HR, 26-02-2021, nr. 19/02227
ECLI:NL:HR:2021:280
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-02-2021
- Zaaknummer
19/02227
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:280, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑02‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2019:2892
- Vindplaatsen
NTFR 2021/784
Uitspraak 26‑02‑2021
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/02227
Datum 26 februari 2021
ARREST
in de zaak van
[X1] B.V. EN [X2] B.V. C.S. te Groenlo (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2019, nrs. 18/00204 en 18/00205, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 17/703 en AWB 17/1695) betreffende een aan belanghebbende over tijdvakken in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 mei 2015 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting voor het tijdvak juni 2015.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2021.