Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-01-2016, nr. 200.166.087/01 en 200.166.089
ECLI:NL:GHARL:2016:309
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-01-2016
- Zaaknummer
200.166.087/01 en 200.166.089
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:309, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑01‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Vaststelling kinder- en partneralimentatie (en afwikkeling huwelijkse voorwaarden). Ontbreken ouderschapsplan. Kindgebonden budget en behoefte vrouw.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.166.087/01 en 200.166.089/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/356653/FARK13-7369 13-7370)
beschikking van de familiekamer van 19 januari 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.C. Otten, kantoorhoudend te Bussum ,
tegen
[verweerder] , wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.J. de Raadt, kantoorhoudend te Bussum .
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 februari 2015;
- het verweerschrift met producties, tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingekomen op 29 april 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 10 juli 2015;
- een journaalbericht met bijlagen van 7 augustus 2015 van mr. De Raadt;
- een journaalbericht met bijlagen van 13 augustus 2015 van mr. De Raadt;
- een journaalbericht van 16 augustus 2015 van mr. Otten.
2.2
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.3
Mr. Otten heeft bij voormeld journaalbericht van 16 augustus 2015 bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bijlagen bij het journaalbericht van 13 augustus 2015 van mr. De Raadt. Het hof heeft ter zitting beslist dat niettemin kennis zal worden genomen van genoemde producties. Daartoe overweegt het hof dat de overgelegde draagkrachtberekeningen naar het oordeel van hof kort en eenvoudig te doorgronden zijn. Er waren namens de man bovendien al eerder draagkrachtberekeningen in het geding gebracht en ten opzichte van die draagkrachtberekeningen is slechts sprake van een enkele wijziging. Daarmee is de vrouw naar het oordeel van het hof niet in haar verdediging geschaad. Aan mr. Otten is een korte onderbreking geboden voor het geval zij onvoldoende mogelijkheid zou hebben gehad het stuk met de vrouw te bespreken.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5
Op verzoek van het hof zijn na de mondelinge behandeling nog ter griffie van het hof binnengekomen:
- een journaalbericht met bijlagen van 19 augustus 2015 van mr. Otten;
- een journaalbericht met bijlagen van 20 augustus 2015 van mr. De Raadt.
2.6
Bij brieven van 20 oktober 2015 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 18 november 2015 aan het hof - met kopie aan de wederpartij - te berichten of en in hoeverre de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) aanleiding geeft tot aanpassing van de standpunt(en) en/of verzoek(en) ten aanzien van de kinderalimentatie en/of de partneralimentatie in deze procedure. Partijen zijn voorts in de gelegenheid gesteld om na ommekomst van voormelde termijn binnen twee weken, derhalve uiterlijk op 2 december 2015, te reageren op de uitlatingen van de wederpartij en gemotiveerd aan te geven of een nadere mondelinge behandeling wordt gewenst.
2.7
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van:
- een journaalbericht met als bijlage een nadere akte d.d. 18 november 2015 van mr. Otten;
- een journaalbericht met als bijlage een nadere akte d.d. 22 november 2015 van mr. de Raadt;
- een journaalbericht met bijlage d.d. 16 november 2015 van mr. Rietberg;
3. De vaststaande feiten
3.1
De man en de vrouw zijn op 26 november 1998 te [plaats] met elkaar gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden, inhoudende een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met een periodiek verrekenbeding, woordelijk luidend als volgt: "Artikel 5
a. Aan het einde van ieder jaar voegen de echtgenoten ter verdeling bij helften bijeen, hetgeen van de inkomsten van dat jaar door de echtgenoten is overgespaard, nadat daaruit de premies of koopsommen voor een levens- of ongevallenverzekering - ongeacht met welk doel een verzekering is gesloten - zijn voldaan.
b. Zodra de gemeenschappelijke huishouding ophoudt te bestaan, door onderling goedvinden, rechterlijk vonnis of overlijden of door welke andere oorzaak ook, eindigt de verplichting tot bijeenvoeging en verdeling als hiervoor omschreven.
c. Het recht op bijeenvoeging en verdeling bij helften vervalt drie jaren na het einde van het desbetreffende kalenderjaar."
Aan de akte van huwelijkse voorwaarden is een staat van aanbrengsten gehecht, waarin door partijen is verklaard dat door de vrouw ten huwelijk wordt aangebracht een top-spaarrekening bij de CVB Bank, rekeningnummer: [rekeningnummer] met een saldo groot eenhonderdvijfenvijftigduizend vijfhonderdzesenzestig gulden en negenentwintig cent(ƒ 155.566,29).
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ;- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,gezamenlijk verder ook te noemen: de kinderen. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 12 november 2013 heeft de vrouw verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:A. de echtscheiding uit te spreken tussen partijen;B. te bepalen dat de vrouw jegens de man bevoegd is tot bewoning van de echtelijke woning te [woonplaats] gelegen aan de [adres] , alsmede tot het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel behorende zaken gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;C. te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voldoet van € 250,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans deze bijdrage vast te stellen op een in goede justitie te bepalen bedrag;D. te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud voldoet van € 500,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans deze bijdrage vast te stellen op een in goede justitie te bepalen bedrag;E. de wijze van verdeling en verrekening vast te stellen.De man heeft niet tijdig een verweerschrift ingediend.
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen.
4.2
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 16 oktober 2013 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, voor de duur van het geding bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] , met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden, en dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 224,- per kind per maand.
4.3
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar inleidende verzoeken.
4.4
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. In deze grief stelt de vrouw zich op het standpunt dat zij ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
4.5
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:a. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;b. te bepalen dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke
woning te [woonplaats] gelegen aan de [adres] , alsmede het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel behorende zaken gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voort te zetten;
c. te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 12 november 2013 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voldoet van € 250,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans deze bijdrage vast te stellen op een in goede justitie te bepalen bedrag met ingang van een in goede justitie te bepalen datum;
d. te bepalen dat de man binnen 14 dagen na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking een bedrag ad € 502,86 aan de vrouw dient te vergoeden ter zake van door de vrouw voorgeschoten extra kosten voor de kinderen;
e. te bepalen dat tussen de man en de kinderen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal gelden als opgenomen in het concept ouderschapsplan, als zijdens de vrouw ingediend;
f. te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 12 november 2013 een bijdrage in haar levensonderhoud voldoet van € 432,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans deze bijdrage vast te stellen op een in goede justitie te bepalen bedrag met ingang van een in goede justitie te bepalen datum;
g. bij wijze van afwikkeling van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden en vaststelling van de verdeling van de tussen partijen bestaand hebbende eenvoudige gemeenschap als volgt te bepalen:
- dat de verdeling van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] aldus plaatsvindt dat de woning zo spoedig mogelijk aan derden wordt verkocht, met hantering van een vraagprijs van€ 260.000,- en een laatprijs van € 245.000,-, waarna de netto verkoopopbrengst (na aflossing van de hypotheekschuld en de schuld aan Advance Finance) met bijtelling van de in de voor de hypotheek verbonden polissen van levensverzekering opgebouwde vermogenswaarde) tussen partijen gelijkelijk wordt verdeeld, met dien verstande dat de man uit zijn aandeel in de netto verkoopopbrengst aan de vrouw dient te vergoeden:- de helft van de door haar nog betaalde premies op de polissen van
levensverzekering na 1 januari 2014 (en tot de datum van de juridische levering van de woning aan de kopers) ad € 147,94 per maand;
- de helft van de door haar betaalde eigenaarslasten na 1 januari 2014 (en tot de datum van juridische levering van de woning aan kopers) ad € 91,27 gemiddeld per maand;
- de kosten van de door haar betaalde verwarmingsketel ad € 638,93;
- de door haar betaalde hypotheekrente na 1 januari 2015 (en tot de datum van de juridische levering van de woning aan de kopers) ad€ 598,32 per maand;
- de helft van de door haar betaalde aflossingen op de lening van Advance Finance na 1 november 2013 ad € 328,90 per maand;
- alsmede het door haar in de woning uit privé-vermogen geïnvesteerde bedrag ad € 9.859,-;
- dat de man - uit zijn aandeel in de netto verkoopopbrengst hiervoor bedoeld - aan de vrouw € 56.384,19 zal voldoen bij wijze van vergoeding aan de vrouw van door haar uit haar privé-vermogen gefinancierde aflossingen op schulden alleen op naam van de man, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van datum van overdracht van de woning aan de [adres] te [woonplaats] aan derden tot de dag der algehele voldoening;
- dat de man - uit zijn aandeel in de netto verkoopopbrengst hiervoor bedoeld - aan de vrouw een bedrag van € 1.429,16 zal voldoen uit hoofde van verrekening van de door de vrouw betaalde premies op de aan de hypotheek op de woning van de man in [plaats] gekoppelde levensverzekering, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van datum van overdracht van de woning aan de [adres] te [woonplaats] aan derden tot de dag der algehele voldoening;
- dat de op naam van de man staande motor aan de man wordt toebedeeld onder verrekening van de helft van de waarde ervan ad € 1.400,-, zijnde een bedrag van € 700,-, aan de vrouw;
- dat de op naam van de man staande auto aan de man wordt toebedeeld onder verrekening van de helft van de waarde ervan ad € 4.500,-, zijnde een bedrag van € 2.250,-, aan de vrouw;
h. te verklaren voor recht dat de man dient over te gaan tot verevening met de vrouw
van door hem tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde pensioenaanspraken op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, alsmede de man te gelasten om binnen 30 dagen na de in deze te wijzen beschikking alle gegevens te verstrekken waaruit blijkt op welke wijze en bij welke pensioenfondsen hij ouderdomspensioen heeft opgebouwd, met opgave van de relevante polis- en/of registratienummers, alsmede om hem te gebieden om op eerste verzoek van de vrouw zijn medewerking te verlenen aan het afwikkelen van alle formaliteiten, die eventueel nodig zijn om deze aanspraken geldend te maken;
i. te verklaren voor recht dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan conversie van de aanspraken op nabestaandenpensioen opgebouwd ten gunste van de vrouw, als bedoeld in artikel 6 sub b. van de huwelijkse voorwaarden;
dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren,
kosten rechtens.
4.6
Het verweerschrift van de man in hoger beroep dient te worden aangemerkt als een incidenteel hoger beroep.
4.7
De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:a. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;b. te bepalen dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke
woning te [woonplaats] gelegen aan de [adres] , alsmede het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel behorende zaken, gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voort te zetten;
c. het verzoek van de vrouw onder c. af te wijzen althans de gevorderde bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen op een in goede justitie te bepalen bedrag met ingang van een in goede justitie te bepalen datum;
d. het verzoek van de vrouw onder d. af te wijzen;
e. te bepalen dat tussen de man en de kinderen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal gelden als opgenomen in het concept ouderschapsplan, als zijdens de vrouw ingediend;
f. het verzoek van de vrouw onder f. af te wijzen, althans een bijdrage vast te stellen op een in goede justitie te bepalen bedrag met ingang van een in goede justitie te bepalen datum;
g. te bepalen dat de vrouw binnen 14 dagen na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking een bedrag ad € 2.492,76 aan de vrouw (het hof begrijpt: aan de man) dient te vergoeden ter zake door de man betaalde kosten met betrekking tot de kinderen en de auto van partijen;
h. te bepalen dat de verdeling van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] aldus plaatsvindt dat de woning aan derden wordt verkocht met hantering van een vraagprijs van € 285.000,00 en een laatprijs van€ 270.000,-, waarna de netto verkoopopbrengst met bijtelling van de in de voor de hypotheek verbonden polissen van levensverzekering opgebouwde vermogenswaarde bij wijze van afwikkeling tussen partijen gelijkelijk wordt verdeeld met dien verstande dat de vrouw tevens aan de man dient te vergoeden:
- de helft van de van de gemeenschappelijke rekening betaalde premies van de onder punt 15 van het verweerschrift op naam van de vrouw staande RVS-polis;
- de helft van de door de man nog betaalde premies op de levensverzekering na 1 januari 2014 en tot de datum van de juridische levering van de woning aan de kopers ad € 147,94 per maand;
- af te wijzen de door de vrouw onder g. verzochte betaling van de helft van de eigenaarslasten na 1 januari 2014 nu zij het alleengebruik van de woning had en de rechtbank in haar voorlopige voorziening ervan uit is gegaan dat de vrouw deze kosten voor haar rekening zou nemen;
- af te wijzen het verzoek van de vrouw tot het betalen van de kosten van de verwarmingsketel ad € 638,93;
- af te wijzen het verzoek van de vrouw ten aanzien van de door haar betaalde hypotheekrente na 1 januari 2015 en tot de datum van de juridische levering van de woning aan de kopers van € 598,32 per maand;
- af te wijzen het verzoek van de vrouw inhoudende dat de man de helft van na 1 november 2013 betaalde aflossingen op de lening van Advance Finance aan de vrouw dient te voldoen;
- af te wijzen het verzoek van de vrouw aan de man ter zake een investering in de woning van € 9.859,-, nu onderbouwing ontbreekt;
- af te wijzen het verzoek van de vrouw dat de man uit zijn aandeel in de netto verkoopopbrengst een bedrag aan de vrouw van € 56.384,19 zal voldoen bij wijze van vergoeding aan de vrouw, althans op dit bedrag in mindering te brengen de door de vrouw onder punt 21 genoemde bedragen van € 9.075,60 en € 1.567,56 om redenen als aangegeven onder 11 en 12 van het verweerschrift;
- te bepalen dat de vrouw uit haar aandeel in de netto verkoopopbrengst een bedrag aan de man betaalt van € 1.612,-, zijnde de door de man vanaf 1 mei 1996 betaalde premies voor de gemengde verzekering bij Hoge Huys tot datum huwelijk (26 november 1998);
- af te wijzen het verzoek van de vrouw dat de man uit zijn aandeel in de netto verkoopopbrengst een bedrag van € 1.429,46 zal voldoen uit hoofde van verrekening van de aan de woning van de man in [plaats] gekoppelde levensverzekering;
- te bepalen dat de op naam van de man staande motor wordt toebedeeld aan de man onder verrekening van de helft van de waarde ervan ad € 1.000,-, zijnde een bedrag van € 500,- aan de vrouw;
- te bepalen dat de op naam van de man staande auto aan de man wordt toebedeeld onder verrekening van de helft van de waarde ervan ad € 2.631,-;
- te verklaren voor recht dat partijen dienen over te gaan tot verevening van de door beiden tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en met inachtneming van het bepaalde in artikel 57 van de Pensioenwet;
dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren, kosten rechtens.
4.8
De vrouw heeft in haar verweerschrift in het incidenteel hoger beroep het incidenteel hoger beroep van de man bestreden en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde incidenteel hoger beroep, althans dit af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, althans een zodanige beslissing te nemen hieromtrent die het hof in goede justitie vermeent te behoren.
5. De motivering van de beslissing
De ontvankelijkheid van het principaal hoger beroep
5.1
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat partijen in dat kader in ieder geval afspraken dienen te maken omtrent - kort gezegd - de wijze van verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de wijze waarop zij elkaar informatie verschaffen en raadplegen met betrekking tot de kinderen en over de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Indien het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, kan op grond van het zesde lid van genoemd artikel worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.
5.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat een door beide ouders ondertekend ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd in deze zaak. De rechtbank overweegt daartoe dat partijen zich onvoldoende hebben ingespannen om tot een gezamenlijk gedragen ouderschapsplan te komen.
5.3
Het hof stelt voorop dat het doel van artikel 815 Rv is om ouders in onderling overleg te laten komen tot een regeling omtrent de kinderen waarover zij gezamenlijk het gezag hebben. Uit hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd blijkt dat zij overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en dat zij ten aanzien van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen slechts op een enkel punt nog van mening verschillen, waarover zij een oordeel van het hof verlangen. Het hof is van oordeel dat het ontbreken van een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan onder deze omstandigheden niet aan de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek in de weg staat. De ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep
5.4
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat uit het door de man ingediende verweerschrift in hoger beroep niet blijkt op welke gronden het incidenteel hoger beroep berust en dat zijn incidenteel hoger beroep op die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.5
Ingevolge artikel 359 juncto artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient het processtuk waarmee het (incidenteel) hoger beroep wordt ingeleid de gronden (grieven) te bevatten waarop het hoger beroep berust. Het hof begrijpt het incidenteel beroepschrift van de man aldus dat ook hij de door de rechtbank vastgestelde niet-ontvankelijkheid van de vrouw ter discussie stelt. Daarnaast heeft de man het incidenteel hoger beroep benut om zijn zelfstandige verzoeken aan het hof voor te leggen, nu het door hem ingediende verweerschrift in eerste aanleg is geweigerd. In dit verband heeft hij verzocht de inhoud van het (geweigerde) verweerschrift in eerste aanleg als in het beroepschrift ingelast te beschouwen. Hiermee heeft de man naar het oordeel van het hof aan het vereiste van artikel 359 juncto artikel 278 Rv voldaan. Het primaire verweer van de vrouw faalt derhalve en de man kan worden ontvangen in zijn incidenteel hoger beroep.
De echtscheiding
5.6
De vrouw heeft in hoger beroep gepersisteerd in haar verzoek tot echtscheiding. Nu de man het verzoek van de vrouw tot echtscheiding niet betwist zal het hof dit verzoek toewijzen en de echtscheiding tussen partijen uitspreken. De nevenverzoeken
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling)
5.7
Partijen zijn het erover eens dat de zorgregeling zal gelden zoals opgenomen in artikel 3 (met bijlage) van het alleen door de vrouw ondertekende concept-ouderschapsplan d.d. 5 november 2014. Het hof ziet aanleiding om de betreffende pagina's van het concept-ouderschapsplan aan deze beschikking te hechten, te bepalen dat deze daarvan deel uitmaken.De kinderalimentatieDe ingangsdatum
5.8
Zoals ter zitting reeds aan partijen medegedeeld, ziet het hof aanleiding om de hierna vast te stellen bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen in te laten gaan per de datum van deze beschikking. Tot de datum van deze beschikking geldt de bij voorlopige voorziening van 16 oktober 2013 vastgestelde kinderalimentatie van € 224,- per kind per maand. De behoefte van de kinderen
5.9
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen € 760,- per maand bedraagt.
5.10
Op de behoefte van de kinderen wordt ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) niet langer het ontvangen kindgebonden budget in mindering gebracht.
* De extra kosten van de kinderen
5.11
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man de helft van de extra kosten die zij maakt voor de kinderen aan haar dient te vergoeden. De vrouw stelt dat deze extra kosten€ 1.005,72 bedragen en bestaan uit niet onder de ziektekostenverzekering vallende kosten voor de kinderen en de schoolkosten.
5.12
Naar het oordeel van het hof komen extra kosten die de onderhoudsgerechtigde voor de kinderen maakt uitsluitend voor compensatie in aanmerking door verhoging van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen en derhalve niet, zoals door de vrouw verzocht, door vaststelling van een vergoedingsrecht. Correctie van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen is mogelijk ten aanzien van kosten die niet of onvoldoende in de gehanteerde kosten van kinderen zijn verdisconteerd en die bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. Daarvan is ten aanzien van de door de vrouw gestelde bedragen geen sprake. Voor een correctie van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen ziet het hof daarom geen aanleiding.
5.13
Ook het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw een bedrag - waarvan de hoogte door de man onvoldoende is geconcretiseerd - aan hem dient te vergoeden ter zake door de man betaalde kosten voor de kinderen zal het hof afwijzen. De man dient deze bedragen naar het oordeel van het hof uit zijn vrije ruimte te voldoen.
5.14
Op grond van het vorenstaande zal het hof uitgaan van een behoefte van de kinderen van € 760,- per maand, oftewel € 380,- per kind per maand.
5.15
Voorts dient ieders aandeel in de kosten van de kinderen te worden berekend. In dat kader zal eerst de draagkracht van de man, vervolgens de draagkracht van de vrouw en tot slot het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen worden besproken.
De draagkracht van de man
5.16
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat het hof voor de berekening van de draagkracht van de man dient uit te gaan van zijn inkomen volgens de jaaropgave 2014. Het hof zal daarom uitgaan van een bruto jaarinkomen van € 37.682,-. Het netto besteedbaar inkomen van de man bedraagt aldus € 2.246,- per maand.
5.17
De draagkracht van de man zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 890)] en bedraagt aldus afgerond € 478,- per maand.De draagkracht van de vrouw
5.18
Tussen partijen is niet in geschil dat het inkomen van de vrouw € 1.097,- netto per maand bedraagt. Dit inkomen dient ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) te worden verhoogd met het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt. Zoals hierna zal worden overwogen moet ervan uit worden gegaan dat het kindgebonden budget van de vrouw in 2016 € 465,- per maand bedraagt. Het NBI van de vrouw bedraagt derhalve € 1.562,- per maand.
5.19
De draagkracht van de vrouw zal eveneens worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 890)] en bedraagt aldus afgerond € 142,- per maand.
Het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen
5.20
Tussen partijen is niet in geschil dat een zorgkorting van 15% dient te worden toegepast. De zorgkorting bedraagt derhalve € 114,- per maand (15% van € 760).
5.21
Zoals hiervoor overwogen bedraagt de draagkracht van de man € 478,- per maand en de draagkracht van de vrouw € 142,- per maand. De totale draagkracht van de man en de vrouw van € 620,- per maand is derhalve niet voldoende om in de volledige behoefte van de kinderen van € 760,- per maand te voorzien. Er is sprake van een tekort van € 140,- per maand (€ 760,- minus € 620,-). Dit houdt in dat de man zijn zorgkorting niet volledig zal kunnen verzilveren. De helft van het tekort (€ 70,-) wordt aan de man toegerekend en dient derhalve in mindering te strekken op de zorgkorting. Ook aan de vrouw wordt de helft van het tekort (€ 70,-) toegerekend. De man kan derhalve een bedrag aan zorgkorting verzilveren van € 44,- (€ 114,- minus € 70,-). Dit betekent dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een bedrag van € 434,- per maand (€ 478,- minus € 44,-) dient te worden bepaald, oftewel € 217,- per kind per maand.
De partneralimentatie* De ingangsdatum
5.22
De vrouw heeft verzocht een eventuele bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud in te laten gaan per 12 november 2013. De vrijheid van de rechter tot vaststelling van de ingangsdatum van een partneralimentatieverplichting is echter in zoverre beperkt dat de rechter deze niet kan doen ingaan vóór de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De ingangsdatum van een eventuele bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw zal daarom ingaan per de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. * De behoefte van de vrouw
5.23
De hoogte van de behoefte van een onderhoudsgerechtigde is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk, waarbij als uitgangspunt geldt dat de behoefte van de onderhoudsgerechtigde wordt gesteld op het bedrag dat nodig is om een staat te voeren die de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid past, daarbij (mede) gelet op de welstand van partijen gedurende het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de alimentatiebehoefte dient volgens vaste rechtspraak rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven in de laatste periode van het huwelijk, en daarnaast dient de behoefte zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde te worden bepaald. Hiertoe kan door de onderhoudsgerechtigde een gespecificeerde behoeftelijst worden opgesteld.
5.24
Indien geen gespecificeerde behoeftelijst voorhanden is of kan worden vastgesteld, wordt de behoefte doorgaans, indien daartegen van de zijde van de onderhoudsplichtige geen bezwaren naar voren zijn gebracht, gelijkgesteld aan 60% van het netto gezinsinkomen in de laatste periode van het huwelijk, verminderd met de (eventuele) kosten van de kinderen en zonder overigens rekening te houden met de fiscale voordelen. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat het hof de behoefte van de vrouw dient te berekenen aan de hand van deze zogenaamde hofnorm.
5.25
Het hof berekent het netto gezinsinkomen in de laatste periode van het huwelijk aan de hand van de door partijen overgelegde jaaropgaven 2013. Het bruto jaarinkomen van de man over 2013 van € 34.085,- leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 2.040,- per maand en het bruto jaarinkomen van de vrouw over 2013 van € 16.070,- leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 1.121,- per maand. Hierbij is conform de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen geen rekening gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning.
5.26
Het hof gaat derhalve uit van een netto gezinsinkomen van partijen in 2013 van € 3.161,- per maand. Ten aanzien van de kosten van de kinderen in 2013 zoekt het hof aansluiting bij de beschikking voorlopige voorzieningen van 16 oktober 2013, waarin de kosten van de kinderen zijn vastgesteld op € 704,- per maand. De behoefte van de vrouw kan derhalve worden becijferd op 60% van € 2.457,- (€ 3.161,- minus € 704,-), oftewel € 1.474,- netto per maand. Geïndexeerd naar 2016 is dit afgerond € 1.519,-.De behoeftigheid van de vrouw
5.27
Werkelijke of redelijkerwijs te verwerven eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde verminderen de alimentatiebehoefte. Voor het bepalen van de behoeftigheid wordt daarom rekening gehouden met de inkomsten dan wel de redelijkerwijs te verwerven inkomsten van de onderhoudsgerechtigde.
5.28
Tussen partijen is niet in geschil dat het netto inkomen van de vrouw € 1.097,- per maand bedraagt.
5.29
De vrouw heeft zich in haar nadere akte van 18 november 2015 op het standpunt gesteld dat het kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop dat zij ontvangt niet als inkomen in aanmerking dient te worden genomen voor de berekening van haar behoeftigheid. Zij voert daartoe aan dat met het kindgebonden budget is beoogd de verzorgende ouder, in dit geval de vrouw, inkomensondersteuning te bieden om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Indien het kindgebonden budget haar behoeftigheid zou verlagen, zou de man volgens de vrouw ten onrechte profiteren van het feit dat de wetgever de alimentatiegerechtigde inkomensondersteuning wil bieden om in de behoefte van de kinderen te voorzien en zou de inkomensondersteuning niet op de juiste plek belanden.
5.30
Naar het oordeel van het hof is het kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop niet in de eerste plaats bedoeld ter ondersteuning in de kosten van verzorging en opvoeding per individueel kind, maar als ondersteuning van het gezinsinkomen. Gelet hierop dient ook het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt in mindering te strekken op haar behoefte. Het hof heeft een proefberekening gemaakt van het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget, daarbij uitgaande van een bruto-inkomen in 2016 van € 15.520,-, hetgeen overeenkomt met een netto inkomen van € 1.097,- per maand. Hieruit volgt dat de vrouw in 2016 recht heeft op een kindgebonden budget van € 465,- per maand.
5.31
Het inkomen van de vrouw bedraagt derhalve € 1.562,- per maand (€ 1.097,- +€ 465,-) Dit bedrag dient echter nog te worden verminderd met het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen ter hoogte van € 142,- per maand, alsmede het tekort van € 70,- per maand dat aan haar is toegerekend. Dit brengt met zich dat de vrouw gelet op haar inkomsten ter hoogte van € 1.350,- (€ 1.562,- minus € 212,-) behoefte heeft aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud van € 169,- netto per maand (€ 1.519,- minus € 1.350,-)
5.32
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat van de vrouw kan worden verwacht dat zij, mede gelet op de leeftijd van de kinderen, voor een groter deel in haar eigen behoefte voorziet.
5.33
Ter zitting is gebleken dat de vrouw reeds sedert het uiteengaan van partijen, in afwijking van haar contractuele arbeidsduur van 20 uur per week, structureel 24 uur per week werkt en daarvoor niet wordt uitbetaald in geld, maar in vrije tijd. Ter zitting heeft de man zich op het standpunt gesteld dat in verband hiermee uitgegaan moet worden van een verdiencapaciteit van de vrouw gebaseerd op een arbeidsduur van 24 uur per week. Dit wordt door de vrouw betwist. Zij stelt dat haar werkgever niet bereid is om de extra gewerkte uren uit te betalen in geld.
5.34
Het hof overweegt als volgt. Zoals hierna zal worden overwogen heeft de man onvoldoende draagkracht om bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. Indien het hof uit zou gaan van een hogere verdiencapaciteit van 24 uur per week (€ 1.097,- / 20 x 24 = € 1.316,-), kan dit er derhalve niet toe leiden dat aan de man een bijdrage zal worden opgelegd. Het hof zal de stellingen van partijen omtrent de verdiencapaciteit van de vrouw daarom onbesproken laten. De draagkracht van de man* Het inkomen
5.35
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat het hof voor de berekening van de draagkracht van de man dient uit te gaan van zijn inkomen volgens de jaaropgave 2014. Het hof zal daarom uitgaan van een bruto jaarinkomen van € 37.682,-.
5.36
Het hof houdt geen rekening met het door de man opgevoerde eigenwoningforfait, de door de man opgevoerde partneralimentatie in natura en de door de man opgevoerde aftrekbare hypotheekrente, nu tussen partijen vast staat dat de vrouw het volledige eigenwoningforfait en de volledige hypotheeklasten voor haar rekening neemt. * De lasten
5.37
Het hof houdt rekening met een bedrag van € 788,75 per maand ter zake de door de man betaalde huur, nu dit bedrag genoegzaam blijkt uit het door de man overgelegde bericht van zijn verhuurder betreffende de jaarlijkse huurverhoging. Zoals hiervoor overwogen houdt het hof geen rekening met de door de man opgevoerde lasten van de voormalige echtelijke woning van partijen, nu tussen partijen vast staat dat de vrouw deze voldoet.
5.38
Ter zake de ziektekosten houdt het hof rekening met een bedrag van € 121,57 per maand ter zake de nominale premie basisverzekering. Dit bedrag blijkt genoegzaam uit het door de man overgelegde polisblad.
5.39
Het hof houdt geen rekening met het door de man opgevoerde bedrag van € 375,- per jaar ter zake het verplicht eigen risico, nu dit bedrag door de vrouw is betwist en de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij zijn eigen risico volledig verbruikt. De man heeft weliswaar ten aanzien van 2013 een specificatie overgelegd waaruit blijkt dat hij in dat jaar een eigen risico van € 350,- heeft verbruikt, maar een soortgelijk overzicht heeft hij ten aanzien van 2014 niet in het geding gebracht.
5.40
Nu de man het in zijn draagkrachtberekening onder 'aflossing schulden' opgevoerde bedrag van € 165,- per maand noch in het verweerschrift, noch ter zitting nader heeft toegelicht of onderbouwd, zal het hof dit bedrag buiten beschouwing laten.
5.41
Het voorgaande en mede in aanmerking genomen de niet betwiste posten in de draagkrachtberekening van de man in hoger beroep, leidt tot de aan deze beschikking gehechte en door de griffier van het hof gewaarmerkte berekeningen van de draagkracht van de man voor partneralimentatie.
5.42
Hieruit blijkt dat de draagkrachtruimte van de man € 682,- per maand bedraagt. Van deze draagkrachtruimte is in beginsel 60%, oftewel € 409,- per maand beschikbaar voor alimentatie ten behoeve van de vrouw.
5.43
Deze voor partneralimentatie beschikbare draagkrachtruimte dient evenwel te worden verminderd met de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen inclusief de zorgkorting, derhalve ook dat gedeelte van de zorgkorting dat de man bij de berekening van zijn aandeel in de kosten van de kinderen niet heeft kunnen verzilveren. Dit brengt met zich dat het hof bij de beoordeling van de draagkracht van de man voor partneralimentatie onder post 141 rekening houdt met een bedrag van € 548,- per maand.
5.44
Dit betekent dat de man geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. Het verzoek daartoe van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud zal derhalve worden afgewezen. De afwikkeling huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de (waarde van de) echtelijke woning
5.45
In het hiernavolgende zal het hof ingaan op de grieven ter zake van de verdeling van de voormalige echtelijke woning van partijen [adres] te [woonplaats] (hierna: de echtelijke woning) en de tussen partijen over en weer bestaande verrekenings/vergoedingsrechten.* De woning
5.46
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de woning inmiddels te koop staat voor een vraagprijs van € 285.000,-. Partijen hebben hun verzoeken omtrent de vraag- en laatprijs (in het petitum van de vrouw opgenomen onder g. en in het petitum van de man opgenomen onder h.) daarom ingetrokken.
5.47
Het hof stelt vast dat ten aanzien van de echtelijke woning sprake is van een eenvoudige gemeenschap in de zin van Boek 3, titel 7, afdeling 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Partijen hebben de echtelijke woning in 2002 gezamenlijk aangekocht en in eigendom verworven. Aan de eenvoudige gemeenschap zijn verbonden de volgende eenvoudige gemeenschappen en gezamenlijke schulden:
- het krediet aangegaan bij Advance Finance van € 25.000,-, geadministreerd onder nummer [nummer] ;
- de hypothecaire geldlening aangegaan bij Delta Lloyd van € 132.765,31, bestaande
uit drie leningdelen:
- een leningdeel met als aflosvorm 'Hypotheek Totaal Plan' van € 55.905,72 (geadministreerd onder nummer [nummer] );
- een leningdeel met als aflosvorm 'Zeker Plus Hypotheek Rekening' van
€ 55.905,72 (geadministreerd onder nummer [nummer] ); en
- een leningdeel met als aflosvorm 'Zeker Plus Hypotheek Rekening' van
€ 20.953,87 (geadministreerd onder nummer [nummer] );
- de polis van levensverzekering bij Delta Lloyd Levensverzekering N.V. met polisnummer [nummer] ;
- de Zeker Plus Hypotheekrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] ;
- de Zeker Plus Hypotheekrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] ;
5.48
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand voort te zetten. Het hof zal het verzoek van de vrouw daartoe derhalve toewijzen.
5.49
De verkoopopbrengst van de echtelijke woning, vermeerderd met de waarde van de polis bij Delta Loyd Levensverzekering N.V. en het saldo van de Zeker Plus Hypotheekrekeningen, dient te worden aangewend ter aflossing van de hypothecaire geldlening bij Delta Lloyd, het krediet bij Advance Finance, de notariskosten, de makelaarskosten, de kadasterkosten en de overige kosten die voortvloeien uit de eigendomsoverdracht van de woning.
5.50
Partijen hanteren daarom als peildatum voor de waardering van het tot de eenvoudige gemeenschap behorende vermogen de datum van de feitelijke verdeling van deze vermogensbestanddelen.
5.51
Partijen zijn het erover eens dat de overwaarde in beginsel bij helfte tussen hen dient te worden verdeeld, wel maken zij aanspraak op vergoeding van investeringen die zij ter zake deze eenvoudige gemeenschap ieder hebben gedaan en formuleren zij vergoedingsrechten/verrekeningen.* De investering door de man van de overwaarde van de woning in [plaats] in de echtelijke woning
5.52
Het hof zal hierna beoordelen in hoeverre in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen sprake is van vergoedingsrechten over en weer die nopen tot een andere verdeling van de overwaarde dan bij helfte. Vast staat dat de woning van de man in [plaats] is verkocht voor een bedrag van € 147.478,- en dat de man na aflossing van de resterende hypotheek van € 55.905,- een overwaarde van € 91.500,- heeft gerealiseerd. Deze overwaarde is aangewend voor de aankoop van de echtelijke woning van partijen in 2002.
5.53
Hoewel de man heeft nagelaten een verzoek hieromtrent op te nemen in het petitum van zijn verweerschrift, is het hof van oordeel dat het lichaam van het verweerschrift en het petitum in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd en dat gelet daarop een verzoek tot het vaststellen van voormeld vergoedingsrecht in het petitum van het verweerschrift dient te worden gelezen. Bij dit oordeel neemt het hof in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat ook de vrouw abusievelijk het door haar in het lichaam van haar beroepschrift opgenomen en toegelichte verzoek betreffende een vergoedingsrecht van de vrouw op de gemeenschap van € 19.718,- niet heeft opgenomen in het petitum en dat namens de man ook akkoord is gegaan met het inlezen van dit verzoek in het petitum.* De aflossing van de hypotheek van de man met privégeld van de vrouw
5.54
Uit de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de man op 1 april 1996 met zijn ex-partner de woning [voormalige woning man] te [plaats] in eigendom heeft verkregen en daarvoor een hypothecaire geldlening heeft afgesloten bij Houtvaart Hypotheken N.V. van € 101.646 (ƒ 224.000,-). Op 30 januari 1999 heeft de vrouw zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de verplichtingen uit hoofde van deze geldlening. Het hof begrijpt dat de woning [voormalige woning man] per die datum is toegedeeld aan de man alleen en dat zijn ex-partner is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldlening.
5.55
De vrouw stelt dat zij met geld van haar top-spaarrekening bij de CVB Bank, rekeningnummer: [rekeningnummer] , drie keer een bedrag van € 15.247,01 (ƒ 33.600,-) heeft afgelost (op 14 december 1998, 17 juni 1999 en 10 juli 2000) op de geldlening bij Houtvaart Hypotheken, oftewel totaal een bedrag van € 45.741,03 en maakt aanspraak op (nominale) vergoeding van dat bedrag. De man erkent dat de vrouw een bedrag van € 45.741,03 heeft afgelost op de geldlening bij Houtvaart Hypotheken.
5.56
Het hof overweegt dat vaststaat dat door de vrouw en de man in ieder geval een gelijk aandeel ad € 45.750,- is geïnvesteerd in de woning die gemeenschappelijk eigendom is geworden. De man heeft de overwaarde van de verkoop van de woning in [plaats] geïnvesteerd ad € 91.500,- en de vrouw heeft voordien een bedrag ad € 45.750,- afgelost op de hypotheek die was afgesloten ten behoeve van de woning in [plaats] . Had zij dit niet gedaan, dan zou de man ook slechts de helft van de overwaarde hebben kunnen realiseren.
5.57
Het hof is van oordeel dat deze beide investeringen met zich meebrengen dat deze niet leiden tot een groter recht van de één ten opzichte van de ander op een deel van de overwaarde van de woning.
* De aflossing van het krediet van de man met privégeld van de vrouw
5.58
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek tot het vaststellen van een vergoedingsrecht van € 1.567,56, welk bedrag zij stelt te hebben betaald ter aflossing van een krediet van de man bij SNS Bank, ingetrokken. * De kosten van stoffering van de echtelijke woning en inboedel
5.59
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw op 3 januari 2002 vanaf haar privérekening een bedrag van € 9.075,60 heeft overgeboekt op de gezamenlijke betaalrekening van partijen met rekeningnummer [rekeningnummer] De vrouw maakt aanspraak op vergoeding van dit bedrag. Zij stelt dat dit bedrag is besteed aan stoffering van de echtelijke woning en de aanschaf van inboedel. De man betwist dat de door de vrouw overgelegde facturen volledig zijn betaald vanuit privévermogen van de vrouw. Hij stelt zich op het standpunt dat voormeld bedrag van € 9.075,60 is aangewend voor de kosten van de huishouding.
5.60
Voor zover de vrouw met de door haar overgelegde stukken al voldoende zou hebben onderbouwd dat voormeld bedrag van € 9.075,60 daadwerkelijk is besteed aan stoffering van de echtelijke woning en de aanschaf van inboedel, is het hof van oordeel dat dit niet kan leiden tot een vergoedingsrecht. Weliswaar is vast komen te staan dat de vrouw een bedrag van € 9.075,- heeft overgeboekt op de gezamenlijke betaalrekening van partijen, maar de man heeft ter zitting onbetwist gesteld dat de gezamenlijke betaalrekening van partijen ook is gevoed met bedragen die partijen in verband met de hypotheekrenteaftrek van de belastingdienst ontvingen. Daarmee is naar het oordeel van het hof onvoldoende vast komen te staan dat de door de vrouw overgelegde facturen (volledig) vanuit haar privégeld zijn voldaan. Het had op de weg van de vrouw gelegen om middels een berekening aan de hand van de rekeningafschriften uit die periode aan het hof inzichtelijk te maken voor welk deel de facturen zijn voldaan uit haar privévermogen. Nu zij dit heeft nagelaten, zal het hof haar verzoek tot het vaststellen van een vergoedingsrecht afwijzen.
* De polis van de man bij Hooge Huys, polisnummer [nummer]
5.61
Vast staat dat aan de hypothecaire geldlening van de man op de woning in [plaats] een polis van levensverzekering was gekoppeld bij Hooge Huys, polisnummer [nummer] . Deze polis is later overgegaan naar Reaal. Op 1 februari 2002 is de polis afgekocht en is de afkoopwaarde naar het hof begrijpt in mindering gebracht op de hypotheekschuld van partijen bij Delta Lloyd. Ten aanzien van deze polis:- heeft de vrouw verzocht een vergoedingsrecht vast te stellen van € 1.429,16 ter zake
mede voor haar rekening gekomen premies;
- heeft de man verzocht een vergoedingsrecht vast te stellen van € 1.612,- ter zake voor zijn rekening gekomen premies;
- heeft de man (zij het enkel in het lichaam van het verweerschrift en niet in het petitum) verzocht een vergoedingsrecht vast te stellen ter zake de afkoopwaarde van € 6.049,07 die in mindering heeft gestrekt op de hypotheekschuld van partijen bij Delta Lloyd.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat zij ieder hun verzoeken ten aanzien van de betaalde premies intrekken en dat aan de man ter zake de verdeling van de overwaarde van de eenvoudige gemeenschap in dit verband een bedrag ad € 5.500,-. meer, dan de vrouw toekomt.
* De investering van privégeld van de vrouw in de echtelijke woning
5.62
De vrouw stelt dat zij vanuit privégeld een bedrag van € 19.718,- heeft geïnvesteerd in de echtelijke woning en dat zij in verband daarmee een vergoedingsvordering heeft.
5.63
Het hof stelt vast dat de vrouw ter onderbouwing van haar stelling heeft overgelegd:- een orderbon van Tuincentrum [plaats] d.d. 21 maart 2005 betreffende een
blokhut en een glasset ten bedrage van € 752,47;
- een factuur van [A] - het bedrijf voor hang- sluit en timmerwerk - ten bedrage van € 4.869,35;
- een prijsopgave d.d. 18 november 2007 van [B] Aannemer van het verbouwen van de trap van € 2.470,-;
- een factuur van [C] Kozijnen d.d. 20 december 2007 van € 3.649,99.
5.64
De man heeft ten aanzien van dit verzoek slechts als verweer gevoerd dat op grond van de door de vrouw overgelegde stukken niet duidelijk wordt hoe zij voormeld bedrag van € 19.718,- heeft berekend. Uit de door de vrouw overgelegde stukken zoals vermeld in de vorige rechtsoverweging blijkt dat de vrouw ten aanzien van voormeld bedrag van € 19.718,- een bedrag van € 11.741,81 (€ 752,47 + € 4.869,35 + € 2.470,- + € 3.649,99) nader heeft toegelicht en onderbouwd. Nu de man overigens niet heeft betwist dat deze bedragen vanuit privévermogen van de vrouw zijn voldaan, ziet het hof aanleiding om te bepalen dat de vrouw in dit verband een vergoedingsrecht heeft en dat haar aldus bij de verdeling van de overwaarde een bedrag ad € 11.741,81 meer dan de man toekomt. * De premies voor de Zeker Plus Hypotheek Rekeningen
5.65
De vrouw stelt dat zij sinds 1 januari 2014 de premies voor de Zeker Plus Hypotheek Rekeningen ad respectievelijk € 51,15 en € 96,79 per maand betaalt en dat de door haar tot de datum van overdracht van de echtelijke woning betaalde premies met haar moeten worden verrekend. De man heeft dit ter zitting erkend. De vrouw heeft derhalve jegens de man recht op vergoeding van de helft van € 147,94 per maand betreffende de periode van 1 januari 2014 tot de datum van de notariële overdracht van de echtelijke woning. * De eigenaarslasten
5.66
De vrouw stelt dat zij sinds 1 januari 2014 ook de eigenaarslasten van de woning volledig betaalt, door haar berekend op een bedrag van € 1.095,23 per jaar. De man heeft dit ter zitting erkend. De vrouw heeft derhalve een vergoedingsrecht jegens de man van de helft van € 91,27 per maand betreffende de periode van 1 januari 2014 tot de datum van de notariële overdracht van de echtelijke woning.* De hypotheekrente
5.67
De vrouw stelt dat zij sinds 1 januari 2014 de hypotheekrente voor de geldlening van partijen bij Delta Lloyd volledig betaalt. De man heeft dit ter zitting erkend. Vast staat dat de bruto hypotheekrente € 598,32 per maand bedraagt. De vrouw heeft ter zitting onbetwist gesteld dat zij ongeveer € 100,- per maand hypotheekrenteaftrek geniet. De vrouw heeft derhalve een vergoedingsrecht jegens de man van de helft van € 498,32 per maand betreffende de periode van 1 januari 2015 tot de datum van notariële overdracht van de woning. * De rente voor het krediet bij Advance Finance
5.68
De vrouw stelt dat zij sinds 1 november 2013 de rente voor het krediet van partijen bij Advance Finance volledig betaalt. De man heeft dit ter zitting erkend. Vast staat dat de rente € 328,90 per maand bedraagt en dat hiervoor geen hypotheekrenteaftrek wordt genoten. De vrouw heeft derhalve een vergoedingsrecht jegens de man van de helft van € 328,90 per maand betreffende de periode van 1 november 2013 tot de datum van notariële overdracht van de echtelijke woning.
5.69
De man heeft aangevoerd dat nu de vrouw het alleengebruik van de woning heeft, van haar mag worden verwacht dat zij de woonlasten van de echtelijke woning volledig voor haar rekening neemt. Hij heeft echter geen verzoek gedaan tot het vaststellen van een gebruiksvergoeding ten laste van de vrouw. Nu partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de echtelijke woning dient ook de man de helft van de woonlasten voor zijn rekening te nemen. De man heeft aangevoerd dat de rechtbank in de beschikking voorlopige voorzieningen van 16 oktober 2013 heeft geoordeeld dat de vrouw de volledige woonlasten van de echtelijke woning voor haar rekening dient te nemen. Dit blijkt echter niet uit die beschikking. In die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man om zijn draagkrachtloos inkomen voor kinderalimentatie te verhogen met de woonlasten van de echtelijke woning afgewezen en daartoe overwogen dat niet vast is komen te staan dat hij deze lasten zal blijven betalen. Daarmee heeft de rechtbank anders dan de man meent geen oordeel gegeven over de draagplicht voor de woonlasten van de echtelijke woning.
* De verwarmingsketel
5.70
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft jegens de man van de helft van € 1.278,- ter zake de door haar betaalde vervangingskosten van de verwarmingsketel. * De auto
5.71
Partijen zijn ter zitting voorts overeengekomen dat de auto dient te worden gewaardeerd op een bedrag van € 3.500,- en dat de vrouw ter zake hiervan een vergoedingsrecht heeft op de man van € 1.750,-. Het hof zal bepalen dat de auto dient te worden toegedeeld aan de man.
De man heeft vergoeding verzocht van een aantal door hem na de peildatum voor de auto betaalde facturen. Het hof ziet geen aanleiding om hiervoor een vergoedingsrecht vast te stellen, nu het hier gebruikerslasten betreft.
* De motor
5.72
Tussen partijen is voorts niet langer in geschil dat de motor dient te worden gewaardeerd op een bedrag van € 1.000,- en dat de vrouw ter zake hiervan een vergoedingsrecht heeft op de man van € 500,-. Het hof zal bepalen dat de motor dient te worden toegedeeld aan de man..* De kinderspaarrekeningen
5.73
Partijen zijn overeengekomen dat de saldi van de kinderspaarrekeningen zullen worden verdeeld, waarna partijen vervolgens ieder apart kinderspaarrekeningen voor de kinderen zullen openen. * Conclusie
5.74
Op grond van het vorenstaande zal het hof de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen van partijen vaststellen zoals in het dictum vermeld. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat een eventueel door de man aan haar te betalen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente, ingaande per de datum van overdracht van de echtelijke woning tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof ziet daarvoor geen aanleiding, omdat pas wettelijke rente verschuldigd kan zijn als de schuldenaar in verzuim is. Pensioenverevening en conversie
5.75
Het door de vrouw ten aanzien van pensioenverevening en conversie verzochte is door de man niet betwist. Het hof zal het verzoek van de vrouw daarom in zoverre toewijzen.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden.
7. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 november 2014, en in zoverre opnieuw beschikkende:
spreekt tussen partijen, die met elkaar zijn gehuwd op 26 november 1998 te [plaats] , de echtscheiding uit;
bepaalt dat de vrouw, indien zij op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de voormalige echtelijke woning van partijen aan de [adres] te [woonplaats] nog bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking voort te zetten;
bepaalt dat de man en de vrouw de door hen overeengekomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken volgens de aangehechte pagina's uit het concept-ouderschapsplan d.d. 5 november 2014 dienen na te leven;
bepaalt dat de man met ingang van heden dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1] , geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1999 en [kind 2] , geboren te [plaats] op [geboortedatum] 2001 te [plaats] met een bedrag van € 217,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
wijst af het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw;
stelt de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen van partijen als volgt vast:
- de woning aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] dient te worden verkocht aan een derde;
- de aan die woning verbonden hypothecaire geldlening bij Delta Lloyd en het krediet bij Advance Finance dienen te worden afgelost met de verkoopopbrengst van de woning vermeerderd met de waarde van de polis van levensverzekering bij Delta Lloyd Levensverzekering N.V. en het saldo op de Zeker Plus Hypotheekrekeningen;
- uit de overwaarde (derhalve na betaling van makelaarskosten, notariskosten en overige kosten die voortvloeien uit de eigendomsoverdracht van de woning) dient te worden voldaan:
- de vordering van de man ter zake investering gedaan in de gemeenschap van € 5.500,- ;
- de vordering van de vrouw ter zake investeringen gedaan in de gemeenschap van € 11.741,81;
- het bedrag dat resteert wordt bij helfte tussen partijen verdeeld;
deelt de auto en de motor toe aan de man, op basis waarvan aan de vrouw wegens
onderbedeling een bedrag toekomt ad € 2.250,- ( 1.750,- + 500,-);
bepaalt dat de vrouw jegens de man recht heeft op vergoeding/verrekening van:
- de helft van het totaal van € 147,94 per maand betreffende de periode van 1 januari 2014 tot de datum van notariële overdracht;
- de helft van het totaal van € 91,27 per maand betreffende de periode van 1 januari 2014 tot de datum van notariële overdracht;
- de helft van het totaal van € 498,32 per maand betreffende de periode van 1 januari 2014 tot de datum van notariële overdracht;
- de helft van het totaal van € 328,90 per maand betreffende de periode van1 november 2013 tot de datum van notariële overdracht;
- de helft van € 1.278,- ter zake de verwarmingsketel;
bepaalt dat de saldi van de kinderspaarrekeningen worden verdeeld, waarna partijen
vervolgens ieder apart kinderspaarrekeningen voor de kinderen zullen openen.
bepaalt dat de man dient over te gaan tot verevening met de vrouw van door hem tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde pensioenaanspraken op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en gelast de man om binnen 30 dagen na dagtekening van deze beschikking alle gegevens aan de vrouw te verstrekken waaruit blijkt op welke wijze en bij welke pensioenfondsen hij ouderdomspensioen heeft opgebouwd;
bepaalt dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan conversie van de aanspraken op nabestaandenpensioen opgebouwd ten gunste van de vrouw, als bedoeld in artikel 6 sub b. huwelijkse voorwaarden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Krijger, mr. T.M. Blankestijn en mr. R. Feunekes, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 19 januari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.