CRvB, 20-06-2014, nr. 12-859 WAZ
ECLI:NL:CRVB:2014:2237
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
20-06-2014
- Zaaknummer
12-859 WAZ
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:2237, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 20‑06‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Appellant heeft bij brief van 16 juni 2009 verzocht om hem een WAZ-uitkering toe te kennen. Bij brief van 24 november 2009 is namens appellant bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag. De beslistermijn als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de WAZ was op dat moment reeds verstreken zodat nadien van opschorting van de termijn, als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb, geen sprake meer kan zijn. Het Uwv was op 15 september 2010 niet meer bevoegd de bij brief van 16 juni 2009 ontvangen aanvraag om WAZ-uitkering met toepassing van artikel 4:5, eerste lid (oud), van de Awb buiten behandeling te laten. Een inhoudelijke beslissing op die aanvraag was dan ook aangewezen. Vernietiging uitspraak. Nieuw besluit op bezwaar.
12/859 WAZ
Datum uitspraak: 20 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
3 februari 2012, 11/312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Bij brief van
27 maart 2013 is meegedeeld dat mr. F. Bouyaghjdane, advocaat, namens appellant de behandeling van het hoger beroep voort zal zetten.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bouyaghjdane. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. P.C.P. Veldman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft tot 1994 een autorijschool alsmede een grillroom-frituur als zelfstandige geëxploiteerd. Deze werkzaamheden als zelfstandige heeft hij in verband met zijn toen ontstane arbeidsongeschiktheid moeten beëindigen.
1.2. Namens appellant is bij brief van 16 juni 2009 verzocht om hem een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen vanwege zijn sedert 1994 bestaande arbeidsongeschiktheid. Desgevraagd heeft appellant nog nadere financiële stukken overgelegd ter zake van zijn inkomsten in de jaren 1991, 1992 en 1993.
1.3. Naar aanleiding van die aanvraag heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht. Hij heeft mede aan de hand van de gegevens van de huisarts geconcludeerd dat appellant vanaf arbitrair 1 januari 1994 verminderde benutbare mogelijkheden heeft en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
1.4. De arbeidsdeskundige heeft ten behoeve van de vaststelling van het recht en hoogte van de WAZ-uitkering, verzocht om toezending van inkomensgegevens over de jaren 1991, 1992 en 1993, alsmede de aangifte Inkomstenbelasting en verlies- en winstrekening. Appellant heeft deze gegevens niet overgelegd. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
15 september 2010 meegedeeld dat vanwege het ontbreken van gegevens de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.5. Bij besluit van 14 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 15 september 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat ter bepaling van het maatmaninkomen van een zelfstandige waarbij, volgens vaste rechtspraak, als uitgangspunt dient te gelden de door de fiscus aanvaarde netto winst over de laatste drie boekjaren voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft deze gegevens niet overgelegd. Onder verwijzing naar de uitspraak van 18 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5169, is appellant in verzuim gebleven om inzicht te verschaffen in de financiële situatie van zijn bedrijf in de drie jaren voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid. De door appellant daartoe ingezonden boekhoudkundige stukken zijn door het Uwv gezien en beoordeeld en kunnen, gelet op de vaste rechtspraak, niet worden beschouwd als door de fiscus aanvaarde nettowinst. Naar het oordeel van de rechtbank was het Uwv bevoegd om de WAZ-aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling te laten.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat ten onrechte zijn aanvraag buiten behandeling is gelaten en dat op basis van de door hem overgelegde gegevens een inhoudelijke beoordeling van het recht op een WAZ-uitkering kan worden gemaakt. Uit de boekhoudkundige gegevens blijkt dat hij een goedlopende autorijschool had. De resultaten van de rijschool hebben hem in staat gesteld zijn zelfstandige activiteiten uit te breiden waardoor hij tevens een grillroom-frituur kon starten en exploiteren. De winst die hij met zijn autorijschool heeft behaald, was dan ook op zijn minst gelijk aan het minimumloon. Dat het een goedlopend bedrijf betrof, blijkt tevens uit de verkoopprijs van f. 50.000,-. Tot slot is aangevoerd dat appellant niet wist dat hij indertijd een WAZ-uitkering kon aanvragen. Hierdoor heeft hij zijn financiële gegevens niet heeft bewaard. Met de overgelegde gegevens is voldaan aan artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, waarin is bepaald dat de aanvrager slechts die gegevens moet verstrekken waarover hij redelijkerwijs kon beschikken. Ten onrechte heeft het Uwv vastgesteld dat appellant in verzuim is geweest om inzicht te verschaffen in zijn financiële situatie en dat hem daarvan een verwijt kon worden gemaakt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb (tekst tot 1 juli 2004) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Op grond van artikel 95, eerste lid, van de WAZ dienen beschikkingen op grond van de WAZ binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag te worden gegeven. Deze termijn wordt ingevolge artikel 4:15 van de Awb opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan onder toepassing van artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvragen aan te vullen, tot dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
4.2.
Appellant heeft bij brief van 16 juni 2009 verzocht om hem een WAZ-uitkering toe te kennen. Bij brief van 24 november 2009 is namens appellant bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag. De beslistermijn als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de WAZ was op dat moment reeds verstreken zodat nadien van opschorting van de termijn, als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb, geen sprake meer kan zijn.
Het Uwv was op 15 september 2010 niet meer bevoegd de bij brief van 16 juni 2009 ontvangen aanvraag om WAZ-uitkering met toepassing van artikel 4:5, eerste lid (oud), van de Awb buiten behandeling te laten. Een inhoudelijke beslissing op die aanvraag was dan ook aangewezen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit van
15 september 2010 is gehandhaafd, wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. De rechtbank heeft dit miskend zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Het Uwv dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.
Nu het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak worden vernietigd, is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, in beroep begroot op € 974,- en in hoger beroep op € 974,-, totaal € 1.948,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
- -
bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- -
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.948,-;
- -
bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal
- -
€ 156,- (€ 41,- in beroep en € 115,- in hoger beroep) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I.J. Penning
HD