Hof Den Haag, 15-10-2013, nr. 200.130.650-01
ECLI:NL:GHDHA:2013:3764, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
15-10-2013
- Zaaknummer
200.130.650-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:3764, Uitspraak, Hof Den Haag, 15‑10‑2013; (Hoger beroep kort geding)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3352, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 15‑10‑2013
Inhoudsindicatie
KG; ontruiming woning
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.130.650/01
Rolnummer rechtbank : 420357 / KG ZA 13-226
arrest d.d. 15 oktober 2013
inzake
[appellant],
wonende te Rotterdam,
appellant,
tevens eiser in het (voorwaardelijk) incident
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.J. Hüsen te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Dordrecht,
geïntimeerde,
verweerder in het (voorwaardelijk) incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde]
advocaat: mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht.
Het geding
Bij exploot van 7 juli 2013 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van 21 juni 2013. In het exploot heeft [appellant] vier grieven aangevoerd en (voorwaardelijk) schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad gevorderd. Bij akte overlegging producties, met producties heeft [appellant] een aantal producties overgelegd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [geïntimeerde] de grieven en de (voorwaardelijke) incidentele vordering bestreden. Daarna heeft [appellant] nog een akte overlegging productie (met productie) genomen.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, waaraan op 23 oktober 2012 een einde is gekomen. Partijen woonden samen in de hen in onverdeelde eigendom toebehorende woning aan het [adres] (verder: de woning). Na het beëindigen van de relatie heeft [geïntimeerde] de woning met medeneming van haar eigendommen verlaten. [appellant] is in de woning blijven wonen. In januari 2013 heeft [geïntimeerde] via haar advocaat aan [appellant] te kennen gegeven dat indien [appellant] geen toedeling van de woning aan hem zou wensen, dan wel voor zover toedeling aan [appellant] financieel niet mogelijk zou blijken, zij de woning per 1 maart 2013 te koop wil zetten. Ook heeft zij aangegeven dat zij ervan uitgaat dat [appellant] – vanaf december 2012 en voor de duur dat hij de woning bewoont – de hypotheekrente en overige kosten van de woning voldoet. [appellant] heeft hierop niet gereageerd.
2.
In dit kort geding vordert [geïntimeerde] – zakelijk weergegeven – de ontruiming van de woning en een bevel aan [appellant] om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning voor een koopsom die ligt tussen de € 135.000,-- tot € 145.000,--, dan wel een door partijen gezamenlijk te bepalen lagere waarde. Een en ander op straffe van een dwangsom. [geïntimeerde] legt aan haar vordering ten grondslag dat [appellant] onrechtmatig jegens haar handelt door i) geen medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, ii) de woning niet netjes te onderhouden en iii) zonder haar toestemming een andere persoon in de woning te laten wonen.
3.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [geïntimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, (grotendeels) toegewezen. De voorzieningenrechter overwoog daartoe dat [appellant], omdat niet gebleken is dat hij toedeling van de woning aan hem wenst en/of de toedeling van de woning aan hem kan financieren, de woning binnen een maand na betekening dient te verlaten. Een dwangsom achtte de voorzieningenrechter alleen ten aanzien van de ontruiming gerechtvaardigd, omdat [appellant] niet heeft toegezegd de woning te verlaten, terwijl hij wel zijn medewerking heeft toegezegd aan de verkoop van de woning.
4.
[geïntimeerde] heeft het bestreden vonnis op 28 juni 2013 aan [appellant] laten betekenen. [appellant] heeft de woning niet verlaten, althans bij memorie van antwoord is gesteld dat daarvan in ieder geval op 20 augustus 2013 nog geen sprake was.
5.
In hoger beroep vordert [appellant] de vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende primair de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen, subsidiair de ontruimingstermijn te verlengen tot 90 dagen na de datum van dit arrest en de verbeurde dwangsommen te matigen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten. Daarnaast vordert [appellant] voorwaardelijk, voor het geval het arrest niet wordt uitgesproken vóór 28 juni 2013, de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
6.
Met zijn grieven stelt [appellant] het geschil in volle omvang aan de orde.
7.
Het hof is – met de voorzieningenrechter – van oordeel, dat [appellant], nu niet gebleken is dat hij toedeling van de woning aan hem wenst en de toedeling van de woning aan hem kan financieren, de woning dient te verlaten. Dit klemt te meer nu [appellant] niet heeft gesteld dat hij [geïntimeerde] heeft laten weten dat hij bereid is aan haar een vergoeding te betalen (bijvoorbeeld het op zich nemen van alle kosten en de hypotheekrente, dan wel een redelijk deel daarvan) voor de periode waarin hij de woning bewoont en ook geen bewijs heeft overgelegd van zijn (door [geïntimeerde] gemotiveerd weersproken) stelling dat hij daadwerkelijk vanaf november 2012 alleen alle kosten van de woning heeft voldaan. Sterker nog, er zijn duidelijke aanwijzingen dat er inmiddels een achterstand is ontstaan in de hypotheekbetalingen. Het mag zo zijn dat een bewoonde woning doorgaans beter verkoopbaar is dan een leegstaande, (dit geldt overigens niet wanneer het huis rommelig en/of vies is, zoals door [geïntimeerde] onderbouwd gesteld en door [appellant] niet onderbouwd betwist) maar dat is in dit geval geen reden voor een ander oordeel. [appellant] heeft zijn stelling dat partijen er belang bij hebben dat de woning wordt bewoond, omdat zij anders geen beroep kunnen doen op de nationale hypotheekgarantie, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] (partijen kunnen toch al geen geslaagd beroep doen op de nationale hypotheekgarantie, omdat een achterstand is ontstaan in de betaling van de hypotheekrente en de VVE-bijdragen) onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat de ontruimingsvordering terecht is toegewezen. Een ontruimingstermijn van een maand na datum betekening vonnis acht het hof, gezien het feit dat [appellant] al sedert januari 2013 op de hoogte is/had moeten zijn van de omstandigheid dat hij naar andere woonruimte moet uitzien, ruim voldoende. Reden voor matiging van de dwangsommen ziet het hof niet, omdat niet geoordeeld kan worden dat deze bovenmatig zijn. [appellant] heeft de woning nog immer niet verlaten, dus een prikkel in de vorm van dwangsommen is aangewezen. De hoogte van de dwangsommen is niet buitensporig.
8.
Dit een en ander betekent dat de grieven falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Hiermee is het belang van [appellant] bij behandeling van zijn incidentele vordering vervallen, deze zal derhalve worden afgewezen. Bij deze uitkomst past dat [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2013;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 299,-- aan griffierecht en € 894,-- aan salaris advocaat;
- wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, M.J. van der Ven en J.E.H.M. Pinckaers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2013 in aanwezigheid van de griffier.