RI 2021/1
Is er sprake van een situatie waarin achteraf blijkt dat de begunstigde van een bankgarantie geen recht had op betaling?
HR 27-11-2020, ECLI:NL:HR:2020:1892
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
27 november 2020
- Magistraten
Mrs. M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
19/04692
- Conclusie
A-G mr. G.R.B. van Peursem
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS252070:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1892, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑11‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:473, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2020
- Wetingang
Art. 184 Fw; art. 6:212 BW
Essentie
Faillissement. Bankgarantie. Boedelschuld.
Is er sprake van een situatie waarin achteraf blijkt dat de begunstigde van een bankgarantie op grond van de onderliggende rechtsverhouding met de hoofdschuldenaar geen recht had op betaling en die begunstigde daardoor het teveel ontvangen moet terugbetalen?
Samenvatting
A sluit een overeenkomst van onderaanneming met Vormbouw. Verweerster, een zustervennootschap van A, doet voor A een bankgarantie stellen ten gunste van Vormbouw tot een bedrag van € 250.000. Met de bankgarantie verbindt de bank zich tot uitbetaling aan Vormbouw indien A in staat van faillissement wordt verklaard. Enige tijd later wordt A in staat van faillissement ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.