NJB 2020/29
Leerplicht en vrijstellingsgrond in art. 5 aanhef en onder b Lpw: bij een beroep daarop dient de rechter te onderzoeken of het bezwaar de richting van het onderwijs betreft. Daaronder is niet begrepen bezwaar tegen de soort van het onderwijs, tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs. Het begrip ‘richting’, art. 5 aanhef en onder b Lpw: daaronder wordt verstaan een fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing. Het begrip ‘overwegende bedenkingen’, art. 5 aanhef en onder b Lpw: daarvan is derhalve eerst sprake in geval van ernstige gemoedsbezwaren die berusten op een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing; daarvan is onder meer geen sprake indien het betreffende samenstel van opvattingen zich onvoldoende nauwkeurig laat bepalen of het daarin ontbreekt aan een voldoende mate van ernst of samenhang; voorts is daarvan geen sprake indien weliswaar vanuit een godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing bezwaren worden aangevoerd, maar die bezwaren in onvoldoende mate verband houden met onderwijs aan kinderen zoals een school dat kan bieden. Voor het aannemen van ‘overwegende bedenkingen’ moet sprake zijn van voldoende concrete en voldoende zwaarwegende bezwaren die verband houden met onderwijs zoals hiervoor bedoeld. Daarvan kan – kort gezegd – alleen sprake zijn indien de overwegende bedenkingen die worden aangevoerd, i) verband houden met ernstige gemoedsbezwaren die berusten op een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing, ii) betrekking hebben op de richting en derhalve de fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing, van het onderwijs en iii) voldoende concrete en voldoende zwaarwegende bezwaren betreffen die verband houden met onderwijs zoals een school dat kan bieden. Indien niet aan één van de hiervoor genoemde vereisten wordt voldaan, kan de rechter reeds op die grond het beroep op de vrijstellingsgrond afwijzen, zonder de overige vereisten te hoeven onderzoeken. In casu – waarin het vrijstellingsberoep berust op een objectivistische benadering en ‘radical unschooling’ – is het oordeel van het hof dat de bezwaren van de verdachte zijn aan te merken als bezwaren tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in art. 5 Lpw niet toereikend gemotiveerd
HR 17-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:1925
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17 december 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
18/04911
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Bijzonder strafrecht / Bijzondere onderwerpen strafrecht
Onderwijsrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1925, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑12‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:694, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑07‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑02‑2019
- Wetingang
Essentie
Leerplicht en vrijstellingsgrond in art. 5 aanhef en onder b Lpw: bij een beroep daarop dient de rechter te onderzoeken of het bezwaar de richting van het onderwijs betreft. Daaronder is niet begrepen bezwaar tegen de soort van het onderwijs, tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs. Het begrip ‘richting’, art. 5 aanhef en onder b Lpw: daaronder wordt verstaan een fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing. Het begrip ‘overwegende bedenkingen’, art. 5 aanhef en onder b Lpw: daarvan is derhalve eerst sprake ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.