HR, 13-01-2012, nr. 10/04457
ECLI:NL:HR:2012:BU3438
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-01-2012
- Zaaknummer
10/04457
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BU3438
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU3438, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU3438
ECLI:NL:PHR:2012:BU3438, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU3438
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Verbintenissenrecht. Nakoming betalingsregeling.
13 januari 2012
Eerste Kamer
10/04457
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
KPN B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en KPN.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 951297/CV EXPL 09-827 van de kantonrechter te Rotterdam van 29 juli 2009.
Het vonnis van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de kantonrechter heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen KPN is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van KPN begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 13 januari 2012.
Conclusie 04‑11‑2011
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
KPN B.V.
1.
Deze zaak betreft een geschil over de betaling van telefoonrekeningen. De zaak komt naar mijn mening in aanmerking voor toepassing van art. 81 RO, zodat met een verkorte conclusie wordt volstaan.
2.
Tussen partijen staat vast dat eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) met verweerster in cassatie (hierna: KPN) een overeenkomst heeft gesloten op grond waarvan [eiser] een telefoonaansluiting van KPN in gebruik had. Uit hoofde van deze overeenkomst heeft KPN aan [eiser] twee facturen (van 23 maart 2007 en van 24 mei 2007) gestuurd met een totaalbedrag van € 425,49. KPN is met [eiser] een betalingsregeling overeengekomen, welke door [eiser] niet is nagekomen.
3.
Bij dagvaarding van 29 december 2008 heeft KPN van [eiser] betaling van deze facturen gevorderd, alsmede betaling van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. [Eiser] heeft hiertegen verweer gevoerd door te stellen dat hij op 12 april 2007 een bedrag van € 299,86 heeft betaald aan KPN, welke betaling naar hij stelt ziet op de factuur van 23 maart 2007 die betrekking heeft op de periode van 19 januari tot en met 18 maart 2007.
4.
Bij vonnis van 29 juli 2009 heeft de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, het verweer van [eiser] verworpen, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. De kantonrechter heeft daartoe in rov. 5.1 overwogen dat de betaling van € 299,86 op 12 april 2007 is geschied en daarom heeft plaatsgevonden op een datum die nog geen betrekking kan hebben op de factuur van 24 mei 2007. Bovendien heeft de kantonrechter overwogen dat onvoldoende is aangetoond dat die betaling feitelijk is gedaan en dat deze betrekking heeft op (een van) deze facturen (van 23 maart 2007 en van 24 mei 2007), omdat het betaalde bedrag niet overeenkomt met het bedrag van een van beide facturen of het totaal daarvan. De kantonrechter heeft [eiser] veroordeeld tot betaling aan KPN van € 425,49, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten heeft de kantonrechter afgewezen.
5.
[Eiser] heeft tegen dit vonnis (tijdig) beroep in cassatie ingesteld. Tegen KPN is in cassatie verstek verleend.
6.
Het middel van cassatie voert aan dat rov. 5.1., 5.2 en rov. 5.4 in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, omdat geen rekening is gehouden met de door [eiser] op 12 april 2007 gedane betaling van € 299,86. Deze betaling heeft, aldus het middel, betrekking op een factuur van 24 januari 2007. Het middel betoogt voorts dat door de omstandigheid dat [eiser] de betalingsregeling niet meer is nagekomen, een (nieuwe) ingebrekestelling is vereist, maar dat van een zodanig stuk niet is gebleken. De kantonrechter heeft, aldus het middel, aan dit aspect geen kenbare aandacht besteed.
7.
Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Nog daargelaten dat, anders dan het middel vermeldt, zich in de gedingstukken geen factuur van 24 januari 2007 bevindt, heeft de kantonrechter in rov. 5.1 wel degelijk rekening gehouden met de op 12 april 2007 gedane betaling van € 299,86. De kantonrechter heeft daarover echter geoordeeld dat onvoldoende is aangetoond dat die betaling feitelijk is gedaan en dat deze betrekking heeft op (een van) de facturen (van 23 maart 2007 en van 24 mei 2007).
8.
Het middel voert onder 3 aan dat de kantonrechter geen kenbare aandacht heeft besteed aan de omstandigheid dat na het niet (meer) nakomen door [eiser] van de betalingsregeling, een (nieuwe) ingebrekestelling is vereist, waarvan niet is gebleken. Het middel faalt, omdat sprake is van een novum in cassatie. Uit de gedingstukken blijkt niet — het middel noemt ook geen vindplaats — dat de kwestie met betrekking tot een (nieuwe) ingebrekestelling in feitelijke instantie aan de orde is gekomen.
9.
Voor het overige voert het middel in de onderdelen 4 en 5 kwesties van feitelijke aard aan die in cassatie niet kunnen worden beoordeeld.
10.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G