ABRvS, 13-05-2015, nr. 201503042/1/A3 en 201503042/2/A3
ECLI:NL:RVS:2015:1596
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-05-2015
- Zaaknummer
201503042/1/A3 en 201503042/2/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:1596, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑05‑2015; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Uitspraak 13‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 november 2014 heeft de burgemeester de exploitatievergunning en de Drank- en Horecawetvergunning (hierna: DWH-vergunning) ingetrokken, die hij aan [appellante] ten behoeve van de inrichting [Café-bar] had verleend.
201503042/1/A3 en 201503042/2/A3.
Datum uitspraak: 13 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Ede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 9 maart 2015 in de zaken nrs. 15/747 en 15/748 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Ede.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2014 heeft de burgemeester de exploitatievergunning en de Drank- en Horecawetvergunning (hierna: DWH-vergunning) ingetrokken, die hij aan [appellante] ten behoeve van de inrichting [Café-bar] had verleend.
Bij besluit van 20 januari 2015 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, doch de intrekking van voormelde vergunningen gehandhaafd.
Bij uitspraak van 9 maart 2015 heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester van Ede heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 april 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. Tj.P. Grünbauer, advocaat te Ede, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Weber en C.A. Hardeman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken, indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene plaatselijke verordening Ede (hierna: APV) kan de vergunning worden ingetrokken indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen.
Ingevolge artikel 2.28, eerste lid, is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Volgens paragraaf 2, getiteld Sanctioneringsstappen per overtreding, onderdeel Afwijken van beleid, van het Drank- en horecanalevingsbeleid gemeente Ede (hierna: het nalevingsbeleid) bestaat de mogelijkheid om van het basisbeleid af te wijken. Indien sprake is van verzwarende omstandigheden of excessen dan kan besloten worden om een zwaardere sanctie op te leggen dan het beleid voorschrijft. Ook is het mogelijk om in onvoorziene uitzonderingssituaties een lichtere of geen sanctie op te leggen. Hiervan zal echter niet snel sprake zijn. In beide gevallen geldt een verzwaarde motiveringsplicht.
Paragraaf 3.1.3 luidt:
"Exploitatie in strijd met vergunningsvoorschriften en overige gedragsbepalingen uit de DHW, DHV en APV voor zover niet elders gespecificeerd (…)
Bij overtreding van de APV, niet elders gespecificeerd:
1. Schriftelijke waarschuwing;
2. Last onder dwangsom;
3. Schorsing van de DHW vergunning met sluiting voor vier weken;
4. Intrekking vergunning,
Verjaringstermijn: 2 jaar na 1e overtreding"
Paragraaf 3.6.7 luidt:
"Illegale (casino)kansspelen in en vanuit de horeca-inrichting (DHW artikel 31 lid 1 onder c; artikel 2:39 APV)
1. Schriftelijke waarschuwing en gesprek met exploitant door of namens het bevoegd gezag;
2. Intrekking van de vergunning.
Verjaringstermijn: 2 jaar"
3. De burgemeester heeft aan het in beroep bestreden besluit ten grondslag gelegd dat tijdens een controle in de inrichting op 2 oktober 2014 is vastgesteld dat daar illegale gokapparatuur aanwezig en in gebruik was. Daarmee bestaat de vrees dat het van kracht blijven van de DHW-vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Uit verklaringen van twee leidinggevenden volgt dat de gokapparatuur al langere tijd, in ieder geval enige maanden voorafgaand aan de controle, in de inrichting aanwezig was. Het toestaan en faciliteren van illegale kansspelen dan wel casinospelen, de vermenging die hierdoor ontstaat tussen de onderwereld en de bovenwereld en het gevaar dat dit oplevert voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid zijn een verzwarende omstandigheid. Daarom is hij verplicht stap 1 van paragraaf 3.6.7 van het nalevingsbeleid over te slaan en over te gaan tot directe intrekking van de DHW-vergunning. Dit in verband met het imperatieve karakter van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW, aldus de burgemeester in het besluit van 20 januari 2015. Daarnaast was [appellante] van slecht levensgedrag, gelet op de illegale gokactiviteiten.
Aan de exploitatievergunning die aan [appellante] is verleend is de voorwaarde verbonden er geen handelingen mogen worden verricht die leiden of dreigen te leiden tot verstoring van de openbare orde dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat. Gokken heeft een negatief effect op de samenleving, de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Het van kracht blijven van de exploitatievergunning leidt of dreigt te leiden tot verstoring van de openbare orde dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat. Daarom wordt die met toepassing van artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV ingetrokken, aldus het besluit van 20 januari 2015.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de vrees gewettigd is dat het van kracht blijven van de DHW-vergunning en de exploitatievergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. De burgemeester heeft niet het tijdsverloop tussen het vaststellen van de overtreding op 2 oktober 2014 en het besluit van 20 januari 2015 in zijn beoordeling betrokken. Evenmin heeft hij haar houding in deze zaak betrokken, aldus [appellante]. Zij wist niet dat het plaatsen van de gokzuil illegaal was en heeft geen profijt gehad van de gokzuil. Hoewel het hebben van een gokzuil in strijd is met de wet, kan daaruit zonder nadere motivering niet de conclusie worden getrokken dat de vrees is gewettigd dat het van kracht blijven van voornoemde vergunningen gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Verder heeft de rechtbank niet gemotiveerd waarom aan paragraaf 3.6.7 van het nalevingsbeleid geen betekenis toekomt. Dat is een nadere invulling van de beoordelingsvrijheid van de burgemeester. Ook volgt uit artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW niet dat de omstandigheid dat zich in een inrichting iets heeft voorgedaan dat in strijd is met de wet, voldoende is voor het standpunt dat het van kracht blijven van een DHW-vergunning tot in lengte van jaren gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, aldus [appellante].
4.1. Anders dan [appellante] betoogt, ziet paragraaf 3.6.7 van het nalevingsbeleid niet op de beoordelingsvrijheid van de burgemeester. In die paragraaf wordt namelijk niet ingegaan op de vraag wanneer naar het oordeel van de burgemeester het van kracht blijven van de DHW-vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, maar op de vraag welke stappen worden ondernomen indien illegale casinokansspelen plaatsvinden in en vanuit de horeca-inrichting. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat aan paragraaf 3.6.7 van het nalevingsbeleid wat betreft het handhaven van de intrekking van de DHW-vergunning geen betekenis toekomt en dat de vraag óf het van kracht blijven van de DHW-vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid door de burgemeester op grond van de voorliggende feiten moest worden beoordeeld.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het van kracht blijven van de vergunningen gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. De burgemeester heeft hierbij de houding van [appellante] betrokken, nu hij van belang heeft geacht dat zij toestemming heeft gegeven voor het plaatsen van de gokzuil en daarmee het illegaal gokken heeft gefaciliteerd. Voor zover zij in de veronderstelling was dat het plaatsen van de gokzuil legaal was, zoals zij ook ter zitting van de Afdeling heeft gesteld, heeft de rechtbank terecht overwogen dat zij zich niet ervan heeft vergewist of het plaatsen van die zuil inderdaad legaal was. Zij heeft hiernaar geen nader onderzoek verricht, zodat de burgemeester reeds daarom geen belang hoefde te hechten aan die stelling van [appellante]. Uit het tijdsverloop sinds het vaststellen van de overtreding volgt evenmin dat de burgemeester zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het van kracht blijven van de vergunningen geen gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. De overtreding is immers bij een controle van 2 oktober 2014 vastgesteld en de vergunningen zijn bij besluit van 3 november 2014 ingetrokken, welke intrekking bij besluit van 20 januari 2015 is gehandhaafd.
Nu de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het van kracht blijven van de DHW-vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid was hij gelet op artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW gehouden die vergunning in te trekken, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
Gelet daarop bestaat ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het van kracht blijven van de exploitatievergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
4.2. [appellante] heeft de grond, dat de burgemeester zich wat betreft de intrekking van de exploitatievergunning niet heeft gehouden aan de stappen vermeld in paragraaf 3.1.3 van het nalevingsbeleid, voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dat betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
De rechtbank heeft daarom en gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen terecht geen aanleiding gezien het handhaven van de intrekking van de exploitatievergunning onjuist of onrechtmatig te achten.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Reuveny
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015
622.