De volledige vraag die door mij was gesteld, luidde: ‘Op wiens naam stond op 1 september 2006 het paspoort met nummer [004], dat als legitimatie werd gebruikt door de persoon aan wie het veroordelend vonnis op die datum in persoon is betekend?’
HR, 20-10-2009, nr. 01525/07 H
ECLI:NL:HR:2009:BF5054
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-10-2009
- Zaaknummer
01525/07 H
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BF5054
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BF5054, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑10‑2009; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BF5054
ECLI:NL:PHR:2009:BF5054, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BF5054
Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 30‑09‑2008
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Aanvraag gegrond.
20 oktober 2009
Strafkamer
nr. 01525/07 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Middelburg van 2 juli 2004, nummer 12/007435-03, ingediend door mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, namens:
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van 1. "overtreding van artikel 7, eerste lid aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994" en 2. "overtreding van het bepaalde bij artikel 62, in verband met artikel 68, eerste lid aanhef en onder c, van het RVV 1990", gepleegd op 31 maart 2003 te Zierikzee, veroordeeld tot een werkstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis ter zake van feit 1 en tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren ter zake van feit 2.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening en de in aanvulling daarop ingekomen brief van de raadsman van de aanvraagster van 16 oktober 2008 zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat een ander de bewezenverklaarde feiten moet hebben gepleegd, omdat zij ten tijde van het feit op Curaçao verbleef en aldaar werkzaam was voor [A] N.V. Ter staving van die stelling zijn onder meer overgelegd:
- een kopie van een Nederlands paspoort met pasfoto met nummer [001] ten name van de aanvraagster;
- kopieën van uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie van de Gemeente Amsterdam van 27 januari 2003 en 30 december 2003 waarin is vermeld dat de aanvraagster op 7 november 2002 is vertrokken naar de Nederlandse Antillen;
- kopieën van een loonspecificatie van [A] N.V. ten name van de aanvraagster en een loonbelastingkaart die inhouden dat de aanvraagster in de periode waarin de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd, werkzaam was bij [A] N.V.;
- een kopie van een ondertekend formulier op papier van [A] waarop de gewerkte uren zijn ingevuld, en dat inhoudt dat de aanvraagster op 31 maart 2003 van 8.00 uur tot 13.00 uur en vervolgens van 14.00 tot 17.00 uur heeft gewerkt;
- een kopie van een ondertekende verklaring van [betrokkene 1], algemeen directeur van [A] N.V. van 10 oktober 2008, opgesteld te Curaçao, onder meer inhoudend:
"Hiermee verklaren wij, dat [aanvraagster], geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] vanaf 02 september 2002 tot en met 29 augustus 2003 als kassière bij [B] werkzaam was geweest via [A] N.V.."
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Knigge heeft in zijn aanvullende conclusie geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Naar aanleiding van de aanvrage is op verzoek van de Advocaat-Generaal door de regiopolitie Zeeland een onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn gerelateerd in een door [verbalisant 1], brigadier bij de verkeerspolitie, op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 6 februari 2009, inhoudende:
"Naar aanleiding van (...) het verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden inzake dossiernr. PL1950/03-912645 contra [aanvraagster], heb ik in verband met het feit dat de toenmalige verbalisant [verbalisant 2] vanwege het bereiken van de pré-pensioenleeftijd niet meer bij de politie werkzaam is, nader onderzoek verricht naar aanleiding waarvan ik het volgende relateer.
(...)
Ik confronteerde oud-collega [verbalisant 2] met de kopie van een pagina uit het paspoort [001] waarop een pasfoto zichtbaar is. Hij verklaarde mij dat de hem getoonde pasfoto geen overeenkomst vertoont met de door hem destijds aangetroffen bestuurster. (zie bijgevoegde verklaring)
(...)."
De hiervoor bedoelde bijgevoegde verklaring, die is neergelegd in een proces-verbaal van voornoemde [verbalisant 1], houdt onder meer in als verklaring van [verbalisant 2]:
"Nadat mij is meegedeeld dat aan mij een aantal vragen gesteld worden naar aanleiding van het dossier van een verkeersongeval op 31 maart 2003 op de Nieuwe Koolweg te Zierikzee, verklaar ik het volgende.
Ten tijde van het ongeval was ik als brigadier van politie werkzaam bij de Verkeerspolitie Zeeland en als zodanig verbalisant in die zaak. Ik herinner me die zaak nog goed. Ik heb ter plaatse onderzoek gedaan en heb ook de betreffende bestuurster van de rode Citroën Xantia na het verlaten van de plaats van het ongeval staande gehouden.
Ik zie nu een kopie van een identiteitspagina uit een paspoort (opmerking verbalisant [verbalisant 1]: dit betrof paspoort nr. [001]). De persoon op de pasfoto is niet de persoon die ik toen in die zaak heb staande gehouden. Ik zie dat duidelijk aan de vormen van het gezicht.
Ik herinner me dat ik de identiteit van die bestuurster heb vastgesteld aan de hand van een rijbewijs."
4.2. De inhoud van deze processen-verbaal geeft, in samenhang met de door de aanvraagster overgelegde stukken, steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die leidde tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Middelburg van 2 juli 2004;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 oktober 2009.
Conclusie 29‑09‑2009
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvraagster]
1.
Naar aanleiding van mijn conclusie van 30 september 2008 in de onderhavige zaak heeft mr. V.C. van der Velde de dato 13 oktober 2008 een schriftelijk commentaar gestuurd alsmede een paar dagen later de in dat commentaar toegezegde stukken van [A].
2.
In mijn conclusie van 30 september 2008 had ik opgemerkt dat er bij de aanvraag wel twee loonbelastingkaarten 2003 van respectievelijk [E] uitzendbureau en [F] uitzendbureau, die echter niet zagen op de periode waarin de pleegdatum viel, waren overgelegd, doch geen loonbelastingkaart 2003 van [A], voor welk uitzendbureau aanvraagster op de pleegdatum 31 maart 2003 werkzaam zou zijn geweest.
3.
Bij schrijven van 16 oktober 2008 zijn vervolgens door mr. V.C. van der Velde de volgende stukken overgelegd:
- —
een (kopie van een) schrijven d.d. 10 oktober 2008 van [betrokkene 1], Algemeen Directeur van [A] N.V. inhoudende dat aanvraagster van 2 september 2002 tot en met 29 augustus 2003 werkzaam is geweest via [A] N.V.;
- —
een (kopie van een) loonbelastingkaart 2003 van [A] die ziet op de periode van 16-12-2002 tot 23-6-2003;
- —
een kopie van twee urendeklaratiebriefjes waarop vermeld staat dat aanvraagster van 21-3-2003 tot en met 4-4-2003 (waaronder ook 31 maart 2003) via [A] gewerkt heeft bij [B].
4.
Het ware natuurlijk wenselijk geweest dat deze bescheiden meteen bij de aanvraag waren overgelegd, maar uit het verzoek om een aanvullende conclusie meen ik te mogen afleiden dat de Hoge Raad bereid is in het kader van de onderhavige procedure op deze aanvullende stukken acht te slaan. Ik heb daarin derhalve aanleiding gevonden voor het instellen van een nader onderzoek.
5.
Dit nader onderzoek heeft geresulteerd in een aanvullend ambtsedig proces-verbaal van 6 februari 2009, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier, Verkeerspolitie, Regiopolitie Zeeland. Dit proces-verbaal houdt ten aanzien van de door mij gestelde vragen onder meer het volgende in:
‘Naar aanleiding van het verzoek van [betrokkene 2] van het parket Middelburg dd. 22-1-2009 met betrekking tot het verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden inzake dossiernr. PL195O/03-912645 contra [aanvraagster], heb ik in verband met het feit dat de toenmalige verbalisant [verbalisant 2] vanwege het bereiken van de pré-pensioenleeftijd niet meer bij de politie werkzaam is, nader onderzoek verricht naar aanleiding waarvan ik het volgende relateer.
De gestelde vragen beantwoord ik als volgt:
- 1.
V. Op wiens naam stond de auto met kenteken [AA-00-BB] op 31 maart 2003?
A. Uit onderzoek in de historische gegevens van het kentekenbestand van de RDW bleek dat het kenteken [AA-00-BB], afgegeven voor een rode Citroën Xantia, van 7-11-2002 tot 22-2-2005 was tenaamgesteld op [betrokkene 3], geb. [geboortedatum]-1943, [a-straat 1], [plaats].
- 2.
V. Weet de kentekenhouder wie er op 31 maart 2003 het ongeval veroorzaakte met zijn auto?
A. Ik heb getracht genoemde [betrokkene 3] te bereiken. In het bestand van KPN staat genoemde tenaamgestelde op genoemd adres vermeld met telefoonnummer: [002].
Ik heb geprobeerd via dat telefoonnummer contact te krijgen. Vervolgens klinkt de boodschap: ‘Dit nummer is niet in gebruik’.
In verband daarmee heb ik aan tenaamgestelde aangetekend een brief, vergezeld van een vragenlijst toegestuurd (zie bijlage).
Tot op heden, 6-2-09 heb ik daarop nog geen reactie ontvangen.
- 3.
V. Kent de kentekenhouder aanvraagster ([aanvraagster]) dan wel de door haar genoemde [betrokkene 4]?
A Zie antwoord 2.
- 4.
V. Kent de kentekenhouder de bestuurster die op de foto in het politieproces-verbaal staat?
A. Aangezien het niet tot een persoonlijke ontmoeting met genoemde [betrokkene 3] is gekomen, heb ik hem daar niet mee kunnen confronteren, Om reden van privacy heb ik die foto niet bij bovengenoemde brief meegestuurd
- 5.
V. Kan achterhaald worden aan de hand waarvan de politie de identiteit van de bestuurster heeft vastgesteld?
A Betreffende oud-collega verklaart (zie bijlage) dat hij destijds de identiteitsgegevens heeft overgenomen van een rijbewijs wat betrokkene [aanvraagster] hem terplaatse toonde.
- 6.
V. Is wellicht een confrontatie van de verbaliserende opsporingsambtenaren met aanvraagster zinvol?
A. Naast de waarde van de verklaring van collega [verbalisant 2], kan confrontatie wenselijk zijn. Na ontvangen oproep, is [verbalisant 2] bereid daartoe te verschijnen.
De andere verbalisant die genoemd wordt, oud-collega [betrokkene 5] heeft die middag onderzoek aan de bromfiets verricht. Het is niet waarschijnlijk, in ieder geval mij niet bekend, of hij ook die morgen terplaatse aanwezig was en/of hij betrokken bestuurster heeft gezien.
Uit de stukken blijkt niet dat er door hem terplaatse c.q. aan de personenauto onderzoek is verricht.
Ik confronteerde oud-collega [verbalisant 2] met de kopie van een pagina uit het paspoort [001] waarop een pasfoto zichtbaar is. Hij verklaarde mij dat de hem getoonde pasfoto geen overeenkomst vertoont met de door hem destijds aangetroffen bestuurster. (zie bijgevoegde verklaring)
- 7.
V. Op wiens naam stond op 1 september 2006 het paspoort met nummer [003]?1.
A. Via de afdeling ‘Infodesk’ van politie Zeeland werd dit onderzocht. Het ‘Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten van de Koninklijke Marechaussee’ deelde mee dat het blanco paspoort met het betreffende nummer op 16-1-2006 is verstuurd naar Willemstad (Curaçao)
Na deze vraag bij het kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen neergelegd te hebben, kreeg ik een ‘Kopie Aanvraag Reisdocument’ en een kopie van de identiteitspagina van het betreffende originele, paspoort t.n.v. [aanvraagster] toegemaild (zie bij lagen).
Betreffend paspoort is op 30 augustus 20082. als noodpaspoort afgegeven door genoemde Gouverneur en was geldig tot 30 september 2006.
Ter ondersteuning heb ik bij de verzekeringsmaatschappij waar bedoeld voertuig destijds verzekerd was ([D] te [plaats]), navraag gedaan of het betreffende ongeval destijds ook bij hen gemeld is. Dat werd positief beantwoord, de zaak is verzekeringstechnisch inmiddels geheel afgehandeld. Vervolgens heb ik gevraagd om binnen de mogelijkheden van privacy, na te gaan wie er in hun documentatie van dat ongeval als bestuurder bekend is. Als men hierop antwoord kan/mag geven zal dat alsnog meegedeeld worden. Gezien de gestelde termijn waarbinnen dit aanvullend proces-verbaal gemaakt dient te worden, zullen die gegevens, indien die bekend zouden worden, nagezonden worden.’
6.
De in het aanvullend proces-verbaal genoemde verklaring van [verbalisant 2], toenmalig brigadier van politie, Poltie Zeeland, houdt het volgende in:
‘Ten tijde van het ongeval was ik als brigadier van politie werkzaam bij de Verkeerspolitie Zeeland en als zodanig verbalisant in die zaak. Ik herinner me die zaak nog goed. Ik heb terplaatse onderzoek gedaan en heb ook de betreffende bestuurster van de rode Citroën Xantia na het verlaten van de plaats van het ongeval staande gehouden.
Ik zie nu een kopie van een identiteitspagina uit een paspoort (opmerking verbalisant [verbalisant 1]: dit betrof paspoort nr. [001]). De persoon op de pasfoto is niet de persoon die ik toen in die zaak heb staande gehouden. Ik zie dat duidelijk aan de vormen van het gezicht.
Ik herinner me dat ik de identiteit van die bestuurster heb vastgesteld aan de hand van een rijbewijs.
Mocht het nodig zijn, ben ik bereid te verschijnen voor een confrontatie om vast te kunnen stellen of een bepaald persoon al dan niet de werkelijke bestuurster was ten tijde van dat ongeval.’
7.
Ik zie geen reden waarom aan de authenticiteit van de onder punt 3 genoemde stukken getwijfeld zou moeten worden. Het komt mij daarom voor dat deze stukken bezien in samenhang met de zojuist weergegeven verklaring van verbalisant [verbalisant 2], voldoende zijn om het ernstig vermoeden te doen ontstaan dat de Politierechter bij bekendheid hiermee aanvraagster zou hebben vrijgesproken.
8.
Daaraan kan mijns inziens niet afdoen dat een aantal onduidelijkheden zijn overgebleven. Ik denk daarbij in het bijzonder aan de vraag hoe het mogelijk is dat (zoals afgeleid kan worden uit het onder punt 5 weergegeven ambtsedig procs-verbaal van [verbalisant 1]) de bestuurster van de Citoën Xantia op 31 maart 2003 kon beschikken over een rijbewijs op naam van aanvraagster, als die bestuurster een andere was dan aanvraagster. De rechter naar wie de zaak verwezen wordt, kan zich daar desgewenst over buigen.
9.
Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch opdat deze op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑09‑2009
Het betreft hier een kennelijke misslag. Bijlage 5 vermeldt als datum verstrekking: 30 augustus 2006.
Conclusie 30‑09‑2008
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvraagster]
1.
Aanvraagster tot herziening is bij onherroepelijke uitspraak van de Politierechter te Middelburg van 2 juli 2004 wegens feit 1 ‘overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef, onder a van de WVW 1994’ (doorrijden na een ongeval) en 2. ‘overtreding van het bepaalde bij artikel 62, in verband met artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c van het RVV 1990’ (rijden door rood licht), beide gepleegd op 31 maart 2003, bij verstek veroordeeld voor feit 1 tot een werkstraf voor de duur van 30 uur subsidiair 15 dagen hechtenis en voor feit 2 ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
2.
De herzieningsaanvrage is namens aanvraagster ingediend door mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere.
3.
De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling. Aangevoerd wordt dat een onbekende ander bij dier aanhouding de persoonsgegevens van aanvrager heeft opgegeven. In ieder geval kan het niet aangeefster geweest zijn, omdat zij toen op Curaçao was.
4.
Ter staving van deze stelling zijn bij de aanvrage onder meer de volgende stukken overgelegd:
- —
gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens d.d. 27 januari 2003 en 30 december 2003 inhoudende onder meer dat aanvraagster op 7 november 2002 is vertrokken naar de Nederlandse Antillen1.;
- —
een loonspecificatie van [A] N.V. ten name van aanvraagster, alsmede een gewerkte-urenlijst, waaruit zou blijken dat aanvraagster op 31 maart 2003 werkzaam was voor dat uitzendbureau;
- —
twee loonbelastingkaarten 2003, van resp. [E] uitzendbureau en [F] uitzendbureau, die echter slechts zien op de periodes van 8-9-2003 tot 30-11-2003 en van 9-12-2003 tot 31-12-2003;
5.
Laat ik vooropstellen dat de uitschrijving van aanvraagster op 7 november 2002 naar de Nederlandse Antillen geen novum is. De Politierechter was hier immers ook mee bekend.
6.
De beide loonbelastingkaarten kunnen geen ernstige twijfel wekken aan de juistheid van het bewezenverklaarde omdat die betrekking hebben op periodes die gelegen zijn na het tijdstip waarop de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd.
7.
Blijft over de loonspecificatie van [A] en de daarbij behorende urenlijst. De vraag is of die stukken voldoende zijn om het ernstige vermoeden als bedoeld in art. 457 Sv te kunnen wekken.
8.
Ik merk in dit verband op dat de loonspecificatie met bijbehorende urenlijst niet is gewaarmerkt door middel van stempels en handtekeningen en ook niet vergezeld gaat van een ondertekende verklaring van (een functionaris van) het uitzendbureau waarin wordt bevestigd dat aanvraagster daar in de bedoelde periode in dienst was. Dat betekent dat de authenticiteit van deze bescheiden niet boven iedere twijfel verheven kan worden geacht. Ik wijs er daarbij op dat wel twee loonbelastingkaarten 2003 van twee andere uitzendbureaus zijn overgelegd, maar geen loonbelastingkaart 2003 van [A], terwijl dat toch voor de hand zou hebben gelegen.2.
9.
Bij de vraag of deze bescheiden het bedoelde ernstige vermoeden wekken, kan voorts een rol spelen of en hoe de politie op 31 maart 2003 de identiteit van de bestuurster van de auto heeft vastgesteld. Uit het proces-verbaal van de politie ter zake van het doorrijden na ongeval en het door rood rijden valt het volgende af te leiden. Op 31 maart 2003 rijdt te Zierikzee een auto door rood en rijdt daarbij een bromfiets aan. De auto rijdt door. De politie zet de achtervolging in en weet de auto te doen stoppen. De bestuurster gaf op te zijn: [aanvraagster], geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats], wonende [b-straat 1], [woonplaats].3. Of deze personalia door de politie nog zijn geverifieerd is niet geheel duidelijk. Op het door de politie ingevulde ongevallenformulier (‘K L A D REGISTRATIESET/PROCES-VERBAAL) staat bij de gegevens van de autobestuurster onder meer ‘Geld. rijbew: Ja’. Voor het overige vermeldt het proces-verbaal niets omtrent een rijbewijs.
10.
Het komt mij voor dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de politie bij aanhouding van de bestuurster, die na het veroorzaken van een ongeval is doorgereden, deze bestuurster niet naar haar rijbewijs zou hebben gevraagd en de opgegeven personalia niet aan de hand daarvan zou hebben gecontroleerd. In dat licht bezien is het opmerkelijk dat in de aanvrage niets wordt aangevoerd omtrent de vraag hoe een derde zou kunnen beschikken over een rijbewijs op naam van aanvraagster.
11.
Zo vind ik het ook opmerkelijk dat in de aanvrage wordt gezwegen over de bij het ongeval betrokken auto. In de onderliggende stukken staan de auto en het kenteken omschreven, hetgeen toch een aanknopingspunt vormt om de werkelijke dader te achterhalen. Als de aanvraagster geen idee heeft om welke auto het gaat, had in elk geval dat vermelding verdiend.
12.
Het politieproces-verbaal bevat voorts foto's van de bij het ongeval betrokken voertuigen. Die foto's zijn ter plekke gemaakt. Op één van de foto's van de auto is de bestuurster te zien die nog in de auto zit. Bij de aanvrage is voorts een kopie van het paspoort van aanvraagster gevoegd. Veel verder brengt een vergelijking van deze kopieën van foto's ons echter niet. Het enige wat ik zou durven zeggen is dat het op grond van die vergelijking niet uitgesloten kan worden geacht dat aanvraagster en bestuurster een en dezelfde persoon zijn.4.
13.
Ten slotte wijs ik erop dat het veroordelend vonnis van de Politierechter op 1 september 2005 aan aanvraagster in persoon is betekend waarbij haar is meegedeeld dat zij veertien dagen de tijd had om van het vonnis in hoger beroep te gaan. Waarom zij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt in de aanvrage niet toegelicht. Dat maakt het geheel er niet geloofwaardiger op.
14.
Dit alles in aanmerking nemend, meen ik dat de overgelegde loonspecificatie weliswaar enige twijfel wekt aan de juistheid van de veroordeling, maar dat dit niet voldoende is om het ernstig vermoeden te doen ontstaan dat de Politierechter bij bekendheid hiermee aanvraagster zou hebben vrijgesproken. Als de aanvrage nader was onderbouwd en toegelicht, was dit wellicht anders geweest.
15.
Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvrage ongegrond zal verklaren.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑09‑2008
Opvallend is dat die gegevens tevens inhouden dat aanvraagster zich twee dagen daarvoor, namelijk op 5 november 2002, heeft gevestigd in Nederland, komende van de Nederlandse Antillen.
Wat ik ook niet helemaal begrijp — maar dat kan aan mij liggen — is dat de loonspecificatie een op de geboortedatum ([geboortedatum]-1966) gebaseerd nummer vermeldt ([004]…) dat overeenkomt met het ID-nummer op de loonbelastingkaart van [F] uitzendbureau ([005]), met dien verstande dat de laatste twee cijfers door puntjes zijn vervangen. De loonbelastingkaart van [E] uitzendbureau bevat nog een derde versie van het ID-nummer ([006]). Opmerkelijk is ook dat de loonspecificatie als datum van indiensttreding (‘Startwork’) vermeldt 2 september 2002, terwijl aanvraagster zch op 5 november 2002 heeft laten inschrijven in de GBA van Amsterdam.
Blijkens de zich in het dossier bevindende GBA-overzichten is dit een oud GBA-adres, nl. het GBA-adres waar zij van 8-1-1990 tot 6-7-2000 ingeschreven stond.
De haardracht laat een opvallend verschil zien. De bestuurster heeft het haar los, terwijl het haar van aanvraagster naar achter lijkt te zijn gebonden. Aan dit verschil kan uiteraard niet veel betekenis worden toegekend.