HR, 02-07-2013, nr. 11/02146 P
ECLI:NL:HR:2013:93
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-07-2013
- Zaaknummer
11/02146 P
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:93, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑07‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:57, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:57, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑05‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:93, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend. Betrokkene n-o in cassatieberoep.
Partij(en)
2 juli 2013
Strafkamer
nr. 11/02146 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 maart 2011, nummer 23/005499-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2013.
Conclusie 14‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend. Betrokkene n-o in cassatieberoep.
Nr. 11/02146 P Zitting: 14 mei 2013(bij vervroeging) | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [betrokkene] |
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 30 maart 2011 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat bepaald op € 11.333,- en aan de betrokkene ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,-.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 11/02147, 11/02146 P, 11/01813 P en 11/01812. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam is namens de betrokkene tijdig cassatieberoep ingesteld.
4. Ingevolge art. 437, tweede lid, Sv dient op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen twee maanden na de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie te zijn ingediend. Nu in de onderhavige zaak bij de Hoge Raad niet (tijdig) zo een schriftuur is ingediend, dient de betrokkene niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn cassatieberoep.
5. Deze conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de betrokkene in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG