomen op 3 september 2012, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben partijen vóór de zitting nadere (aanvullende) stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 26 mei 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [bestuurder], directeur van belanghebbende, en [gemachtigde] van [kantoornaam gemachtigde] te [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [verweerder].
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is een stichting, opgericht bij notariële akte verleden op [datum] 2001. De stichting is statutair gevestigd te [B] en houdt kantoor op het adres [a-straat] 3 te [vestigingsplaats].
2.2.
Op 2 november 2006 verzoekt belanghebbende de Inspecteur om als anbi aangemerkt te worden. Op 8 december 2006 stelt de Inspecteur naar aanleiding van het verzoek nadere vragen en verzoekt belanghebbende het feitelijk bestuur aan te passen. Na aanpassing van het bestuur merkt de Inspecteur op 29 januari 2007 belanghebbende als anbi aan.
2.3.
Op 6 maart 2012 vindt bij belanghebbende een bedrijfsonderzoek plaats. Bij schrijven, gedagtekend 16 april 2012, kondigt de Inspecteur aan met ingang van 15 mei 2012 de anbi- beschikking in te trekken. Met dagtekening van 14 mei 2012 ontvangt belanghebbende de beschikking dat de status van anbi per 15 mei 2012 is ingetrokken.
2.4.
Op 26 mei 2011 zijn de statuten van de stichting gewijzigd. Sedertdien is de statutaire doelstelling als volgt geformuleerd:
‘Doel
Artikel 2.
1. De stichting stelt zich zonder winstoogmerk ten doel: om via fondsenwervende (internet)concepten goede doelen te ondersteunen en een (geldelijke) bijdrage te leveren aan deze goede doelen, alsmede om internet (gebruikers) te voorzien van informatie die gratis opvraagbaar is en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
2. De stichting tracht haar doel te verwezenlijken door:
a. het ontplooien van fondsenwervende (internet)contacten, waarbij donateurs geld overmaken naar goede doelen door tussenkomst van de (van het vermogen van de stichting afgescheiden) stichting: [C], statutair gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [D], op te richten bij akte op heden te verlijden voor mij, notaris, en zal een daartoe strekkende overeenkomst sluiten met laatstgemelde stichting;
b. het bevorderen van gratis internetdiensten;
c. het bevorderen van gratis websites met gratis informatie;
d. het steunen van en deelnemen in andere organisaties die zich bezighouden met (elektronische) verspreiding van informatie en al hetgeen in de ruimste zin daarmee verband houdt;
e. zich in te zetten voor activiteiten welke aansluiten bij het doel van de stichting zolang ze de maatschappij dienen zonder een winstoogmerk en zonder het dienen van op winst gebaseerde organisaties en individuen;
f. het samenwerken met organisaties die hetzelfde doel nastreven;
g. alle andere wettige middelen.
Vermogen.
Artikel 3.
1. Het vermogen van de stichting zal worden gevormd door:
- -
subsidies en donaties;
- -
schenkingen, giften, erfstellingen en legaten;
- -
sponsorgelden;
- -
eventuele baten uit website [belanghebbende] en of andere internetactiviteiten;
- -
privé-stortingen door de bestuurders van de stichting;
- -
alle andere verkrijgen en baten.
2. De stichting beoogt niet het maken van winst.’
2.5.
In het beleidsplan 2012-2013 van belanghebbende zijn de doelstellingen als volgt beschreven:
‘3.1. Gratis te gebruiken internet diensten op basis van No Cure No Pay
Doel van de stichting blijft het aanbieden van gratis te gebruiken internet diensten voor aangesloten goede doelen tegen 0,0 abonnementskosten (No Cure No Pay) en minimaal 90% uitbetaling van de ontvangen online donaties aan de aangesloten goede doelen. Belanghebbende beoogt (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang en heeft geen winstoogmerk.
3.1.1.
Minimaal 90% uitbetaling verwerkte online donaties
[belanghebbende] biedt alle aangesloten goede doelen een online donatiemodule waarmee de aangesloten goede doelen sinds 2011 meer dan 1 miljoen euro per jaar weten op te halen. Via de maximale 10 % inhouding op donatiegelden vloeit er geld naar de stichting waarmee de diverse kosten gedekt worden. De kosten die gemaakt worden hebben direct betrekking op het aanbieden van de dienst via internet, de medewerkers en de eventuele marketing kosten. Ontvangen donatiegelden worden altijd binnen 1 maand doorgestort naar de goede doelen waarvoor de ontvangen donaties bestemd zijn. De ontvangen donatiegelden komen binnen op een [C] rekening zodat bij een eventueel faillissement van [belanghebbende] toch de aangesloten doelen hun donatiegelden zullen ontvangen. Een batig saldo na aftrek van kosten zal toegevoegd worden aan het eigen vermogen (t.b.v. reserves waaronder een continureserve).
(…)
3.2.
Het soft-en hardware donatieprogramma [Y]
[belanghebbende] is partner in het soft-en hardware donatieprogramma [Y] waarbij grote bekende I.T partners waaronder Microsoft, SAP, Symantec, Cisco, etc. software doneren aan non-profits in Nederland. [belanghebbende] neemt binnen het soft-en hardware donatieprogramma de rol op zich het donatieprogramma bekend te maken onder de goede doelen in Nederland (…).’
2.6.
De belangrijkste feitelijke werkzaamheden van belanghebbende bestaan uit:
het onderhouden van contacten met de aangesloten goede doelen, het verzamelen, verspreiden en delen van informatie en kennis (nieuwsbrief, lezingen, workshops);
overleg met partners;
het verrichten van administratieve werkzaamheden;
het voor de aangesloten goede doelen bieden van mogelijkheden zich op het internet te presenteren. Hiertoe biedt belanghebbende een website aan die aan een eigen domeinnaam gekoppeld kan worden;
het aanbieden van een donatiemodule die geïntegreerd kan worden met sociale netwerken, zoals Facebook en Twitter;
het aanbieden van een fondsenwervingplatform voor particulieren, scholen en bedrijven waarmee crowdfunding mogelijk wordt ([internetadres]);
het aanbieden van cadeaubonnen ten behoeve van non-profitinstellingen die door particulieren en goede doelen verzilverd kunnen worden;
het (doen) uitvoeren van de werkzaamheden met betrekking tot de donatiemodules, waaronder het ontvangen en uitkeren van donaties, een en ander onder inhouding van de overeengekomen inhoudingen.
2.7.
Voordat een goed doel van de diensten van belanghebbende gebruik kan maken, dient het zich eerst bij belanghebbende aan te melden. Daarbij wordt getoetst of het goede doel geen activiteiten uitvoert die in strijd zijn met de voorwaarden, bijvoorbeeld discriminatie of geweld. Ongeveer 90 % van de bij belanghebbende aangesloten goede doelen heeft de anbi-status als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), tekst per 1 januari 2012, voordien artikel 6.33 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB 2001).
2.8.
Het aantal bij belanghebbende aangesloten goede doelen bedraagt ten tijde van het niet langer aanmerken van belanghebbende als anbi ruim 3.000. Belanghebbende beoogt vooral de belangen van kleinere organisaties te behartigen die niet zijn aangesloten bij brancheverenigingen in de non-profitsector. Dit vanwege het feit dat met name voor deze kleinere organisaties het lastig is om zichtbaar te worden op internet en kostbaar om het doneren zelf via internet mogelijk te maken.
2.9.
Enkel voor het gebruik van de donatiemodule brengt belanghebbende aan de aangesloten goede doelen een bijdrage (middels inhouding) in rekening. Die bijdrage wordt middels een inhouding geconcretiseerd. Met het oog op die inhouding is in de Standaardovereenkomst en de daarmee samenhangende algemene voorwaarden het volgende bepaald:
‘(…)
21. het aangesloten goede doel heeft minimaal IDEAL als betalingsvorm geactiveerd in de donatiemodule van [belanghebbende] waarbij de betaling verloopt via tussenpersoon [belanghebbende].
(…)
23. Eventuele ontvangen donaties worden aan het aangesloten goede doel gesommeerd en 1x per maand volgend op de maand waarin de donaties zijn binnen gekomen uitbetaald. Tot 10.000 euro per maand geldt een inhoudingspercentage van 10 % op online donaties. Boven de 10.000 euro per maand geldt geen inhoudingspercentage voor het totaalbedrag aan donaties inclusief de 10.000 euro. Voor deze donaties geldt de volgende inhouding:
Eenmalig 500 euro
en per transactie een bedrag:
iDEAL: 1 euro
0900 helpons: 0,13 euro
CreditCard: 3 %
Wallie: 10 %
DirectEBanking: 1 euro
Eenmalige machtiging mits actief via [belanghebbende]: 1 euro’
2.10.
Ruim 1.400 van de totaal ruim 3.000 aangesloten goede doelen maken geen gebruik van de donatiemodule, en maken derhalve zonder betaling van enige vergoeding gebruik van de diensten van belanghebbende.
2.11.
Tot 2008 werd ook voor het gebruik van de donatiemodule geen bijdrage gevraagd en werden de kosten van belanghebbende onder meer gedragen door sponsoren. De gestage toename van de aangesloten goede doelen, het stijgend aantal donaties, de noodzaak om een volwaardige(r) betaalmodule aan te bieden, de als gevolg van dit alles toegenomen kosten en het stoppen van de sponsoring, noopten belanghebbende tot het verlangen van een bijdrage van de aangesloten goede doelen, hetgeen geresulteerd heeft in het inhouden van een bedrag voor het gebruik van de donatiemodule. Over de bijdragen wordt omzetbelasting afgedragen.
2.12.
Voor het bedrijf [Y], dat non-profitorganisaties toegang geeft tot donatieprogramma’s van technologieleveranciers, treedt belanghebbende op als partner in Nederland. In dat verband informeert zij de bij haar aangesloten goede doelen actief over de mogelijkheden om gratis hard- en software te verkrijgen. In 2010 en 2011 heeft belanghebbende voor haar activiteiten ten behoeve van [Y] een marketingbijdrage ontvangen van respectievelijk € 13.000 en € 14.300, alsmede een onkostenvergoeding. In haar aanvullende beroepschrift bij de Rechtbank geeft belanghebbende ter zake het volgende aan:
“Zij hebben [belanghebbende] gevraagd om voor hen binnen Nederland reclame te maken. [Y] betaalt daarvoor een bijdrage aan [belanghebbende]. Met deze bijdrage worden de marketinguitgaven ten behoeve van [Y] voldaan.”.
2.13.
Het betalen van de bijdrage voor het gebruikmaken van de donatiemodule vindt plaats tot het moment waarop de totale kosten van belanghebbende in een jaar gedekt zijn. In december 2011 zijn alle donaties voor 100 %, derhalve zonder inhouding van de bijdrage, doorgestort aan de aangesloten goede doelen.
2.14.
Belanghebbende presenteert jaarlijks een jaarverslag. Hieruit blijkt onder meer dat
ten behoeve van de aangesloten goede doelen in 2010: € 1.065.015 en in 2011: € 1.248.219 is ontvangen;
de baten (ontvangen donaties en giften verminderd met de uitbetalingen aan de aangesloten goede doelen en vermeerderd met de overige ontvangen) in 2010: € 123.373 en in 2011: € 123.743 betroffen;
de lasten (directe wervingskosten en uitvoeringskosten eigen organisatie) in 2010: € 102.920 en in 2011: € 122.329 bedroegen;
het resultaat na belasting in 2010: € 22.038 en in 2011: -/- € 288 bedroeg;
in 2010: € 29.988 is toegevoegd aan de continuïteitsreserve en € 7.950 is onttrokken aan de bestemmingsreserves en in 2011: € 10.450 is toegevoegd aan de bestemmingsreserves en € 10.738 is onttrokken aan de continuïteitsreserve;
per ultimo 2010 de continuïteitsreserve € 79.526 en de bestemmingsreserve € 39.550 (totaal € 119.076) bedroeg en in 2011 de continuïteitsreserve € 68.788 en de bestemmingsreserve € 50.000 (totaal € 118.788).
2.15.
Drijvende kracht achter belanghebbende is [bestuurder], mede initiatiefnemer tot het oprichten van belanghebbende. Tot het einde van 2009 vervulde [bestuurder] de functie van onbezoldigd voorzitter en verrichtte hij veel van de uitvoerende taken van belanghebbende. Eind 2009 heeft [bestuurder] het bestuur van belanghebbende verlaten en fungeert hij als bezoldigd directeur van belanghebbende. In de laatste hoedanigheid communiceert hij met de aangesloten goede doelen en verzorgt hij de uitbetaling van de online donaties. [bestuurder] besteedt ongeveer 25 uur per week aan de werkzaamheden voor belanghebbende en geniet ter zake een brutoloon van € 2.000 per maand. De overige inkomsten van [bestuurder] bedragen circa € 3.500 per maand voor zijn werkzaamheden gedurende drie dagen per week bij een ICT-bedrijf.
Sedert eind 2009 wordt het bestuur van belanghebbende gevormd door [secretaris], secretaris, [penningmeester], penningsmeester en [voorzitter], voorzitter.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht bij een voor bezwaar vatbare beschikking belanghebbende niet langer als anbi heeft aangemerkt.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.1.
Voor zover partijen in hun stukken hebben verwezen naar de artikelen 1a tot en met 1f van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen (Voorwaarden algemeen nut beogende instellingen, sociaal belang behartigende instellingen en steunstichtingen SBBI) (hierna Uitv.reg. AWR), is bedoeld te verwijzen naar de artikelen 41a tot en met 41d van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna Uitv.reg. IB 2001), aldus hebben partijen ter zitting desgevraagd verklaard. De artikelen 1a tot en met 1f, voornoemd, zijn immers eerst ingevoerd op 19 juni 2012. De aankondiging van de Inspecteur dat hij belanghebbende niet langer wenst aan te merken als anbi dateert van 16 april 2012, en kan derhalve, aldus partijen, niet anders dan zijn gebaseerd op het bepaalde in de artikelen 41a tot en met 41d, voornoemd.
3.2.2.
Belanghebbende heeft in haar beroepschrift een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel stellende dat het blijkens de parlementaire geschiedenis van de Geefwet niet de bedoeling van de wetgever is geweest bestaande anbi’s opnieuw te toetsen en dat haar activiteiten sedert het tijdstip waarop zij verzocht heeft om de anbi-beschikking, op 2 november 2006, niet zijn veranderd. Ter zitting heeft belanghebbende evenwel verklaard zich niet langer op het vertrouwensbeginsel te beroepen en dit standpunt derhalve laten varen.
3.2.3.
De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar en in diens beroepschrift aangevoerd dat met het bepaalde in artikel 13, lid 6 van de statuten van belanghebbende, betreffende de aanwending van het liquidatiesaldo, niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 41a, lid 1, onderdeel h van de Uitv.reg. IB 2001 respectievelijk artikel 1a, lid 1, onderdeel h van de Uitv.reg. AWR. Ter zitting heeft de Inspecteur evenwel verklaard dat het Hof dit standpunt onbesproken kan laten, omdat het niet de kern van de zaak betreft. Immers, indien belanghebbende op basis van haar activiteiten zou kwalificeren als anbi, kan het bepaalde in artikel 13, lid 6 van de statuten zonder gevolgen worden aangepast in de zin van (thans) artikel 1a, lid 1, onderdeel h van de Uitv.reg. AWR.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking waarin belanghebbende niet langer als anbi is aangemerkt. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Toepasselijke regelgeving
4.1.
Met ingang van 1 januari 2012 is blijkens artikel 2, lid 3, onderdeel m van de AWR een algemeen nut beogende instelling: een instelling als bedoeld in artikel 5b van de AWR. Voor zover te dezen van belang luidt genoemd artikel 5b:
‘1. Een algemeen nut beogende instelling is:
a. een instelling – niet zijnde een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven – die:
1° uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt;
2° voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;
3° gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, en
4° door de daartoe bevoegde inspecteur als zodanig is aangemerkt;
(…)
(…)
Als algemeen nut in de zin van dit artikel wordt beschouwd:
welzijn;
cultuur;
onderwijs, wetenschap en onderzoek;
bescherming van natuur en milieu, daaronder begrepen bevordering van duurzaamheid;
gezondheidszorg;
jeugd- en ouderenzorg;
ontwikkelingssamenwerking;
dierenwelzijn;
religie, levensbeschouwing en spiritualiteit;
de bevordering van de democratische rechtsorde;
een combinatie van de bovengenoemde doelen, alsmede
het financieel of op andere wijze ondersteunen van een algemeen nut beogende instelling.
(…)
Het aanmerken van een algemeen nut beogende instelling (…) geschiedt op verzoek van de instelling. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking eventueel onder door hem te stellen voorwaarden. (…)
Een instelling als bedoeld in het eerste lid, wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking niet meer als zodanig aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop deze instelling niet langer uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen nut beogend karakter heeft, niet meer voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde voorwaarden dan wel niet meer is gevestigd als aangegeven in het eerste lid. (...) Het tijdstip van intrekking kan liggen voor de datum van de dagtekening van de beschikking.
(...)
Voor de toepassing van het vierde tot en met het zevende lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.’
4.2.
Vóór 1 januari 2012 was het anbi-begrip opgenomen in artikel 6.33 van de Wet IB 2001. In het kader van deze verplaatsing is in artikel VIII van de Wet van 22 december 2011 tot wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet) bepaald:
‘Instellingen die op de voet van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat onderdeel luidde op 31 december 2011, zijn aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling, worden met ingang van 1 januari 2012 aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel m, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.’
4.3.
Voor wat betreft de toepasselijkheid van de artikelen 41a tot en met 41d Uitv.reg. IB 2001 dan wel de artikelen 1a tot met 1f Uitv. reg. AWR oordeelt het Hof als volgt.
Blijkens het gestelde in artikel VI van de Wijziging van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, de Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting, de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 en de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, van 19 juni 2012, Stcrt. 22 juni 2012, nr. 12 737, is de wijziging van deze regeling in werking getreden met ingang 23 juni 2012 en werkt zij terug tot en met 1 januari 2012. Deze wijziging houdt blijkens artikel I, onderdeel B, in samenhang met het gestelde in artikel 5b, lid 8, AWR, in dat de artikelen 41a tot en met 41d van de Uitv.reg. IB 2001 per 1 januari 2012 zijn vervallen. Het voorgaande leidt het Hof tot de conclusie dat vanaf 1 januari 2012 de artikelen 1a tot en met 1f Uitv.reg. AWR van kracht zijn. Hetgeen belanghebbende en de Inspecteur ter zake hebben gesteld, inhoudende dat art. 41a tot en met 41d Uitv.reg. IB 2001 hun kracht na 1 januari 2012 (tot 19 juni 2012) hebben behouden, moet dan ook worden verworpen. Voor zover te dezen van belang luiden de artikelen 1a en 1b Uitv.reg. AWR:
‘Artikel 1a
1. Een instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling indien en zolang:
a. uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling blijkt dat de instelling met het totaal van haar algemeen nuttige activiteiten geen winstoogmerk heeft;
b. uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling blijkt dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient;
c. uit de regelgeving van de instelling en de feiten blijkt dat een natuurlijk persoon noch een rechtspersoon over het vermogen van de instelling kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen, met dien verstande dat de inspecteur, zo nodig onder door hem te stellen voorwaarden, kan toestaan dat een steunstichting en de instelling of instellingen welke door deze stichting wordt ondersteund, onderscheidenlijk worden ondersteund, over en weer kunnen beschikken over elkaars vermogen als ware het eigen vermogen;
d. de instelling niet meer vermogen aanhoudt dan is aangegeven in artikel 1b;
e. de leden van het orgaan van de instelling dat het beleid bepaalt, ter zake van de door hen in die hoedanigheid voor de instelling verrichte werkzaamheden geen andere beloning ontvangen dan een vergoeding voor gemaakte onkosten en een niet-bovenmatig vacatiegeld;
f. de instelling beschikt over een actueel beleidsplan dat inzicht geeft in de door de instelling te verrichten werkzaamheden ter verwezenlijking van haar doelstelling, de wijze van werving van inkomsten, het beheer van het vermogen van de instelling en de besteding daarvan;
g. de beheerkosten van de instelling in redelijke verhouding staan tot de bestedingen ten behoeve van het doel van de instelling;
h. uit de regelgeving van de instelling blijkt dat bij opheffing van de instelling een batig liquidatiesaldo wordt besteed ten behoeve van een algemeen nut beogende instelling met een gelijksoortige doelstelling, en
i. de administratie van de instelling zodanig is ingericht dat daaruit duidelijk blijkt:
1°. de aard en omvang van de aan de afzonderlijke leden van het orgaan van de instelling dathet beleid bepaalt toekomende onkostenvergoedingen en vacatiegelden;
2°. de aard en omvang van de kosten die door de instelling zijn gemaakt ten behoeve van hetbeheer van de instelling, alsmede de aard en omvang van de andere uitgaven van de instelling;
3°. de aard en omvang van de inkomsten van de instelling, en
4°. de aard en omvang van het vermogen van de instelling.
2. Een algemeen nut beogende instelling mag ter financiering van haar doelstelling commerciële activiteiten ontplooien, indien de inkomsten, zijnde het saldo van baten en lasten, gerealiseerd met die activiteiten, in overeenstemming met artikel 1b, binnen een redelijke termijn geheel of nagenoeg geheel ten goede komen aan die doelstelling.
3. De beschikking waarbij een instelling wordt aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling kan terugwerken tot en met een voor dagtekening daarvan gelegen datum.
4. De inspecteur maakt het aanmerken van een instelling als een algemeen nut beogende instelling op een daartoe geschikte wijze publiek bekend. Het niet meer als zodanig aanmerken wordt ook op een daartoe geschikte wijze publiek bekendgemaakt.
5. Onder algemeen nuttige activiteiten worden voor de toepassing van dit artikel verstaan: alle activiteiten die erop zijn gericht om de doelstelling van een algemeen nut beogende instelling te verwezenlijken of te bevorderen. Activiteiten zijn geen algemeen nuttige activiteiten indien de instelling het geheel van die activiteiten tegen commerciële tarieven verricht.
6. Onder commerciële activiteiten worden voor de toepassing van dit artikel verstaan: het tegen commerciële tarieven verrichten van werkzaamheden of verlenen van diensten met het oogmerk hiermee ter financiering van de algemeen nuttige activiteiten van de instelling een positief resultaat te behalen.
7. ...
Artikel 1b
Een algemeen nut beogende instelling houdt niet meer vermogen aan dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van de instelling.
Onder vermogen dat nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden begrepen:
a. vermogen of bestanddelen daarvan die krachtens uiterste wilsbeschikking of schenking door de instelling zijn verkregen, en die op grond van aan die uiterste wilsbeschikking of schenking verbonden voorwaarden, al dan niet in reële termen, in stand moeten worden gehouden;
b. vermogensbestanddelen voor zover de instandhouding daarvan voortvloeit uit de doelstelling van die instelling, en
c. activa en voor de voorziene aanschaf van activa aangehouden vermogensbestanddelen, voor zover een instelling die activa redelijkerwijs nodig heeft ten behoeve van de doelstelling van de instelling.
3. De algemeen nut beogende instelling vermeldt in haar financiële administratie het doel waarvoor het vermogen wordt aangehouden, alsmede een motivering voor de omvang van dat vermogen.’
Standpunten van partijen
4.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij voor ten minste 90 % het algemeen belang dient door de bij haar aangesloten goede doelen op verschillende wijzen te voorzien van informatie en kennis, de mogelijkheid te bieden zich gratis op het internet te presenteren en onder meer via de donatiemodule in staat stelt (extra) giften te genereren. Ten minste 90 % van de aangesloten doelen zijn een anbi. Belanghebbende stelt bij de door haar verrichte activiteiten niet naar winst te streven en alle uitgaven die zij doet, te hebben gedaan met het oog op het algemeen belang.
4.5.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat uit feiten en omstandigheden blijkt dat belanghebbende een zakelijke dienstverlener is die haar diensten verricht tegen een commerciële vergoeding. In dat kader dient belanghebbende haar eigen particuliere (commerciële) belang, de particuliere en consumptieve belangen van de aangesloten instellingen en het particuliere belang van haar oprichter, thans directeur, [bestuurder]. Het vorenstaande leidt voor de Inspecteur tot de conclusie dat belanghebbende daarmee niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend rechtstreeks werkzaam is ten behoeve van het algemeen belang. Dat belanghebbende niet voor 90 % of meer het algemeen belang dient, leidt de Inspecteur verder af uit het feit dat belanghebbende geen geldelijke bijdrage aan de goede doelen levert. Voorts stelt de Inspecteur dat belanghebbende een winstoogmerk heeft, doordat overschotten worden behaald die niet aan de aangesloten goede doelen ter beschikking worden gesteld, maar aan reserves worden toegevoegd.
Ten slotte uit de Inspecteur de vrees dat het aanmerken van belanghebbende als anbi tot ongewenste giftenaftrek kan leiden, omdat alsdan de kans groot is dat een via belanghebbende, in haar functie van kassier, gedane donatie door een schenker volledig in aftrek zal worden gebracht. De Inspecteur acht slechts 90 % van de gift aftrekbaar, omdat de uiteindelijke gerechtigde, zijnde de achterliggende anbi, aldus de Inspecteur, na inhouding van 10 % door belanghebbende slechts 90 % van de gift daadwerkelijk ontvangt.
Oordeel van de Rechtbank
4.6.
De Rechtbank heeft de in geschil zijnde vraag – of de Inspecteur belanghebbende terecht niet langer als anbi heeft aangemerkt – bevestigend beantwoord en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, overwegende:
2.11.
De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden van belanghebbende grotendeels zien op het beheren van de website [belanghebbende] met een online donatiemodule voor de bij haar aangesloten goede doelen. Belanghebbende ontvangt hiervoor van de goede doelen een vergoeding van maximaal 10% van de donaties die de goede doelen via de website werven.
De rechtbank merkt hierbij op dat niet alle bij belanghebbende aangesloten goede doelen anbi’s zijn. De bepaling of er sprake is van een goed doel laat belanghebbende over aan de gevers. Eenieder die fondsen wenst te werven voor een bepaald doel, welk doel dan ook, kan zich in principe bij belanghebbende aansluiten.
2.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is kenmerkend voor de activiteiten van belanghebbende dat zij tegen vergoeding diensten verleent op het gebied van ICT en internet voor fondsenwervende instellingen. Belanghebbende onderscheidt zich hiermee niet van andere dienstverlenende instellingen op het gebied van ICT of internet. Belanghebbende is opgezet door haar directeur [bestuurder] die ook de enige werknemer van belanghebbende is en voor zijn werkzaamheden een salaris van belanghebbende ontvangt. De rechtbank acht aannemelijk dat haar (voort)bestaan vooral van belang is voor (de inkomsten van) die directeur en pas in de tweede plaats voor de aangesloten instellingen.
2.13.
Het enkele feit dat de diensten worden verleend jegens onder meer (en grotendeels) anbi’s, maakt belanghebbende dan nog niet zelf tot een anbi. Ook het gegeven dat belanghebbende, anders dan de meeste dienstverlenende instellingen, haar diensten verleent tegen een vergoeding die afhankelijk is van de giften die via haar worden verkregen, brengt niet mee dat belanghebbende een anbi is. Dat leidt er weliswaar toe dat instellingen die geen giften ontvangen via belanghebbende niets hoeven te betalen, wat prettig voor hen is, maar maakt de dienstverlening en het belang van belanghebbende niet anders.
Oordeel van het Hof
4.7.
Voor het kwalificeren als anbi is cruciaal of belanghebbende voor ten minste 90 % het algemeen belang beoogt en tevens met de door haar verrichte werkzaamheden dat belang ook daadwerkelijk dient (vergelijk artikel 5, lid 1, onderdeel a, ten eerste, van de AWR en artikel 1a, lid 1, onderdeel b van de Uitv.reg. AWR). Bij de parlementaire behandeling van artikel 5b van de AWR is in dat verband onderscheid gemaakt tussen een ‘kwalitatieve’ en een ‘kwantitatieve’ toets (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6, p. 10).
‘Er vindt derhalve zowel een kwalitatieve (is in de doelstelling sprake van het beogen van algemeen nut) als een kwantitatieve toets (gebeurt dat voor meer dan 90%) plaats. De beoordeling is zeer casuïstisch en afhankelijk van feiten en omstandigheden.’
Of sprake is van een (rechtstreekse) behartiging van het algemeen belang dient zowel aan de hand van de statuten als van de feitelijke activiteiten te worden bepaald.
4.8.
Uit de jurisprudentie volgt dat ‘algemeen belang’ zich onderscheidt van ‘particulier belang’ (onder andere: HR 14 maart 1926, PW 12 145, HR 18 december 1985, nr. 22 937, BNB 1986/103, HR 29 oktober 1986, nr. 23 439, BNB 1987/30 en HR 12 mei 2006, nr. 40 684, BNB 2006/287). Zulks volgt eveneens uit de parlementaire geschiedenis van artikel 5b van de AWR (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 3, p. 7):
‘Wat onder algemeen nut dient te worden verstaan is inmiddels, onder meer via de rechtspraak, voldoende uitgekristalliseerd. Dit blijkt ook uit het feit dat in de meeste jurisprudentie niet het doel zelf ter discussie staat, maar veelal de vraag voorligt of daarbij sprake is van het dienen van een algemeen belang of van een particulier belang.’
4.8.1.
Het onderscheid tussen algemeen belang en particulier belang betekent volgens het Hof overigens niet dat het behartigen van een algemeen belang uitsluit dat een particulier belang wordt behartigd. In de regel zal het immers zo zijn dat het nastreven van een algemeen belang steeds met zich meebrengt dat het particuliere belang van enig individu wordt behartigd. Het Hof is voorts van oordeel dat in het geval de anbi zich richt op een beperkte groep dit niet aan de anbi-status in de weg hoeft te staan, ergo nog steeds sprake kan zijn van het voor 90 % of meer beogen en dienen van het algemeen belang. Daarvan zal evenwel naar het oordeel van het Hof geen sprake (meer) zijn indien het de belangen betreft van een besloten groep, de doelgroep bestaat uit oprichters of (bestuurs)leden van de anbi of (rechts)personen die anderszins gelieerd zijn met de anbi.
4.9.
Met inachtneming van de statutaire doelstellingen (2.4) en de feitelijke werkzaamheden (2.6.) is het Hof van oordeel dat belanghebbende zich richt op de behartiging van het algemeen belang. Door het ontsluiten van internet voor de bij belanghebbende aangesloten goede doelen, het verstrekken van informatie aan en delen van kennis met die aangesloten doelen en het aanbieden van een donatiemodule om zodoende de aangesloten doelen een (extra) mogelijkheid te geven om giften te genereren, en aldus de filantropie in brede te zin te bevorderen, ondersteunt belanghebbende (‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 5b, lid 3, onderdeel l van de AWR) de bij haar aangesloten goede doelen. Tussen partijen is niet in geschil dat meer dan 90 % van de bij belanghebbende aangesloten goede doelen kwalificeren als anbi.
In overweging 4.9.3 en verder zal het Hof nader onderzoeken of belanghebbende in voldoende mate, dat wil zeggen voor ten minste 90%, ten behoeve van het algemeen belang werkzaam is.
4.9.1.
De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep, onder 5.1. De activiteiten van belanghebbende, zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende zich niet bezighoudt met het bevorderden van de filantropie voor alle goede doelen in Nederland, uitgaande van 2.700 bij belanghebbende aangesloten anbi’s (90 % van de 3.000 bij belanghebbende aangesloten goede doelen), afgezet tegen de ongeveer 37.000 instellingen die individueel en rond de 25.000 instellingen die bij groepsbeschikkingen door de Belastingdienst als anbi zijn aangemerkt.
4.9.2.
Voor zover de Inspecteur betoogt dat belanghebbende niet als anbi kwalificeert, omdat zij niet de filantropie van alle goede doelen in Nederland bevordert dan wel dat de activiteiten van belanghebbende zijn gericht op een te beperkte groep, faalt dat betoog. Het gegeven dat feitelijk niet de belangen van alle anbi’s in Nederland worden behartigd, doet niet af aan het feit dat belanghebbende ter zake van de wél aangesloten goede doelen het algemeen belang behartigt, en bovendien de niet aangesloten goede doelen niet uitgesloten worden van de door belanghebbende verrichte activiteiten. Naar het Hof begrijpt, vormen kleinere organisaties – waarvoor, zoals door belanghebbende meermaals in de van haar afkomstige stukken (bijvoorbeeld in haar bezwaarschrift, onder Activiteiten stichting) heeft aangegeven, het erg lastig is om zichtbaar te zijn op het internet en kostbaar om het doneren via internet mogelijk maken – een belangrijke doelgroep voor belanghebbende. Ook in het geval dat veronderstellenderwijs er vanuit wordt gegaan dat belanghebbende zich richt op een beperkte groep, te weten die van de kleine(re) organisaties, is naar het oordeel van het Hof nog steeds sprake van het behartigen van een algemeen belang (vergelijk HR 18 december 1985, nr. 22 937, BNB 1986/103).
4.9.3
De vraag of belanghebbende voor ten minste 90% werkzaam is ten behoeve van het algemeen belang beantwoordt de Inspecteur ontkennend, daarbij aanvoerend dat belanghebbende moet worden beschouwd als zakelijk dienstverlener en als zodanig haar eigen particuliere (commerciële) belang dient. Voors dient belanghebbende, aldus de Inspecteur, de particuliere en consumptieve belangen van de aangesloten instellingen en het particuliere belang van haar directeur, [bestuurder].
4.9.4.
Het Hof hecht eraan reeds hier op te merken dat de activiteiten van belanghebbende, alhoewel in de loop der tijd gestaag toegenomen, in essentie niet afwijken van de activiteiten waarvoor in 2007 de anbi-beschikking is verleend en ten aanzien waarvan de Inspecteur kennelijk steeds geoordeeld heeft dat deze in voldoende mate ten behoeve van het algemeen belang zijn verricht. Eerst in 2008 heeft een wijziging plaatsgevonden ter zake van de financiering van de activiteiten in die zin dat vanwege de toename van het aantal aangesloten doelen en de daarmee toegenomen kosten het voor belanghebbende niet langer haalbaar bleek om de activiteiten te financieren middels sponsoren, waarna sedertdien de activiteiten gefinancierd werden door een bijdrage te verlangen bij gebruikmaking van de donatiemodule.
4.9.5.
Voor zover de Inspecteur de voordelen die de aangesloten goede doelen als gevolg van de activiteiten van belanghebbende genieten (informatie, kennis, (naams)bekendheid, (extra) donaties, etc.), kwalificeert als particuliere en consumptieve belangen van die aangesloten goede doelen, is naar het oordeel van het Hof sprake van een onjuiste kwalificatie. Zoals ook reeds volgt uit het vermelde onder 4.8.1 betekent het feit dat met succes het belang van de doelgroep wordt gediend uiteraard niet dat geen sprake is van de behartiging van het algemeen belang. Dat zal enkel anders zijn indien het de behartiging van belangen betreft van een besloten groep, van oprichters of (bestuurs)leden of (rechts)personen die anderszins gelieerd zijn met belanghebbende, hetgeen in deze niet aan de orde is.
4.9.6.
Voor zover de Inspecteur stelt dat belanghebbende met haar activiteiten haar eigen particuliere (commerciële) belang dient, waarbij het Hof een onderscheid zal maken tussen de voor [Y] verrichte activiteiten (4.9.9) en de overige activiteiten (4.9.7 en 4.9.8), oordeelt het Hof als volgt.
4.9.7.
Naar het oordeel van het Hof dient de van de bij belanghebbende aangesloten goede doelen verlangde bijdrage bij gebruikmaking van de donatiemodule te worden beschouwd als instrument om de activiteiten van belanghebbende te financieren. Belanghebbende heeft in dit verband gesteld dat het door haar gehanteerde tarief, zijnde in beginsel 10 % van het bedrag van de donatie, niet heeft te gelden als een commercieel tarief. In haar beroepschrift stelt belanghebbende dat de kosten van een commerciële partij voor een bescheiden module inclusief creditcard € 129 voor de jaarlijkse aansluitkosten bedragen, te vermeerderen met de abonnementskosten van € 29 per maand en de kosten per transactie van 2,7 % plus € 0,25 (kosten per jaar, inclusief BTW: € 577) ; in haar nota van repliek (Rechtbank) heeft belanghebbende aangevoerd dat in het geval een individueel goed doel zelf een site zou bouwen en de betaalmodule zelf zou implementeren de kosten voor de betaalmodule € 49, inclusief BTW, per maand zou bedragen (kosten per jaar, inclusief BTW: bijna € 600). De Inspecteur heeft hetgeen door belanghebbende is gesteld niet, dan wel onvoldoende, weersproken. Het Hof wijst er in dit verband op dat de bij belanghebbende aangesloten goede doelen die gebruik maken van de donatiemodule voor een belangrijk deel kleinere organisaties betreffen. De donaties die door deze kleinere organisaties worden ontvangen zullen relatief en absoluut bescheiden zijn, hetgeen betekent dat de inhouding per individueel aangesloten goed doel in absolute zin eveneens beperkt zal zijn. In 2011 (het laatste jaar voordat belanghebbende door de Inspecteur niet langer als anbi is aangemerkt) hebben circa 1.600 goede doelen van de donatiemodule gebruik gemaakt en is een bedrag van € 96.696 ingehouden op donaties, hetgeen een gemiddelde inhouding per goed doel oplevert van € 60,43. Het Hof is zich ervan bewust dat in de praktijk ten aanzien van de afzonderlijke goede doelen meer en minder dan genoemde € 60,43 zal zijn ingehouden, maar heeft wel de overtuiging bekomen dat de ingehouden bedragen in bijna alle gevallen ver onder de door belanghebbende gestelde commerciële tarieven zullen liggen. Voor de overige door belanghebbende verrichte diensten (waaronder informatie, kennis, de website) wordt in het geheel geen vergoeding in rekening gebracht. Indien de kosten van belanghebbende volledig zijn gedekt wordt niet langer een bijdrage voor gebruikmaking van de donatiemodule verlangd. In haar hoger beroepschrift heeft belanghebbende gesteld dat in december 2011 geen inhoudingen hebben plaatsgevonden. Ter zitting heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat in 2008 tot en met 2012 steeds aan het einde van het jaar 100 % is uitbetaald en derhalve geen inhoudingen hebben plaatsgevonden.
Het vorenstaande leidt voor het Hof tot de conclusie dat het geheel van activiteiten door belanghebbende niet tegen commerciële tarieven is verricht teneinde voor zichzelf een voordeel behalen, maar tegen een tarief benodigd om haar statutaire doelstellingen ten uitvoer te kunnen brengen. Alsdan kan niet gesteld worden dat het eigen particuliere (commerciële) belang van belanghebbende gediend wordt, maar is sprake van het dienen van het algemeen belang, zoals geformuleerd in de statutaire doelstellingen en gereflecteerd in de feitelijke gedragingen.
4.9.8.
Veronderstellenderwijs er van uitgaande dat wél sprake zou zijn van activiteiten verricht tegen commerciële tarieven, heeft het volgende te gelden.
Een commerciële activiteit hoeft niet in de weg te staan aan de status van anbi, zoals blijkt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 5b van de AWR (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6, p. 8 en 9):
‘Aangezien het kabinet van goededoeleninstellingen een meer ondernemende grondhouding verwacht, is het logisch om het uitgangspunt met betrekking tot deze activiteiten te versoepelen. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is aangegeven dat als uitgangspunt voor het toekomstige beleid zal gelden dat commerciële activiteiten waarvan de opbrengsten ten goede komen aan het algemeen nuttige doel, niet in de weg staan aan de ANBI-status. «Opbrengsten» moet in dit kader worden gelezen als het (positieve) resultaat dat een commerciële activiteit per saldo oplevert. Indien een theater dat als ANBI is aangemerkt bijvoorbeeld ook een restaurant exploiteert, zijn de opbrengsten dus de resultaten die per saldo met dat restaurant worden behaald. Indien die resultaten worden aangewend binnen dat theater ten behoeve van het algemeen nuttige doel, zijn dit geen activiteiten die iets afdoen aan het beogen van het algemeen nuttige doel van die instelling. Dergelijke activiteiten zullen dus niet in de weg staan aan de ANBI-status. Hierbij is wel van belang dat het bij commerciële activiteiten moet gaan om activiteiten waarvan in redelijkheid kan worden verwacht dat zij leiden tot positieve resultaten, dit om te voorkomen dat geen positief resultaat wordt behaald en het algemeen nut dus uiteindelijk niet is gebaat bij die activiteiten. Ook is van belang dat de opbrengsten uit die commerciële activiteiten binnen een redelijke termijn na het verwerven ervan worden aangewend ten bate van het algemeen nuttige doel, en niet worden opgepot. Alle commerciële activiteiten die een instelling ontplooit en die voldoen aan deze randvoorwaarden, zullen in de nieuwe beleidslijn worden toegestaan bij een ANBI in die zin dat zij niet in de weg staan aan de ANBI-status.’
Naar het oordeel van het Hof wordt het veronderstelde resultaat behaald met de donatiemodule aangewend om de doelstelling van belanghebbende te realiseren. Immers, door de kosten van de organisatie van belanghebbende te dekken met het middels de donatiemodule gerealiseerde resultaat, is belanghebbende in staat om 1.400 van de ruim 3.000 aangesloten goede doelen een volledig gratis dienstenpakket aan te bieden (zie 2.6) en de overige 1.600 aangesloten goede doelen een gratis dienstenpakket aan te bieden, uitgezonderd de bijdragara>Nog daargelaten of het vereiste dat een anbi voor ten minste 90 % werkzaam dient te zijn ten behoeve van het algemeen belang impliceert dat een geldelijke bijdrage aan de goede doelen wordt geleverd, is het Hof van oordeel dat belanghebbende een dergelijke geldelijke bijdrage levert aan de bij haar aangesloten goede doelen. Middels het bieden van het internetplatform en het in die zin leveren van een bijdrage aan de (naams)bekendheid draagt belanghebbende (indirect) bij aan het (extra) genereren van inkomsten van de aangesloten goede doelen. Daarnaast bespaart belanghebbende kosten voor de bij haar aangesloten goede doelen door informatie en kennis ter beschikking te stellen en gratis diensten aan te bieden (het ontsluiten van het internet) dan wel het aanbieden van diensten (ver) onder het commerciële tarief (het aanbieden van de donatiemodule).
4.9.12.
Als sluitstuk met betrekking tot het beantwoorden van de vraag of belanghebbende voor ten minste 90 % werkzaam is ten behoeve van het algemeen belang, zal het Hof nog aandacht besteden aan de uitgaven van belanghebbende, omdat dit blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 5b een onderscheidend gegeven is (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6, p. 10):
De leden van de fracties van de VVD en de SP vragen of het kabinet aan kan geven hoe wordt gemeten of een instelling voor ten minste 90% het algemeen nut beoogt. De leden van de fractie van de PvdA vragen of het criterium van 90% aanwending voor een nuttig doel niet tot eindeloze procedures zal leiden. Ook vragen deze leden wat de grondslag is onder het 90%-criterium, is dat winst, omzet of anderszins? Het 90%-criterium is expliciet geen inkomenscriterium. Doelen die als algemeen nuttig worden aangemerkt, worden in dit wetsvoorstel wettelijk verankerd. Het 90%-criterium houdt in dat een instelling (nagenoeg) geheel een algemeen nuttig belang moet dienen, dit in tegenstelling tot een particulier belang dat kan worden gediend. De wijze waarop kan worden nagegaan of dit in voldoende mate gebeurt, hangt samen met het specifieke doel dat wordt beoogd. De nadruk zal hierbij met ingang van 2012 op de uitgaven liggen, op de bestedingen van een instelling. Indien met de uitgaven van een instelling (nagenoeg) geheel een algemeen belang wordt gediend, wordt in de regel voldaan aan het 90%-criterium.
De door belanghebbend in 2010 en 2011 gedane uitgaven, bestaande uit directe wervingskosten en uitvoeringskosten van de eigen organisatie, corresponderen naar het oordeel van het Hof met de doelstellingen zoals belanghebbende deze statutair en feitelijk tracht te verwezenlijken.
4.9.13.
Uit het in 4.9. tot en met 4.9.12 overwogene volgt naar het oordeel van het Hof dat belanghebbende zowel voor de kwalitatieve als kwantitatieve toets slaagt en derhalve voor ten minste 90 % het algemeen belang beoogt en dat belang met de door haar verrichte werkzaamheden het algemeen belang ook daadwerkelijk dient.
4.10.
Een instelling die voor ten minste 90 % het algemeen belang beoogt en dient, kwalificeert als anbi indien en zolang uit de regelgeving van de instelling en de feitelijke werkzaamheid blijkt dat zij geen winstoogmerk heeft (vergelijk artikel 1a, lid 1, onderdeel a van de Uitv.reg. AWR). Naar het oordeel van het Hof dient het niet hebben van een winstoogmerk te worden begrepen als: dat er geen winststreven mag zijn omwille van de winst zelf. Daarbij tekent het Hof aan dat dit anders ligt voor commerciële activiteiten, in welk geval wél sprake mag zijn van een winststreven, mits die winsten ten goede komen aan het algemeen nuttig doel (vergelijk het vermelde onder 4.9.8).
4.10.1.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende een winstoogmerk heeft, omdat overschotten worden behaald die niet aan de aangesloten goede doelen ter beschikking worden gesteld, maar aan de reserves worden toegevoegd.
4.10.2.
Tot de processtukken behoren de jaarrekeningen van de jaren 2010, 2011 en 2012. Uit die jaarrekeningen leidt het Hof af dat het resultaat na belastingen respectievelijk € 22.038, -/- € 288 en -/- € 16.269 bedroeg. De continuïteitsreserve bedroeg in die jaren respectievelijk € 79.526, € 68.788 en € 70.499, de bestemmingsreserves respectievelijk € 39.550, € 50.000 en € 32.020.
Ten aanzien van de continuïteitsreserve vermeldt de jaarrekening:
‘De benodigde continuïteitsreserve bedraagt € 150.000, deze wordt aangehouden ter dekking van risico’s op de korte termijn alsmede het in standhouden van de organisatie op (middel)lange termijn.’
Ten aanzien van de bestemmingsreserves vermeldt de jaarrekening:
‘De bestemmingsreserve is gevormd voor de ontwikkeling van een marketingcampagne, nieuwe soft- en hardware en de ontwikkeling van (nieuwe) internetconcepten met betrekking tot de doelstellingen van [belanghebbende].’
4.10.3.
In artikel 3, lid 2 van de statuten van belanghebbende is bepaald dat belanghebbende niet beoogt het maken van winst. Naar het oordeel van het Hof blijkt evenmin uit de feitelijke gedragingen van belanghebbende dat sprake is van een winstoogmerk. Dat in het verleden overschotten zijn behaald doet daaraan niet af, temeer niet nu die overschotten zijn toegevoegd aan de continuïteitsreserve en de bestemmingsreserves, en als zodanig zijn bestemd om de doelstelling van belanghebbende te waarborgen.
4.10.4.
Anders dan de Inspecteur kennelijk stelt, kan naar het oordeel van het Hof uit het feit dat overschotten worden gereserveerd voor het doen van toekomstige uitgaven niet worden geconcludeerd dat belanghebbende een winstoogmerk heeft. Zulks volgt reeds uit het bepaalde in artikel 1b, lid 1 van de Uitv.reg. AWR waarin besloten ligt dat een anbi een vermogen mag aanhouden dat redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit voor de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van de instelling. Voorts acht het Hof het aanhouden van dergelijke reserves volledig in overeenstemming met de relevante maatschappelijke opvattingen ter zake. In dit verband wijst het Hof op Richtlijn 650, Fondsenwervende Instellingen, opgenomen in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (jaareditie 2012), alwaar uitgegaan wordt van het aanhouden van een continuïteitsreserve (650.316) en van bestemmingsreserves (650.317 en 650.318). Voorts wijst het Hof op de Richtlijn Reserves Goede Doelen vastgesteld door de VFI, de brancheorganisatie van erkende goede doelen, waarin onder andere is opgenomen dat voor dekking van risico’s op korte termijn een continuïteitsreserve kan worden aangehouden van maximaal 1,5 maal de jaarlijkse kosten van de werkorganisatie, hetgeen het Hof niet onredelijk voorkomt. In 2010 en 2011 bedroegen de kosten van de werkorganisatie van belanghebbende respectievelijk € 102.929 en € 122.329. De continuïteitsreserve per ultimo 2010 en 2011 blijft ruimschoots onder 1,5 maal de kosten van de werkorganisatie.
4.10.5.
Uit het overwogene in 4.10 tot en met 4.10.4 volgt naar het oordeel van het Hof dat ten aanzien van belanghebbende geen sprake is van een winstoogmerk dat in de weg staat aan de anbi-status.
4.11.
Tot slot zal het Hof kort aandacht besteden aan de door de Inspecteur geuite vrees dat het toekennen van de anbi-status aan belanghebbende tot ongewenste giftenaftrek kan leiden, omdat een via belanghebbende, in haar hoedanigheid van kassier, gedane donatie door een schenker volledig in aftrek zal worden gebracht, terwijl de achterliggende anbi na inhouding van 10 % door belanghebbende slechts 90 % van de gift daadwerkelijk ontvangt. De Inspecteur is van mening dat in een dergelijk geval slechts 90 % van de gift in aftrek kan worden gebracht, maar vreest kennelijk dat de controle op een in zijn ogen juiste toepassing van de giftenaftrek tekort zal schieten. Belanghebbende heeft verdedigd dat in een geval als door de Inspecteur geschetst, de gift voor 100% in aftrek dient te komen, omdat de schenker immers met dit bedrag verarmt.
4.11.1.
Het Hof gaat voorbij aan de discussie omtrent de hoogte van de giftenaftrek in een geval als door de Inspecteur geschetst en de bij de Inspecteur levende vrees dat een te hoog bedrag aan giften in aftrek dreigt te worden gebracht, omdat het aan de orde zijnde geschil niet noopt tot beantwoording van de ter discussie staande vraag.
Slotsom
4.12.
Uit het vorenoverwogene volgt naar het oordeel van het Hof dat belanghebbende voor ten minste 90 % het algemeen belang beoogt en dient en dat geen sprake is van een winstoogmerk. Voorts is niet gebleken dat belanghebbende op andere gronden niet zou kwalificeren als anbi. De Inspecteur heeft derhalve ten onrechte bij een voor bezwaar vatbare beschikking belanghebbende niet langer als anbi gekwalificeerd. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikking waarin belanghebbende niet langer als anbi is aangemerkt, dienen alle te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 788 te vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar
4.14.
Belanghebbende heeft voordat de Inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar.
Het Hof stelt de kosten van het bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punt) x € 243 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 486.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het indienen van het beroep op 2,5 (punten) x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 1.217,50, en voor het indienen van het hoger beroep op 2 (punten) x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 974.
5. Beslissing
Het Hof
- -
verklaart het hoger beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- -
verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- -
vernietigt de beschikking waarin belanghebbende niet langer als anbi is aangemerkt;
- -
gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 788 vergoedt;
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.677,50, en
- -
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten van bezwaar en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 6 november 2014 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, N. van Beelen en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.