Hof 's-Gravenhage, 12-08-2010, nr. 22-002575-10, nr. 10-721000-09
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN3605
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
12-08-2010
- Magistraten
Mrs. P.J. Wurzer, D. Jalink, S.J.A.M. van Gend
- Zaaknummer
22-002575-10
10-721000-09
- LJN
BN3605
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN3605, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 12‑08‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BU3606, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BU3606
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑08‑2010
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor duw in water met dodelijke afloop. Het gerechtshof in Den Haag veroordeelt de man voor mishandeling de dood ten gevolge hebbend. De onverantwoordelijke actie van de verdachte, gedaan in een opwelling van boosheid, heeft één van de slachtoffers het leven gekost. Het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie. Het hof stelt dat er onvoldoende bewijs bestaat dat de verdachte de bedoeling had om het slachtoffer van zijn leven te beroven. Het hof oordeelt anders dan de rechtbank dat er door plotselinge onderdompeling gevolgd door een verblijf in koud water geen aanmerkelijke kans op overlijden bestaat. Er is naar het oordeel van het hof in deze zaak dus ook geen sprake van voorwaardelijke opzet.
Mrs. P.J. Wurzer, D. Jalink, S.J.A.M. van Gend
Partij(en)
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [dag] 1969,
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring ‘De IJssel’ te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 29 juli 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is — na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep — ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 08 februari 2009 te Hellevoetsluis opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- *
terwijl het donker/nacht was, in de/een haven,
- *
ter plaatse waar de afstand van de bovenzijde van de kade tot de waterlijn ongeveer 1.10 meter bedroeg en/of
- *
de diepte (van de waterbodem) ten opzicht van de bovenkant van de kade ongeveer tussen 3.30 meter en 3.90 meter bedroeg
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
- —
die [slachtoffer 1] vastgepakt en/of beetgepakt en/of
- —
(vervolgens) die [slachtoffer 1] tussen de wal en het schip de ‘[schip]’in het koude water (ongeveer 1,9 graden Celsius geduwd en/of gegooid en/of
- —
die [slachtoffer 1] )(vervolgens) in het koude water (ongeveer 1,9 graden Celsius)en/of in hulpeloze toestand achtergelaten en/of zich er niet (voldoende) van vergewist dat die [slachtoffer 1] het koude water kon/heeft verlaten,
door welk handelen en/of nalaten die [slachtoffer 1] is overleden.
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 februari 2009 te Hellevoetsluis, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
- *
terwijl het donker/nacht was, in de/een haven,
- *
ter plaatse waar de afstand van de bovenzijde van de kade tot de waterlijn ongeveer 1.10 meter bedroeg en/of
- *
de diepte (van de waterbodem) ten opzichte van de bovenkant van de kade ongeveer tussen 3.30 meter en 3.90 meter bedroeg,
opzettelijk
- —
die [slachtoffer 1] vastgepakt en/of beetgepakt en/of
- —
die [slachtoffer 1] tussen de wal en het schip de ‘[schip]’ in het koude water (ongeveer 1,9 graden Celsius) geduwd en/of gegooid en/of
- —
die [slachtoffer 1] (vervolgens) in het koude water (ongeveer 1,9 graden Celsius)en/of in hulpeloze toestand achtergelaten en/of zich er niet (voldoende) van vergewist dat die [slachtoffer 1] het koude water kon/heeft verlaten, door welk handelen en/of nalaten die [slachtoffer 1] is overleden;
Meer subsidiair voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 februari 2009 te Hellevoetsluis, terwijl het donker/nacht was, in de/een haven,
- *
ter plaatse waar de afstand van de bovenzijde van de kade tot de waterlijn ongeveer 1.10 meter bedroeg en/of
- *
de diepte (van de waterbodem) ten opzichte van de bovenkant van de kade ongeveer tussen 3.30 meter en 3.90 meter bedroeg opzettelijk mishandelend een persoon, te weten R.S. [slachtoffer 1],
- —
heeft vastgepakt en/of beetgepakt en/of
- —
(vervolgens) die [slachtoffer 1] tussen de wal en het schip de ‘[schip]’ in het koude water (ongeveer 1,9 graden Celsius)heeft geduwd en /of gegooid en/of
- —
die [slachtoffer 1] (vervolgens) in het koude water (ongeveer 1,9 graden Celsius) en/of in hulpeloze toestand heeft achtergelaten en/of zich er niet (voldoende) van heeft vergewist dat die [slachtoffer 1] het koude water kon/heeft verlaten, door welk handelen en/of nalaten die [slachtoffer 1] is overleden;
uiterst subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 februari 2009 te Hellevoetsluis,
- *
terwijl het donker/nacht was, in de/een haven,
- *
ter plaatse waar de afstand van de bovenzijde van de kade tot de waterlijn ongeveer 1.10 meter bedroeg en/of
- *
de diepte (van de waterbodem) ten opzichte van de bovenkant van de kade ongeveer tussen 3.30 meter en 3.90 meter bedroeg roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een persoon, te weten R,S. [slachtoffer 1].
- —
heeft vastgepakt en/of beetgepakt en/of
- —
(vervolgens) die [slachtoffer 1] tussen de wal en het schip de ‘[schip]’ in het koude water (ongeveer 1,9 graden Celsius)heeft geduwd en/of gegooid en/of
- —
die [slachtoffer 1] (vervolgens) in het koude water (ongeveer 1,9 graden Celsius) en/of in hulpeloze toestand heeft achtergelaten en/of zich er niet (voldoende) van heeft vergewist dat die [slachtoffer 1] het koude water kon/heeft verlaten, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1] aan de gevolgen daarvan is overleden;
- 2.
hij op of omstreeks 08 februari 2009 te Hellevoetsluis opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
althans opzettelijk
- —
heeft vastgepakt en/of beetgepakt en/of
- —
(vervolgens) die [slachtoffer 2] in het koude water (ongeveer 1,9 graden Celsius) heeft geduwd en/of gegooid waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het —thans— onder 1 subsidiair en het onder 2 als eenvoudige mishandeling tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Afwijzing verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht [A.], forensisch arts, als deskundige te horen ter zake van de —door de rechtbank in eerste aanleg aangenomen— aanmerkelijke kans op overlijden als gevolg van het onderdompelen van een menselijk lichaam in zeer koud water.
Het hof wijst dit verzoek af nu, gelet op de hierna te geven beslissing, de noodzaak tot het horen van voornoemde deskundige niet is gebleken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde
Het hof stelt allereerst vast dat onvoldoende bewijs bestaat dat bij de verdachte het oogmerk heeft voorgezeten om [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachtes voorwaardelijk opzet dan op die levensberoving was gericht (zoals door het openbaar ministerie betoogd) gaat het hof uit van het volgende feitelijk gebeuren:
De verdachte heeft in een vrij kort tijdsbestek en op min of meer dezelfde plaats eerst [slachtoffer 1] en daarna [slachtoffer 2] opzettelijk in het water geduwd. [slachtoffer 1] heeft daarbij niet om hulp geroepen. De verdachte heeft vervolgens gezien dat [slachtoffer 2] naar het zich op vrij korte afstand van genoemde plaats bevindende kiezelstrandje is gezwommen en vervolgens via dat strandje is weggerend.
De verdachte heeft steeds en stellig verklaard dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] slechts een lesje heeft willen leren door hun een nat pak te bezorgen, en dat de gedachte aan een mogelijk fatale afloop van zijn actie niet bij hem is opgekomen. Hij is er volgens zijn verklaring ook van uitgegaan dat [slachtoffer 1] zich, net als [slachtoffer 2], in veiligheid had weten te stellen. Hij werd daarin gesterkt door de mening van de getuige [getuige], die als schipper van de [schip] diezelfde overtuiging had.
Het hof hecht geloof aan deze lezing van de verdachte.
Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat het —anders dan de rechtbank— het niet van algemene bekendheid acht dat plotselinge onderdompeling gevolgd door enig verblijf in zeer koud water altijd een aanmerkelijke kans op overlijden impliceert.
De slotsom moet daarom zijn dat onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte bewust de kans op een fatale afloop van zijn actie heeft aanvaard, zodat hij van het primair en subsidiair telastegelegde moet worden vrijgesproken.
Voor zover de advocaat-generaal in zijn requisitoir, in samenhang met de door hem gevorderde wijziging van de tenlastelegging, als onderbouwd standpunt naar voren heeft gebracht dat het bewijs van de opzet en de voorbedachte raad wel degelijk aanwezig is, overweegt het hof als volgt.
De advocaat-generaal heeft als argumenten waarmee dat standpunt onderbouwd wordt in hoofdzaak gedeelten aangehaald van de verklaringen die door de verdachte bij de politie zijn afgelegd en waaruit — zakelijk weergegeven — zou blijken dat hij de jongens een lesje wilde leren, dat hij wilde dat ze ongemak hadden en dat hij wilde dat het (het hof begrijpt: het overlast gevend gedrag) stopte.
Deze onderbouwing is naar het oordeel van het hof onvoldoende om zonder nader bewijs, dat, zoals hierboven overwogen, ontbreekt, tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde te komen. Het hof deelt het standpunt van de advocaat-generaal dus niet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
(meer subsidiair)
hij op 08 februari 2009 te Hellevoetsluis, terwijl het nacht was, in een haven, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten R.S. [slachtoffer 1],
- —
heeft vastgepakt en
- —
vervolgens die [slachtoffer 1] tussen de wal en het schip de ‘[schip]’ in het koude water (ongeveer 1,9 graden Celsius)heeft geduwd, door welk handelen die [slachtoffer 1] is overleden;
- 2.
hij op 08 februari 2009 te Hellevoetsluis opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
- —
heeft vastgepakt en
- —
vervolgens die [slachtoffer 2] in het koude water (ongeveer 1,9 graden Celsius) heeft geduwd waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde
Het hof stelt voorop dat ook het opzettelijk veroorzaken van een min of meer hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording het misdrijf van mishandeling oplevert (HR 11 februari 1929, NJ, 1929,503).
Voorts is van algemene bekendheid dat onvrijwillige onderdompeling en verblijf in zeer koud water een dergelijke gewaarwording oplevert.
Terzijde merkt het hof nog op dat onder 1 meer subsidiair —anders dan in het onder 2 telastegelegde— niet de strafverzwarende omstandigheid ‘voorbedachte raad’ is opgenomen. Het hof sluit niet uit dat het —zo dit wel was gebeurd— ook op dit punt tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen.
Nu dit echter niet het geval is zal het hof dit aspect —ook bij de strafoplegging— verder buiten beschouwing laten.
Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde.
Het hof neemt hier allereerst over hetgeen in de eerste en tweede alinea van de bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde is overwogen.
Daarnaast neemt het hof mede in aanmerking dat [slachtoffer 2] ter terechtzitting in hoger beroep als getuige heeft verklaard pijn te hebben ondervonden als gevolg van zijn verblijf in het zeer koude water.
Dat hier verder tevens sprake is van voorbedachte raad volgt reeds uit verdachtes eigen verklaring dat hij achter [slachtoffer 2] is aangegaan om zijn gram te halen en hem in het water te gooien.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft een beroep op noodweer gedaan op gronden als genoemd in de pleitnota.
Het hof verwerpt dit verweer, waarbij het uitgaat van het volgende feitelijk gebeuren:
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn op een bepaald moment naar verdachtes boot gegaan. [slachtoffer 1] heeft die boot betreden; [slachtoffer 2] is op de wal blijven staan. De verdachte heeft [slachtoffer 1] van zijn boot afgejaagd, waarna [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verder zijn gelopen naar een andere boot, de [schip]. De verdachte is hen gaan volgen.
Aldaar is [slachtoffer 1] de [schip] opgegaan terwijl [slachtoffer 2] weer op de kant bleef.
Op een gegeven moment heeft [slachtoffer 1] de [schip] verlaten. Toen [slachtoffer 1] zich weer, net als [slachtoffer 2], op de wal bevond is het tot een door de verdachte gezochte confrontatie gekomen die erin heeft geresulteerd dat de verdachte beiden in het water heeft geduwd.
Bij deze stand van zaken vermag het hof niet in te zien dat hier sprake was van een noodweersituatie, met name niet van een ogenblikkelijke of acuut dreigende aanranding van enig goed waartegen optreden als dat van de verdachte zou zijn geboden.
Het hof merkt in dit verband nog ten overvloede op dat de verdachte de politie had kunnen bellen maar dat bewust heeft nagelaten.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde:
Mishandeling terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Mishandeling gepleegd met voorbedachte raad.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een opwelling van —overigens niet onbegrijpelijke— boosheid twee mannen die hij meende te betrappen op ongewenst gedrag in de haven waarin zijn boot lag, bij koud winterweer in het water geduwd.
Deze onverantwoordelijke actie van de verdachte heeft aan een van de slachtoffers het leven gekost.
De ernst van dit gebeuren spreekt voor zichzelf. Aan een jonge man is het leven ontnomen, terwijl aan diens nabestaanden onherstelbaar leed is toegebracht.
Aangenomen moet voorts worden dat het andere slachtoffer —een goede vriend van degene die verdronken is— nog lang de psychische gevolgen van het gebeurde zal ondervinden.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zij het van beperkte duur vanwege het ontbreken van opzet op het gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde.
Anderzijds houdt het hof ten voordele van verdachte rekening met het feit dat de verdachte door media en publiek op indringende wijze met de gevolgen van zijn handelen is geconfronteerd, alsmede met diens blanco strafblad.
Het vorenstaande leidt tot de hierna te melden strafoplegging.
Nu de op te leggen straf geheel is uitgezeten in voorlopige hechtenis zal het hof het bevel gevangenhouding opheffen en de onmiddellijke in vrijheidstelling van de verdachte bevelen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben [slachtoffer 2] alsmede [X] zich als benadeelde partijen gevoegd.
[slachtoffer 2] heeft als benadeelde partij een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 860,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft [slachtoffer 2] evenwel aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering zal derhalve worden toegewezen.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 860,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
[X] heeft als benadeelde partij een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 7.309,94.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag, alsmede de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 3.320,94 materiële schade is geleden. Deze schade, bestaande uit overlijdensschade en reiskosten, is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts is het hof van oordeel dat de benadeelde partij voor een deel, groot EUR 3.990,00, te weten het gevorderde bedrag aan gederfd gezinsinkomen, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Dit deel van de vordering is niet van zo eenvoudige aard dat het zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 421, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente, nu deze rente niet reeds in eerste aanleg is gevorderd.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 3.320,94 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij [X].
Bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 300 en 301 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het gevorderde bedrag van EUR 860,00 (achthonderdzestig euro),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt — welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil — en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 860,00 (achthonderdzestig euro)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 17 (zeventien) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [X] tot een bedrag van EUR 3.320,94 (drieduizend driehonderdtwintig euro en vierennegentig cent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering inzoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt — welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil — en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van [X] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 3.320,94 (drieduizend driehonderdtwintig euro en vierennegentig cent)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 186 (honderdzesentachtig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. P.J. Wurzer, mr. D. Jalink en mr. S.J.A.M. van Gend, in bijzijn van de griffier mr. A.M.F.F. van Rede-van den Bosch.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 augustus 2010.