De hierna opgenomen verwijzingen hebben – voor zover hierna niet anders is opgenomen – betrekking op einddossier inzake [verdachte] en [medeverdachte] , bestaande uit de navolgende drie mappen: map 1: Einddossier met een relaasproces-verbaal, blz. 1 t/m 27 met bijlagen 0.1.1 t/m 2.1.2., map 2: Ontnemingsrapport met relaasproces-verbaal, blz. 1 t/m 19 en bijlagen 1 t/m 22, map 3: Rapport kasopstelling, relaasproces-verbaal, blz. 418 t/m blz. 431 en bijlagen 1 t/m 31
Hof 's-Hertogenbosch, 23-01-2020, nr. 20-000612-17 (OWV)
ECLI:NL:GHSHE:2020:505
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-01-2020
- Zaaknummer
20-000612-17 (OWV)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:505, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑01‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:808
Uitspraak 23‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep.
Parketnummer : 20-000612-17 OWV
Uitspraak : 23 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 21 februari 2017 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-845205-13 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 857.285,79 en is aan betrokkene een hoofdelijke betalingsverplichting voor dat bedrag opgelegd.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op
€ 428.642,89 en aan betrokkene een betalingsverplichting zal opleggen voor dat bedrag.
De verdediging heeft primair afwijzing van de ontnemingsvordering bepleit en subsidiair verweer gevoerd tegen de door het openbaar ministerie gehanteerde berekeningswijze.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 23 januari 2020 onder parketnummer 20-003340-15 onder meer veroordeeld ter zake dat:
“Feit 2
hij in de periode van 1 maart 2012 tot en met 27 maart 2013 in Nederland zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld van euro € 262.027,- en een hoeveelheid geld van euro 10.000,-, voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en
- telkens voorwerpen omgezet, te weten:
*een geldbedrag met betrekking tot de aankoop van een personenauto (te weten een Fiat 500 met kenteken [kentekennummer] ) en
*een geldbedrag met betrekking tot de aankoop van een personenauto (te weten een Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer] )
terwijl hij telkens wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.”
Standpunt verdediging
De verdediging heeft als primair standpunt ingenomen dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen gelet op de in de onderliggende strafzaak bepleite vrijspraak. Het hof gaat aan dit standpunt voorbij nu in de onderliggende hoofdzaak een veroordeling is gevolgd.
Rapport kasopstelling
In het dossier1.is een proces-verbaal opgenomen bevattende een eenvoudige kasopstelling betreffende de onderzoeksperiode van 27 maart 2007 tot en met 27 maart 2013 en die is gebaseerd op de wettelijke grondslag van artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.2.
Wettelijke grondslag
Artikel 36e lid 3 Sr. luidde ten tijde van het hiervoor bewezenverklaarde feit als volgt:
Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat:
a.
uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten, of
b.
voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor toepassing van dit artikellid is voldaan nu betrokkene is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Eveneens is juist dat op grond van de gestelde periode van zes jaren als hiervoor onder a en b van genoemd artikellid weergegeven de onderzoeksperiode in voormeld rapport kasopstelling is gesteld op 27 maart 2007 tot en met 27 maart 2013.
Berekeningsmethodiek
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich in het algemeen verzet tegen toepassing van de berekeningsmethodiek van de eenvoudige kasopstelling nu deze “speculatief” en “onvoldoende” onderbouwd zou zijn.
Het hof gaat aan dit standpunt voorbij gelet op het ontbreken van iedere onderbouwing.
De opzet van de eenvoudige opstelling
De eenvoudige kasopstelling heeft de navolgende opzet3.:
Saldo per 27-03-2007 € 100,-
Opnamen van banken € 32.533,05
Opname België Recordbank € 27.784,83
Totaal contante inkomsten € 60.417,88
Stortingen op banken € 105.944,93
Eerste levensbehoeften € 74.818,74
Contante overige uitgaven € 85.756,69
Voertuigen € 73.360,68
Brandstofkosten € 21.150,91
Reizen € 65.410,00
Aangetroffen contant geld € 524.277,10
Totaal contante uitgaven € 950.719,05
Saldo per 27-03-2013 (€ 60.417,88 -/- € 950.719,05)= € 890.301,17 (negatief).
Aanpassing eenvoudige kasopstelling
Het hof heeft in de onderliggende strafzaak onder meer overwogen en beslist dat betrokkene de legale contante inkomsten heeft gehad uit:
- Erfenis [schoonmoeder] : € 19.750,-
- Verkoop auto [zoon] € 10.000,-
- Werkzaamheden 2010-2012 € 200.000,-
- Verkoop auto’s [betrokkene 1] € 22.500,-+
Totaal: € 252.250,-
Deze legale contante inkomsten leiden ertoe dat de totale contante inkomsten uit de hiervoor weergegeven eenvoudige kasopstelling komt te bedragen (€ 60.417,88 + € 252.250,- =)
€ 312.668,- (afgerond).
Standpunt verdediging
De verdediging heeft – althans zo begrijpt het hof het standpunt van de verdediging – gesteld dat ten onrechte het beginsaldo op nihil is gesteld. Betrokkene zou vanaf zijn jeugd hebben gewerkt en hetgeen daarmee werd verdiend, contant hebben gespaard. Volgens betrokkene zou dit samenhangen met het feit dat hij – afkomstig uit een “kampersfamilie” – een structureel wantrouwen jegens banken koesterde. Bovendien zou het in de visie van de verdediging aan het openbaar ministerie zijn om nader te onderbouwen waarom het beginsaldo op nihil dient te worden gesteld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor zover de verdediging stelt dat het beginsaldo op nihil is gesteld, wordt dit reeds feitelijk weerlegd doordat in de voorgaande weergave van de kasopstelling een bedrag van
€ 100,- is opgenomen.
In het rapport kasopstelling is omtrent deze post opgenomen4.dat niet is gebleken van enig saldo op 01-01-2007. Op 19-03-2007 werd eerst een bedrag van € 100,- opgenomen dat vervolgens als beginsaldo is gehanteerd. Uit het onderzoek is niet gebleken van het bestaan van een privé-kas.
Het hof is van oordeel dat gelet op het in artikel 36e lid 3 Sr. neergelegde bewijsvermoeden, het op de weg van de verdediging is gelegen om in het licht van vorenstaande bevinding concreet en gemotiveerd aan te geven waarom het in de eenvoudige kasopstelling opgenomen beginsaldo onjuist is. De enkele verwijzing naar het in de cultuur van betrokkene gewortelde wantrouwen jegens banken is daartoe onvoldoende. Het hof gaat aan dit standpunt van de verdediging voorbij en ziet voor het overige ook geen reden af te wijken van de daarin opgenomen post van het beginsaldo.
Ook ten aanzien van de overige in de kasopstelling opgenomen posten heeft de verdediging in het licht van hetgeen daaromtrent in het rapport kasopstelling is opgenomen en in het licht van het bewijsvermoeden als voornoemd geen concrete en gemotiveerde betwisting gegeven, zodat het hof ook ten aanzien van die posten uitgaat van hetgeen daaromtrent in de kasopstelling is opgenomen.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof de standpunten van de verdediging ten aanzien van de hiervoor opgenomen kasopstelling, neemt deze kasopstelling over en maakt haar tot de zijne, met aanpassing van de contante inkomsten als hiervoor aangegeven en stelt op grond daarvan het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
(€ 312.668,- -/- € 950.719,05=) -/- € 638.051,- (afgerond).
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Verbeurdverklaring
Het hof stelt het navolgende voorop:
Door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit, kan worden bereikt dat aan een betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Wordt in zo een geval tevens de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd, dan dient, in verband met het reparatoire karakter van die maatregel, de waarde van het onder de betrokkene inbeslaggenomen en in zijn strafzaak verbeurdverklaarde voorwerp in mindering te worden gebracht op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting.
In het licht van deze vooropstelling stelt het hof vast dat in de onderliggende strafzaak de navolgende voorwerpen verbeurd zijn verklaard die kunnen worden aangemerkt als opbrengsten van het strafbare feit “witwassen”:
nr.104: 1 Personenauto, FIAT 500, goednr. 523715: met kenteken [kentekennummer]
nr.105: 1 Personenauto, Volkswagen Golf, goednr. 52316: met kenteken [kentekennummer]
nr.112: euro 262.027,-, ibn 27-03-2013, goednr. 523800
nr.113: euro 10.000, goednr. 531987, ibg 06-05-2013
Het hof is van oordeel dat in verband met het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel, de waarde van voormelde voorwerpen in mindering dient te worden gebracht op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting.
Ten aanzien van de verbeurdverklaarde voertuigen geldt daarbij het uitgangspunt dat de rechter de waarde van de verbeurdverklaarde voertuigen ten tijde van de inbeslagneming onder betrokkene zal dienen te schatten. Deze waarde belichaamt immers het voordeel dat reeds door de verbeurdverklaring aan de betrokkene is ontnomen. Deze waardebepaling heeft een overwegend feitelijk karakter.
Schatting waarde Fiat 500 met kenteken [kentekennummer]
Uit het dossier5.volgt dat op 12 april 2012 is gekocht een Fiat, model 500, versie 1.2 69 S&S Easy met een catalogusprijs van € 13.695,- met de optie parelglanslak ter waarde van € 900,-. De totale waarde van de auto kwam daarmee uit op € 14.595,-.
Op 17 maart 2013 is de betreffende auto onder betrokkene in beslaggenomen. De kilometerstand van de auto op het moment van inbeslagneming is aan het hof niet bekend.
Het hof schat de waarde van de betreffende auto op datum van inbeslagneming op een bedrag van € 13.500,-.
Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer]
Uit het dossier6.volgt dat op 9 november 2012 is gekocht een nieuwe Volkswagen Golf voor een totaalprijs van ongeveer € 37.000,-. De verwachte afleverdatum was 8 januari 2013.
Het hof wil – bij het ontbreken van aanwijzingen voor het tegendeel – wel aannemen dat de auto op voormelde datum daadwerkelijk is geleverd. Deze auto werd op 17 maart 2013 in beslaggenomen. Nu er op dat moment nauwelijks met die auto gereden zal zijn, schat het hof – in het voordeel van betrokkene – de waarde van voormelde auto op het moment van inbeslagneming op een bedrag van € 37.000,-.
Resumé
Het vorenstaande impliceert dat het hof aan betrokkene een betalingsverplichting zal opleggen van:
€ 638.051,-
€ 262.027,- (-/-)
€ 10.000,-(-/-)
€ 13.500,- (-/-)
€ 37.000,- (-/-)
€ 315.524,-.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het wederrechtelijk verkrijgen van het hiervoor vastgestelde voordeel.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 638.051,00 (zeshonderdachtendertigduizend eenenvijftig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 315.524,00 (driehonderdvijfduizend vijfhonderdvierentwintig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling ten hoogste kan worden gevorderd op 3 jaren.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. B. Stapert en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 23 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.E. van der Bijl en mr. J.H.W. van der Meijs zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑01‑2020
Map 3, blz. 418
Map 3, blz. 421
Map 3, blz. 421.
Bijlage 10A, gevoegd bij het proces-verbaal aanvraag van een machtiging tot leggen van conservatoir beslag in de ordner: “Onderzoek VISPA, PV aanvraag conservatoir beslag”.
Bijlage 10B, gevoegd bij het proces-verbaal aanvraag van een machtiging tot leggen van conservatoir beslag in de ordner: “onderzoek VISPA, PV aanvraag conservatoir beslag”.