Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 1073/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 04-12-2009
- Bronpublicatie:
21-10-2009, PbEU 2009, L 300 (uitgifte: 14-11-2009, regelingnummer: 1073/2009)
- Inwerkingtreding
04-12-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-10-2009, PbEU 2009, L 300 (uitgifte: 14-11-2009, regelingnummer: 1073/2009)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
(herschikking) (Voor de EER relevante tekst)
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (3) en Verordening (EG) nr. 12/98 van de Raad van 11 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn (4), moeten op verscheidende punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid en vereenvoudiging dient tot herschikking van deze verordeningen te worden overgegaan en dienen deze te worden opgenomen in één verordening.
- (2)
De totstandbrenging van een gemeenschappelijk vervoersbeleid omvat met name ook de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor het internationale vervoer van personen over de weg en de voorwaarden waaronder niet-ingezeten vervoerders binnenlandse vervoersdiensten mogen verrichten.
- (3)
Om te zorgen voor een coherent kader voor het internationale vervoer van personen met touringcars en autobussen in de hele Gemeenschap, moet deze verordening gelden voor al het internationale vervoer op het grondgebied van de Gemeenschap. Vervoer van lidstaten naar derde landen is nog steeds overwegend geregeld bij bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten en die derde landen. Deze verordening dient derhalve niet van toepassing te zijn op het traject binnen het grondgebied van de lidstaat waarop personen worden opgenomen of afgezet, zolang niet de nodige overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de betrokken derde landen zijn gesloten. Zij dient echter wel van toepassing te zijn op het grondgebied van een lidstaat van doorvoer.
- (4)
De vrijheid van dienstverrichting is een grondbeginsel van het gemeenschappelijk vervoersbeleid en impliceert de toegankelijkheid van de internationale vervoersmarkten voor de vervoerders van alle lidstaten zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats.
- (5)
Het internationale vervoer van personen met touringcars en autobussen moet afhankelijk worden gesteld van het bezit van een communautaire vergunning. Vervoerders moeten worden verplicht een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning aan boord van elk van hun voertuigen mee te nemen, teneinde doeltreffende controles door de handhavingsinstanties mogelijk te maken, met name buiten de lidstaat van vestiging van de vervoerder. De voorwaarden voor de afgifte en de intrekking van communautaire vergunningen, de geldigheidsduur van die vergunningen en nadere regels voor het gebruik ervan moeten worden vastgesteld. Voorts moeten ook gedetailleerde specificaties voor de lay-out en andere kenmerken van de communautaire vergunning en de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan worden vastgesteld.
- (6)
Controles langs de weg moeten worden uitgevoerd zonder directe of indirecte discriminatie op grond van de nationaliteit van de wegvervoerondernemer, diens land van vestiging of het land van registratie van het voertuig.
- (7)
Onder bepaalde voorwaarden moet een soepele regeling voor bijzondere vormen van geregeld vervoer en sommige vormen van ongeregeld vervoer worden vastgesteld, teneinde aan de eisen van de markt te voldoen.
- (8)
Voor geregeld vervoer moet een vergunningstelsel van toepassing blijven, hoewel een aantal voorschriften daarvan dient te worden gewijzigd, met name wat betreft de procedure voor het verlenen van vergunningen.
- (9)
Dit betekent dat na afloop van een vergunningsprocedure de vergunning voor geregelde diensten moet worden verleend, tenzij er duidelijke redenen zijn om deze te weigeren, welke toe te schrijven zijn aan de aanvrager zelf. Redenen voor weigering die te maken hebben met de markt, zijn hetzij de omstandigheid dat de dienst waarvoor een vergunning wordt aangevraagd een ernstige bedreiging vormt voor de levensvatbaarheid van een vergelijkbare dienst die wordt geëxploiteerd op basis van één of meer openbaredienstovereenkomsten voor de betrokken directe trajecten, hetzij de omstandigheid dat het hoofddoel van de dienst niet is om passagiers tussen haltes in verschillende lidstaten te vervoeren.
- (10)
De toegang van niet-ingezeten vervoerders tot vormen van nationaal personenvervoer over de weg moet worden gewaarborgd, rekening houdend met de speciale kenmerken van elke vervoersvorm. Wanneer dergelijke cabotageactiviteiten worden verricht, moeten zij onderworpen zijn aan de communautaire wetgeving, zoals Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (5), en aan de nationale wetgeving die op specifieke gebieden van toepassing is in de lidstaat van ontvangst.
- (11)
De bepalingen van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (6) zijn van toepassing op vervoersondernemingen die cabotage verrichten.
- (12)
Alleen het geregelde vervoer dat wordt verricht in het kader van internationaal geregeld vervoer, met uitsluiting van stads- en voorstadsvervoer, dient onder bepaalde voorwaarden en met name met inachtneming van de wetgeving van de lidstaat van ontvangst te worden opengesteld voor niet-ingezeten vervoerders.
- (13)
Lidstaten dienen elkaar bijstand te verlenen teneinde deze verordening op de juiste wijze toe te passen.
- (14)
De administratieve formaliteiten moeten zoveel mogelijk worden beperkt, zonder dat hierbij wordt afgezien van de controles en sancties die een correcte toepassing en een doeltreffende handhaving van deze verordening mogelijk maken. Daartoe dienen de bestaande regels inzake de intrekking van de communautaire vergunning te worden verduidelijkt en aangescherpt. De huidige regels moeten worden aangepast om het opleggen van doeltreffende sancties op ernstige inbreuken die in een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging worden gepleegd, mogelijk te maken. De sancties moeten niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot de ernst van de inbreuken. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid beroep in te stellen tegen de opgelegde sancties.
- (15)
De lidstaten moeten alle ernstige inbreuken die aan vervoersondernemers zijn toe te schrijven en die hebben geleid tot het opleggen van een sanctie, in hun nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen opnemen.
- (16)
Teneinde de uitwisseling van informatie tussen nationale instanties te vergemakkelijken en te versterken, moeten de lidstaten de desbetreffende gegevens uitwisselen via de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen (7) opgerichte nationale contactpunten.
- (17)
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).
- (18)
De Commissie moet met name de bevoegdheid worden verleend om het model vast te stellen van bepaalde documenten die moeten worden gebruikt voor aanvragen in het kader van deze verordening en om de bijlagen I en II bij deze verordening aan te passen aan de technische vooruitgang. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.
- (19)
De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen ter uitvoering van deze verordening, met name wat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties betreft.
- (20)
Om het toerisme en het gebruik van milieuvriendelijke vervoerswijzen te bevorderen, moet Verordening (EG) nr. 561/2006 worden gewijzigd, zodat bestuurders die een eenmalige ongeregelde vervoersdienst bestaande uit het internationale vervoer van passagiers verrichten, de wekelijkse rusttijd voor maximaal 12 opeenvolgende perioden van 24 uur mogen uitstellen als het gaat om personen vervoersactiviteiten die normaliter geen continue lange rijtijden inhouden. Deze mogelijkheid mag alleen worden toegestaan onder zeer strikte voorwaarden die de verkeersveiligheid waarborgen en rekening houden met de arbeidsomstandigheden van bestuurders, zoals de verplichting om onmiddellijk voor en na deze dienst wekelijkse rusttijden te nemen. De Commissie moet nauwlettend volgen welk gebruik van deze mogelijkheid wordt gemaakt. Als de feitelijke situatie die deze afwijking rechtvaardigt aanzienlijk verandert, en de afwijking tot een verslechtering van de verkeersveiligheid leidt, moet de Commissie adequate maatregelen nemen.
- (21)
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk te zorgen voor een coherent kader voor het internationale vervoer van personen met touringcars en autobussen in de hele Gemeenschap, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 10 van 15.1.2008, blz. 44.
Advies van het Europees Parlement van 5 juni 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 9 januari 2009 (PB C 62 E van 17.3.2009, blz. 25), standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 september 2009.
PB L 74 van 20.3.1992, blz. 1.
PB L 4 van 8.1.1998, blz. 10.
PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.
PB L 18 van 21,1.1997, blz. 1.
Zie bladzijde 51 van dit Publicatieblad.
PB L 184 van 17,7.1999, blz, 23.