Rb. Noord-Holland, 02-11-2020, nr. 866 l 780 AO VERZ 20-115

JLG heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift met een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.

Op 5 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. JLG heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verweerder] bij brieven van 25 september 2020 en 2 oktober 2020 nog stukken toegezonden.

[verweerder], geboren [geboortedatum] 1971, is sinds [datum] 2018 in dienst bij JLG. De functie van [verweerder] is [functie] (hierna: [functie]) met een salaris van € 11.959,88 bruto per maand exclusief emolumenten.

JLG maakt onderdeel uit van de internationale Oshkosh groep. Oshkosh is een Amerikaans concern en JLG fungeert in Nederland als Regional Headquarters for Acces Equipment Manufacturer binnen Oshkosh. Door JLG worden vanuit Hoofddorp de activiteiten van Oshkosh op het gebied van hoogwerkers — het Access segment — in Europa, Rusland, het Midden-Oosten, Afrika en India (EMEAIR) aangestuurd. JLG heeft 74 werknemers en één bedrijfsvestiging in Hoofddorp.

De Global Procurement and Supply Chain organisatie (hierna: de GPSC-organisatie) heeft binnen het Acces segment als belangrijkste taak het inkopen van onderdelen en materialen die worden gebruikt in het productieproces van hoogwerkers.

In de functie van [functie] gaf [verweerder] leiding aan en was hij verantwoordelijk voor EMEAIR GPSC. De regionale managers van zes afdelingen rapporteerden aan [verweerder]. Vervolgens rapporteerde [verweerder] aan de Sr. Director Operations EMEA (ook werkzaam vanuit Nederland) en aan de Global Directors en commodity-adviseurs (werkzaam vanuit de Verenigde Staten).

Bij e-mail van 4 november 2019 met als onderwerp ‘Acces GPSC Organizational Announcement’ — welke e-mail [verweerder] niet heeft ontvangen — heeft [betrokkene 1], Global Vice President GPSC organisatorische veranderingen in de Verenigde Staten aangekondigd die inmiddels zijn doorgevoerd. [betrokkene 1] heeft onder meer in deze e-mail geschreven dat 2019 een succesvol jaar is geweest en dat hij wil werken aan een sterkere band met regionale GPSC teams, waaronder het team van [verweerder].

Op 6 februari 2020 heeft JLG een voorlopige ontslagaanvraag bij het UWV ingediend.

Op 7 februari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en JLG. In dit gesprek heeft JLG aan [verweerder] meegedeeld dat zijn functie zal komen te vervallen.

Op 10 februari 2020 heeft [verweerder] zich ziek gemeld.

Op 6 maart 2020 heeft JLG een volledige ontslagaanvraag bij het UWV ingediend en toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wegens bedrijfseconomische redenen te mogen opzeggen.

Bij e-mail van 16 maart 2020 heeft JLG haar werknemers uitgenodigd voor een online briefing.

Op 20 mei 2020 heeft het UWV de ontslagaanvraag van JLG afgewezen, omdat de bedrijfseconomische noodzaak voor het ontslag van [verweerder] niet aannemelijk was.

Uit het deskundigenoordeel van 1 oktober 2020 volgt dat de re-integratie inspanningen van JLG onvoldoende zijn.

JLG verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] met inachtneming van de toepasselijke opzegtermijn te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). De functie van [verweerder] is komen te vervallen als gevolg van kostenbesparende en efficiëntie overwegingen. Als gevolg van de reorganisatie zijn vijf functies komen te vervallen binnen EMEAIR GPSC, waarvan vier vacante functies en de functie van [verweerder]. Dit heeft tot gevolg gehad dat binnen EMEAIR Operations vijf nieuwe functies zijn ontstaan. In de nieuwe opzet vindt communicatie rechtstreeks plaats tussen de regionale managers en de Global Directors door middel van een matrix rapportagelijn. Dit betekent dat de functie van [verweerder] als tussenpersoon komt te vervallen. Omdat de functie van [verweerder] uniek is, is [verweerder] boventallig geraakt door verval van zijn functie. Afspiegeling is niet aan de orde. Er zijn, anders dan [verweerder] heeft betoogd, geen nieuwe directeuren benoemd die zijn werkzaamheden uitoefenen. Als de functie van [verweerder] niet al was vervallen door voornoemde reorganisatie, dan zou de functie van [functie] door de recente sluiting van de fabriek in Roemenië alsnog komen te vervallen. Omdat [verweerder] zich op 10 februari 2020 ziek heeft gemeld, is er geen gelegenheid geweest voor een nader gesprek over het gebrek aan passende functies voor hem. De functie van [verweerder] is niet onderling uitwisselbaar met andere functies binnen de onderneming en herplaatsing van [verweerder] binnen JLG is niet mogelijk, althans ligt niet in de rede. [verweerder] komt daardoor voor ontslag in aanmerking, waarbij hem een transitievergoeding toekomt van € 9.159.50 bruto.

[verweerder] concludeert tot afwijzing van het verzoek. Daartoe is — samengevat — het volgende aangevoerd. Primair beroept [verweerder] zich op het opzegverbod wegens ziekte omdat de ziekte is aangevangen voor ontvangst van het ontbindingsverzoek. Subsidiair beroept [verweerder] zich op de ‘reflexwerking’ van het opzegverbod bij ziekte omdat uit alle feiten en omstandigheden vaststaat dat [verweerder] al langere tijd ziek was en zijn ziekte sluipend aanwezig was. maar gelet op de aard van de ziekte moeilijk herkenbaar was. Tenslotte verweert [verweerder] zich tegen het vervallen van zijn arbeidsplaats wegens bedrijfseconomische redenen. [verweerder] voert daartoe aan dat JLG niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vervallen van de functie van [verweerder] ten dienste staat van een doelmatige bedrijfsvoering. Uit de door JLG overgelegde gegevens valt niet af te leiden waarom een reorganisatie noodzakelijk is en wat de gevolgen zijn voor de verschillende aanwezige functies en de verdeling van de eventuele resterende werkzaamheden. De werkzaamheden van [verweerder] zijn er nog altijd. Feitelijk verdwijnt alleen de functie van [verweerder] aangezien de overige functies vier vacante functies zijn die JLG uit het vacaturesysteem heeft gehaald. Verder heeft JLG niet voldaan aan haar herplaatsingsverplichting. JLG heeft op geen enkel moment in overleg met [verweerder] onderzocht of er een functie is waarop hij binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, herplaatst zou kunnen worden. [verweerder] wijst op zijn opleidingen, werkervaring en zijn capaciteiten en is bereid binnen het Oshkosh groep, waarvan JLG onderdeel uitmaakt, over de hele wereld herplaatst te worden.

Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] (na wijziging van eis ter zitting) om toekenning van de door JLG genoemde transitievergoeding en de arbeidsovereenkomst met toepassing van de geldende opzegtermijn te ontbinden. Verder verzoekt [verweerder] om toekenning van een billijke vergoeding van € 697.000,- danwel € 140.00,- bruto en een pensioenschade van € 9.620,- bruto. Dit alles met veroordeling van JLG in de proceskosten.

Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub a BW. De kantonrechter is op na te noemen gronden van oordeel dat het verzoek van JLG moet worden afgewezen omdat de gestelde redelijke grond niet aannemelijk is gemaakt.

[verweerder] heeft ook aangevoerd dat sprake is van een opzegverbod. JLG heeft zich tegen deze stelling verweerd.

De kantonrechter heeft partijen ter zitting voorgehouden dat er wisselende uitspraken zijn gedaan over de toepasselijkheid van het opzegverbod tijdens ziekte indien de ziekmelding is gedaan nadat de ontslagvergunning is aangevraagd bij het UWV en voordat het ontbindingsverzoek op de a-grond is ingediend bij de kantonrechter.

Daarop heeft [verweerder] aangevoerd dat hij graag prejudiciële vragen wil stellen aan de Hoge Raad voor een beslissing op dit punt. [verweerder] heeft betoogd dat hij hierbij een belang heeft, te weten het behoud van zijn baan. JLG heeft daartegen verweer gevoerd en gewezen op het belang van een snelle beslissing.

Op grond van artikel 392 Rv kan de rechter op verzoek van partijen of ambtshalve de Hoge Raad een rechtsvraag stellen bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om op de eis of het verzoek te beslissen en rechtstreeks van belang is voor samengevat (a) een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten of (b) voor de beslechting van talrijke andere soortgelijke geschillen waarin dezelfde vraag zich voordoet. De kantonrechter zal het verzoek van [verweerder] niet inwilligen omdat zij beantwoording van prejudiciële vragen niet noodzakelijk acht om in de onderhavige zaak tot een beslissing te komen. Gelet op de uitkomst van de zaak wordt [verweerder] daardoor niet in zijn belangen geschaad.

De kantonrechter kan een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts inwilligen als het opzegverbod tijdens ziekte niet geldt. Nu het verzoek van JLG zal worden afgewezen, kan de vraag of sprake is van een opzegverbod verder onbeantwoord blijven.

De kantonrechter:

wijst de verzochte ontbinding af;

veroordeelt JLG tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 720,00 aan salaris gemachtigde;

verklaart de beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier

De kantonrechter