Einde inhoudsopgave
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 5.3 Waarde van de reisvoorziening
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2023
- Bronpublicatie:
30-11-2022, Stb. 2023, 4 (uitgifte: 10-01-2023, kamerstukken: 36126)
- Inwerkingtreding
01-04-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-03-2023, Stb. 2023, 92 (uitgifte: 22-03-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Studiefinanciering
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Het deel van de prestatiebeurs hoger onderwijs dat betrekking heeft op het recht op de reisvoorziening, is gelijk aan een twaalfde deel van de waarde die daarvoor per student door het vervoerbedrijf aan Onze Minister in rekening wordt gebracht. De waarde wordt berekend door de voorlopige vergoeding voor het lopende kalenderjaar te corrigeren naar de correctie die de voorlopige vergoeding voor het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar onderging. Dit deel van de prestatiebeurs hoger onderwijs wordt niet uitbetaald of verrekend.
2.
Indien de prestatiebeurs hoger onderwijs niet kan worden omgezet in een gift, wordt de tegenwaarde van de reisvoorziening kwijtgescholden over een maand waarover het reisproduct niet is gekoppeld aan een drager als bedoeld in artikel 3.25, eerste lid. In afwijking van artikel 1.2 is bepalend de toestand op enig moment van de maand. De over het kwijt te schelden bedrag opgebouwde rente gaat dan teniet. De kwijtschelding is niet van toepassing op een maand waarin een vergoeding als bedoeld in artikel 3.24, tweede of vierde lid, is toegekend.