Hof Den Haag, 25-06-2013, nr. BK-12/00679 en BK-12/00692
ECLI:NL:GHDHA:2013:4487
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
25-06-2013
- Zaaknummer
BK-12/00679 en BK-12/00692
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:4487, Uitspraak, Hof Den Haag, 25‑06‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. ANBI-beschikking ten onrechte verleend en terecht met volledig terugwerkende kracht ingetrokken.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-12/00679 en 12/00692
Uitspraak van 25 juni 2013
in het geding tussen:
Stichting [X], statutair gevestigd te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur en het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 juli 2012, nummer AWB 11/2694, betreffende de hierna vermelde beschikking. In de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder geduid.
Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur haar bij beschikking met ingang van 1 januari 2008 aangemerkt als een Algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 6:33 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Deze beschikking wordt hierna de ANBI-beschikking genoemd.
1.2. Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 1 november 2010 heeft de Inspecteur de ANBI-beschikking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 ingetrokken (hierna: de intrekkingsbeschikking).
1.3. Belanghebbende heeft tegen de intrekkingsbeschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 17 februari 2011 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 302 is geheven. De rechtbank heeft beslist:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking van 1 november 2010;
- wijzigt de beschikking aldus, dat eiseres van 1 januari 2008 tot 1 november 2010 wordt aangemerkt als een ANBI in de zin van artikel 6.33 van de Wet;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50, te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 302 aan eiseres te vergoeden.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur (BK-12/00679) en belanghebbende (BK-12/00792) zijn van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Van belanghebbende is een griffierecht van € 466 geheven.
2.2. Belanghebbende heeft in het hoger beroep van de Inspecteur een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft in het hoger beroep van belanghebbende een verweerschrift ingediend en een gelijkluidende conclusie van repliek in zijn eigen hoger beroep. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld op de conclusie van repliek van de Inspecteur te reageren bij conclusie van dupliek, doch zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 mei 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. [X] te [Z] (hierna: het ziekenhuis) is sedert 1 januari 2008 aangemerkt als ANBI.
3.2. Op 16 mei 2007 is de Stichting [A] opgericht, ook bekend als Stichting [B]. Deze stichting heeft als doel gelden te verwerven waardoor het ziekenhuis extra voorzieningen kan realiseren die niet uit het normale ziekenhuisbudget kunnen worden betaald. De Inspecteur heeft deze stichting per 1 januari 2008 aangemerkt als een zogenoemde ’steunstichting’ van het ziekenhuis en als ANBI.
3.3. Belanghebbende is op 21 juni 1977 opgericht. In haar statuten, zoals die met ingang van 2 oktober 1996 luiden, is - voor zover thans van belang - het volgende opgenomen:
”Doel
Artikel 2
1.
De stichting heeft ten doel het treffen van voorzieningen in en om [X] te [Z], niet zijnde voorzieningen welke betrekking hebben op de exploitatie van het ziekenhuis als zodanig, alsmede het beheer van het vermogen van de stichting waaruit de onderhavige voorzieningen worden bekostigd en één en ander in de ruimste zin des woords genomen.
2.
De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door op verzoek van het bestuur van de stichting, genaamd: Stichting [X] te [Z], voorzieningen te treffen in en om voormeld ziekenhuis, speciaal van meer welzijns- en/of recreatieve aard, welke buiten de exploitatie van het ziekenhuis alszodanig vallen, en tracht haar doel voorts nog te verwezenlijken door:
a. het verkrijgen van de daartoe benodigde geldelijke- en andere middelen;
b. het aanleggen en beheren van geldelijke reserves en/of fondsen;
c. het organiseren en/of doen organiseren van manifestaties en akties tot het verkrijgen van geldelijke en andere middelen;
d. alle andere wettige en geoorloofde middelen die met haar doel verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.”
3.4.
Belanghebbende heeft in het verleden huisvesting gefaciliteerd voor bij [X] in opleiding zijnde verpleegsters. Nadat deze taak door de plaatselijke woningbouwvereniging was overgenomen, heeft belanghebbende de betreffende woningen verkocht en heeft zij in de loop van de tijd drie recreatiewoningen in Nederland ([Q]), [land] en [land] gekocht.
3.5.
De feitelijke werkzaamheden van belanghebbende bestaan uit het tegen gereduceerd tarief verhuren van de recreatiewoningen aan werknemers van het ziekenhuis, alsmede aan bij het ziekenhuis werkzaam zijnde vrijwilligers. Voorts heeft belanghebbende voor het ziekenhuis thermometerhoesjes gefinancierd en worden in het kader van de Dag van de Verpleging en het jubileum van het ziekenhuis voor het personeel festiviteiten georganiseerd. Laatstgenoemde activiteiten zijn bijkomstig ten opzichte van de hoofdactiviteit van belanghebbende, zijnde de zojuist genoemde verhuur van recreatiewoningen.
3.6.
De aanvraag voor de ANBI-beschikking is gedateerd 24 september 2007. Belanghebbende heeft het doel van de instelling omschreven als: ”Het treffen van voorzieningen - niet zijnde exploitatie - in en om [X]”. Belanghebbende heeft voorts alle vragen op het formulier bevestigend beantwoord. Vervolgens is belanghebbende met ingang van 1 januari 2008 als een ANBI aangemerkt.
3.7.
Belanghebbende heeft schriftelijk verklaard ook aan de met ingang van 1 januari 2010 geldende nieuwe voorwaarden voor ANBI’s te voldoen, waaronder het vereiste dat de instelling zich voor minstens 90 percent inzet voor het algemeen belang. Deze verklaring dateert van 22 januari 2010.
3.8.
De Inspecteur heeft op 31 mei 2010 een bedrijfsbezoek bij belanghebbende afgelegd. Onderzocht is of belanghebbende met ingang van 1 januari 2008, onderscheidenlijk 1 januari 2010 terecht als ANBI is aangemerkt. Van het bij dat bezoek gehouden bedrijfsgesprek is een verslag gemaakt, gedateerd 1 september 2010. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld op het verslag te reageren, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. Daarna heeft de Inspecteur de ANBI-beschikking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 ingetrokken.
Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de ANBI-beschikking mocht intrekken en in het bevestigende geval of dit met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 mocht gebeuren. De Inspecteur beantwoordt beide vragen bevestigend; belanghebbende ontkennend.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Het standpunt van de Inspecteur in hoger beroep strekt tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
5.2. Het standpunt van belanghebbende in hoger beroep strekt primair tot vernietiging van de intrekkingsbeschikking en subsidiair tot intrekking van de ANBI-beschikking niet eerder dan per 1 november 2010.
Oordeel van de rechtbank
6.
De rechtbank heeft – voor zover thans van belang – overwogen:
”13. Op de voet van artikel 6.33 van de Wet beslist de inspecteur of - voor zover hier van belang - een instelling kan worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling en beslist de inspecteur op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking eventueel onder door hem te stellen voorwaarden.
De inspecteur heeft de mogelijkheid op grond van artikel 6.33, derde lid, van de Wet de door hem afgegeven beschikking in te trekken indien de ANBI niet langer als zodanig is aan te merken. Het tijdstip van intrekking kan liggen voor de datum van de dagtekening van de beschikking.
14.
In artikel 6.33 van de Wet is geen definitie van het begrip ANBI opgenomen. Weliswaar zijn in de artikelen 41a en 41b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 bepalingen opgenomen die betrekking hebben op een ANBI, doch deze hebben uitsluitend betrekking op de toepassing van het gestelde in het tweede en derde lid van artikel 6.33 van de Wet, te weten de procedure van het aanwijzen van een ANBI. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met de invoering van het ANBI-regime geen wijziging van de inhoud van het begrip ANBI is beoogd. Daarom dient voor de beoordeling of sprake is van een ANBI te rade worden gegaan bij de jurisprudentie ter zake.
15.
Volgens vaste jurisprudentie - vergelijk Hoge Raad 13 januari 2012, nr. 10/03464, LJN: BQ0525 - zal een instelling, wil zij voor de jaren 2008 en 2009 als ANBI worden aangemerkt, moeten voldoen aan twee criteria:
(i) de instelling moet het algemeen nut beogen, aan welk vereiste is voldaan indien de werkzaamheden van de instelling rechtstreeks erop gericht zijn enig algemeen belang te dienen, en
(ii) het algemeen belang moet door de werkzaamheden van de instelling in minstens gelijke mate worden gediend als een particulier belang.
16.
Het vorenstaande betekent dat moet worden getoetst:
(i) of de statuten en het rechtstreekse doel van de feitelijke werkzaamheden van eiseres inhouden dat zij een algemeen belang beoogt, en
(ii) of haar werkzaamheden het algemeen belang ten minste evenzeer dienen als andere belangen.
Voor dit tweede, kwantitatieve criterium is niet noodzakelijk dat sprake is van ‘rechtstreeks’ dienen; dat is alleen van belang voor het eerste, kwalitatieve criterium ‘beogen’.
17.
In zijn arrest van 31 oktober 1979, nr. 19 464, LJN: AX2630, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de vraag of een stichting als een ANBI kan worden aangemerkt niet slechts moet worden gelet op de statutaire doelstelling van de stichting, maar ook op hetgeen zij in werkelijkheid nastreeft.
18.
Naar het oordeel van de rechtbank rust op eiseres de last aannemelijk te maken dat zij voldoet aan de criteria op grond waarvan zij als een ANBI moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is zij daarin niet geslaagd. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
19.
Uit de statuten van eiseres valt naar het oordeel van de rechtbank niet op te maken dat zij het algemeen belang beoogt. De vermelding in artikel 2, tweede lid, dat het voorzieningen betreft speciaal van meer welzijns- en/of recreatieve aard, acht de rechtbank daartoe onvoldoende, te meer nu het daarbij gaat om voorzieningen welke buiten de exploitatie van het ziekenhuis als zodanig vallen.
20.
Nu het beogen van het algemeen belang niet uit de statuten blijkt, staat de rechtbank nog voor de vraag of eiseres met haar feitelijke werkzaamheden het algemeen belang beoogt.
21.
Op grond van de onder 3 en 4 vermelde feiten gaat de rechtbank met verweerder ervan uit dat de feitelijke werkzaamheid van eiseres hoofdzakelijk bestaat uit het verhuren van recreatiewoningen aan werknemers en in het ziekenhuis werkzaam zijnde vrijwilligers.
22.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verhuren van de recreatiewoningen een werkzaamheid waarmee primair het particuliere en individuele belang van de betreffende werknemers en vrijwilligers wordt gediend. Het verschaffen van de mogelijkheid tegen gereduceerd tarief op vakantie te gaan aan een beperkte groep personen kan niet als een algemeen belang worden aangemerkt. Dat naar eiseres heeft gesteld die voorziening tot gevolg heeft dat de werknemers en vrijwilligers gemotiveerd hun taken in het kader van het algemeen nut kunnen uitoefenen, maakt niet dat is voldaan aan het vereiste dat de werkzaamheden van de instelling rechtstreeks erop gericht moeten zijn enig algemeen belang te dienen. Daarvoor is dit verband te ver verwijderd. Met betrekking tot het vereiste van het ‘rechtsreeks erop gericht zijn’ heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 12 mei 2006, nr. 40 684, LJN: AT8202, immers geoordeeld dat het daarbij niet gaat om de vraag of ten gevolge van die werkzaamheden om enigerlei reden (indirect) het algemeen belang is gediend.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd kan hieraan niet afdoen. De omstandigheid dat de verhuur geschiedt tegen gereduceerd tarief, te weten de variabele kosten, brengt niet met zich dat de feitelijke activiteit van het verhuren niet in de eerste plaats erop is gericht de betreffende huurder van een recreatiewoning te voorzien.
23.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd acht de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gelegen voor het oordeel dat eiseres als steunstichting van het ziekenhuis moet worden aangemerkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat naar verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld het ziekenhuis geen gelden van eiseres ontvangt. Voorts heeft verweerder terecht erop gewezen dat de door eiseres genoemde vrijwilligers niet bij haar maar in het ziekenhuis werkzaam zijn, zodat reeds op deze grond eiseres niet met de Stichting [C] kan worden vergeleken.
24.
Voor zover eiseres met haar reactie op voornoemd arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2012 heeft beoogd een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, faalt dit beroep. Van gelijke gevallen is geen sprake, reeds op de grond dat eiseres geen toegelaten instelling is als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet. Op de wijze als in het arrest van de Hoge Raad kan het dienen van het algemeen belang voor eiseres dan ook niet worden afgeleid uit de aanname dat haar werkzaamheden met die toelating in overeenstemming zijn. Ook overigens biedt het arrest van 13 januari 2012 geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiseres aan de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria om als ANBI te worden aangemerkt voldoet.
Vertrouwensbeginsel
25.
Verweerder heeft het onder 9 vermelde standpunt van eiseres bestreden. Verweerder is van mening dat de omschrijving in de aanvraag vatbaar is voor een uitleg die de ANBI-status niet uitsluit. Derhalve bestond geen aanleiding om eiseres nadere vragen omtrent haar aanvraag te stellen.
26.
De rechtbank is van oordeel dat de oorspronkelijke beschikking, waarin aan eiseres met ingang van 1 januari 2008 de ANBI-status was verleend, gelet op de in de aanvraag opgenomen omschrijving van de activiteiten, bij eiseres het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat zij op basis van een voldoende diepgaande beoordeling als ANBI werd aangemerkt. Anders dan verweerder kan de rechtbank in de in de aanvraag gebruikte doelomschrijving geen soort voorziening lezen die zich redelijkerwijs laat uitleggen als voorziening die het algemeen belang dient zoals hiervoor onder 22 overwogen. Nu voor wat het vertrouwensbeginsel betreft de beschikking moet worden geacht te gelden zolang deze niet is ingetrokken, dient eiseres geacht te worden van 1 januari 2008 tot 1 november 2010 als ANBI te zijn aangemerkt.
27.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 26 is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
28.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Om te kunnen worden aangemerkt als ANBI dient een instelling rechtstreeks het algemeen belang te beogen. Dit moet blijken uit de regelgeving van de instelling. Voorts moet de instelling ook feitelijk het algemeen belang dienen. Deze eisen volgen uit artikel 41a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: UR-IB 2001).
7.2. De Inspecteur stelt zich onder meer gemotiveerd op het standpunt dat belanghebbende niet feitelijk het algemeen belang dient.
7.3. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, moet feiten en omstandigheden stellen en bij betwisting door de Inspecteur aannemelijk maken die tot de conclusie leiden dat zij sinds 1 januari 2008 met haar activiteiten feitelijk het algemeen belang dient. Zij is daarin naar ´s Hofs oordeel niet geslaagd. Zoals de rechtbank in overweging 22 van haar uitspraak terecht en op goede gronden heeft overwogen, zijn de activiteiten van belanghebbende rechtstreeks gericht op het dienen van particuliere belangen.
7.4. Belanghebbende heeft in dit verband voorts gesteld dat zij een steunstichting is van het ziekenhuis. De Inspecteur heeft dit betwist.
7.5. Een steunstichting is een stichting die voldoet aan de in artikel 41a van de UR-IB 2001 gestelde voorwaarden en die ten doel heeft een of meer (andere) algemeen nut beogende instellingen te ondersteunen door onder meer het bijeenbrengen van gelden ten behoeve van die instellingen, waarbij deze stichting de gelden ook daadwerkelijk geheel of nagenoeg geheel aanwendt ten behoeve van of ter beschikking stelt aan die instellingen.
7.6. De feiten en omstandigheden die belanghebbende heeft gesteld, brengen naar het oordeel van het Hof niet mee dat belanghebbende is aan te merken als een steunstichting van het ziekenhuis. Belanghebbende heeft, gezien de gemotiveerde weerspreking van de zijde van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat zij haar gelden geheel of nagenoeg geheel aanwendt ten behoeve van het ziekenhuis, noch dat zij die gelden (nagenoeg) geheel ter beschikking stelt van het ziekenhuis.
7.7. Belanghebbende heeft zich nog op het vertrouwensbeginsel beroepen. Zij stelt dat de ANBI-beschikking bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat zij op basis van een voldoende diepgaande beoordeling door de Inspecteur als ANBI is aangemerkt. Hieraan verbindt zij de conclusie dat aan de intrekkingsbeschikking geen terugwerkende kracht toekomt.
7.8. Belanghebbende heeft dit standpunt - kort weergegeven - als volgt toegelicht.
Door de ANBI-beschikking is zij ervan uitgegaan en mocht zij ervan uitgaan dat de Inspecteur hetgeen door belanghebbende op het aanvraagformulier is ingevuld, heeft getoetst en dat hij, nu hij zonder verder vragen te stellen heeft beschikt, daarmee akkoord is gegaan.
7.9. Hetgeen belanghebbende op het aanvraagformulier van 27 september 2007 heeft ingevuld, gaf weer welk doel zij volgens de eigen regelgeving van de instelling beoogt maar niet welke activiteiten zij daartoe sinds 1 januari 2008 feitelijk ontplooide of voornemens was te ontplooien. De feitelijke activiteiten van belanghebbende kunnen destijds dus niet door de Inspecteur in zijn beoordeling van de aanvraag zijn betrokken. De ANBI-beschikking kan dus niet het vertrouwen hebben gewekt dat belanghebbendes feitelijke activiteiten door de Inspecteur zijn beoordeeld of gekwalificeerd. Aangezien de bedoelde omschrijving in het aanvraagformulier voorts duidde op belanghebbendes (hoofd)activiteit, zijnde de in onderdeel 3.5 vermelde verhuur van recreatiewoningen, kan aan de ANBI-beschikking evenmin het in rechte te honoreren vertrouwen worden ontleend dat de Inspecteur die verhuur als algemeen nut beogende werkzaamheid zou hebben aangemerkt. Zoals de Inspecteur in zijn hoger beroep terecht verdedigt, is overweging 26 van de uitspraak van de rechtbank onjuist.
7.10. Belanghebbende heeft voorts onweersproken gesteld dat de werkzaamheden van belanghebbende sinds de indiening van het aanvraagformulier tot op heden niet wezenlijk zijn gewijzigd. Naar het Hof verstaat, verdedigt belanghebbende de opvatting dat de Inspecteur bij de beoordeling van het aanvraagformulier de toenmalige feitelijke werkzaamheden had moeten onderzoeken en had moeten betrekken in zijn beoordeling van het aanvraagformulier. Door dit na te laten en desniettemin een ANBI-beschikking af te geven, zou hij bij belanghebbende het vertrouwen hebben gewekt dat zij aan de relevante voorwaarden voldeed en, aangezien de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende sindsdien niet wezenlijk zijn gewijzigd, mocht de Inspecteur dat vertrouwen niet met de intrekkingsbeschikking beëindigen. Dit betoog moet worden verworpen. De daaraan ten grondslag liggende opvatting, inhoudende dat de Inspecteur gehouden was de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende ten tijde van de aanvraag te onderzoeken en in ogenschouw te nemen bij de beoordeling van die aanvraag, vindt immers in zijn algemeenheid geen steun in het recht. Hetgeen belanghebbende in concreto in het aanvraagformulier had vermeld, noopte de Inspecteur evenmin tot een nader onderzoek.
Slotsom
7.11. Aan het vereiste dat belanghebbende sinds 1 januari 2008 met haar activiteiten feitelijk het algemeen belang dient, is niet voldaan. Belanghebbende is althans niet geslaagd in het te dezen daarvoor benodigde bewijs. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel gaat niet op.
7.12. De ANBI-beschikking is ten onrechte verleend en terecht met volledig terugwerkende kracht ingetrokken.
7.13. Het hoger beroep van de Inspecteur slaagt; het hoger beroep van belanghebbende niet. De uitspraak van de rechtbank kan niet in stand blijven. Beslist moet worden als hierna is vermeld.
Proceskosten
Het Hof heeft geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, en
- -
bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 25 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.