Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-01-2014, nr. 200.116.379
ECLI:NL:GHARL:2014:40
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-01-2014
- Zaaknummer
200.116.379
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:40, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑01‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOR 2014/116 met annotatie van prof. mr. drs. J.W.A. Biemans
Uitspraak 07‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Vallen de op naam van de pachter gestelde varkensrechten in het faillissement van de pachter?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.116.379
(zaaknummer rechtbank 127135)
arrest van de eerste kamer van 7 januari 2014
in de zaak van
Mr. P.H. Vestiens,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement
van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V.,
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
hierna: de curator,
advocaat: mr. P.H. Vestiens,
tegen:
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [wooonplaats geïntimeerde sub 1], gemeente [gemeente],
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats geïntimeerde sub 2], gemeente [gemeente]
geïntimeerden,
advocaat: mr. A.M. Rottier.
Geïntimeerden worden in dit arrest aangeduid als [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] .
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
4 april 2012 en 15 augustus 2012 die de rechtbank Zutphen tussen appellant als gedaagde en geïntimeerden als eisers heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 oktober 2012,
- de memorie van grieven,- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben geïntimeerden de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het vonnis van 15 augustus 2012.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Kort samengevat gaat het om het volgende. [geïntimeerde sub 2] heeft bij pachtovereenkomst van 22 juli 1998 aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] B.V. (verder: [bedrijf 1]) verpacht een boerderij met weiland en bouwland. Het betreft een varkensbedrijf. Ten aanzien van het verpachte waren bij het Bureau Heffingen zgn. productierechten (9.721 kilogram) geregistreerd op naam van [geïntimeerde sub 2]. Deze productierechten worden verder aangeduid als varkensrechten. Ingevolge genoemde pachtovereenkomst zijn deze varkensrechten geregistreerd op naam van de pachter: [bedrijf 1]. Op 24 december 2008 heeft [geïntimeerde sub 2] de aan [bedrijf 1] verpachte zaken voor
€ 1.115.000,- verkocht en geleverd aan [geïntimeerde sub 1]. In deze koopsom is
€ 270.000,- begrepen voor (1.432,3) varkensrechten. De omvang van genoemde varkensrechten is gelijk aan de omvang van de eerder genoemde (9.721 kilogram) productierechten zoals opgenomen in de pachtovereenkomst. Bij de Dienst Regelingen stonden deze varkensrechten geregistreerd op naam van [bedrijf 1]. Per 24 december 2008 is de pachtovereenkomst tussen [geïntimeerde sub 2] en [bedrijf 1] geëindigd.
Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 10 februari 2009 is [bedrijf 1] in staat van faillissement verklaard. Op genoemde datum stonden de varkensrechten nog steeds geregistreerd op naam van [bedrijf 1]. Op 29 april 2009 heeft de Dienst Regelingen een formulier "Splitsing van een bedrijf" ontvangen. Dit formulier, gedateerd 24 december 2008, is door [geïntimeerde sub 1] alsmede namens [geïntimeerde sub 2] en [bedrijf 1] ondertekend. Het betreft een kennisgeving aan de Dienst Regelingen op grond van artikel 27 van de Meststoffenwet. De Dienst Regelingen heeft de bedoelde varkensrechten niet op naam van [geïntimeerde sub 1] geregistreerd omdat de curator zich daartegen verzette. De curator stelde zich op het standpunt dat de varkensrechten tot de failliete boedel van [bedrijf 1] behoorden en dat het faillissement, in het bijzonder artikel 35 Faillissementswet (verder Fw.), eraan in de weg staat dat door de registratie op naam van [geïntimeerde sub 1] de varkensrechten overgaan van [bedrijf 1] naar [geïntimeerde sub 1]. De curator heeft [geïntimeerde sub 1] de varkensrechten te koop aangeboden. Deze heeft dit aanbod afgewezen waarop de curator de varkensrechten voor
€ 135.000,- heeft verkocht en geleverd aan een derde. Inzet van de procedure is, samengevat, dat volgens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] de curator daarmee onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde sub 1] -en subsidiair [geïntimeerde sub 2]- daardoor lijden (op te maken bij staat). Zij stellen daartoe dat de varkensrechten niet tot de failliete boedel van [bedrijf 1] hebben behoord maar altijd aan [geïntimeerde sub 2] hebben toebehoord. Volgens hen mocht [bedrijf 1] ingevolge de pachtovereenkomst van 22 juli 1998 de varkensrechten gebruiken maar zijn deze rechten altijd in het vermogen van [geïntimeerde sub 2] gebleven. In het bestreden vonnis van 15 augustus 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat de bedoelde varkensrechten niet tot de failliete boedel van [bedrijf 1] hebben behoord, dat de curator onrechtmatig jegens [geïntimeerde sub 1] heeft gehandeld en daarom aansprakelijk is voor de daardoor door [geïntimeerde sub 1] geleden schade. Het hoger beroep van de curator tegen het vonnis van 15 augustus 2012 strekt ertoe dat dit vonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] alsnog worden afgewezen.
4.2
Kern van het geschil betreft de vraag of [geïntimeerde sub 2] de bedoelde varkensrechten op
24 december 2008 kon overdragen aan [geïntimeerde sub 1]. Hiervoor is beslissend of deze varkensrechten op die datum toebehoorden aan [geïntimeerde sub 2] zoals [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] stellen, danwel aan [bedrijf 1] toebehoorden zoals de curator stelt.
4.3
In HR 9 april 2004, NJ 2004, 331 is overwogen “dat in een geval waarin het vergunningverlenende bestuursorgaan het beleid voert dat de tenaamstelling van de vergunning wordt aangepast aan wijzigingen die zich in de privaatrechtelijke verhoudingen voordoen, van de bij die privaatrechtelijke verhouding betrokken partijen kan worden verlangd dat zij aan een wijziging van de tenaamstelling meewerken, indien zij daartoe op grond van die privaatrechtelijke verhouding verplicht zijn. Daarin ligt besloten dat eerst door de wijziging van de tenaamstelling van de vergunning door het betrokken bestuursorgaan, nadat daarom (eventueel na een tot het doen van een dergelijk verzoek strekkende veroordeling van de burgerlijke rechter) is verzocht, de publiekrechtelijke rechtstoestand door het bestuursorgaan wordt aangepast aan de inmiddels geldende privaatrechtelijke verhouding. Uit dit een en ander moet, mede gelet op de strekking van artikel 35 lid 1 Fw., worden afgeleid dat voor de beantwoording van de vraag of de aan een vergunning verbonden rechten in de faillissementsboedel vallen, niet beslissend is of zich vóór het faillissement een wijziging in de privaatrechtelijke verhoudingen heeft voorgedaan, maar of op de faillissementsdatum die wijziging door aanpassing van de te naamstelling van de vergunning langs publiekrechtelijke weg is geëffectueerd.” Toepassing van deze regel op onderhavige zaak brengt mee dat als vast komt te staan dat de varkensrechten hebben toebehoord aan [bedrijf 1], deze rechten in de faillissementsboedel vallen omdat op de faillissementsdatum de wijziging van de tenaamstelling langs publiekrechtelijke weg nog niet was geëffectueerd.
4.4
De curator stelt dat de varkensrechten in de faillissementsboedel vallen en voert daartoe aan dat deze varkensrechten (toen nog mestproductierechten) ingevolge de pachtovereenkomst van 22 juli 1998 door verpachter [geïntimeerde sub 2] aan pachter [bedrijf 1] zijn overgedragen aldus dat deze vermogensrechten in het vermogen van [bedrijf 1] zijn gekomen. De curator stelt voorts dat uit de registratie volgt dat [bedrijf 1] de rechthebbende is op de varkensrechten. [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] hebben dit gemotiveerd betwist en stellen -samengevat- dat op grond van de pachtovereenkomst geen overdracht van de varkensrechten als bedoeld in artikel 3:84 BW heeft plaatsgevonden maar dat daarbij aan [bedrijf 1] slechts het gebruiksrecht van deze varkensrechten is gegeven. Uit de omstandigheid dat de varkensrechten geregistreerd staan op naam van [bedrijf 1] mag volgens [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] niet worden afgeleid dat [bedrijf 1] de rechthebbende is van deze rechten.
4.5
De pachtovereenkomst houdt voor zover van belang voor de varkensrechten onder meer in:
“Productierechten
Artikel 19
a. Ten aanzien van het verpachte zijn volgens opgave van Bureau Heffingen vanaf
1 januari 1998 de volgende mestproductierechten, uitgedrukt in kilogram fosfaat geregistreerd:
grondgebonden 1.375 kilogram
niet gebonden/verplaatsbaar (varkens/kippen) 8.346 kilogram
het totale mestproductierecht bedraagt 9.721 kilogram
Op grond van het op 7 april 1998 door de Eerste Kamer van de Staten Generaal aangenomen wetsvoorstel Herstructurering Varkenshouderij, zullen de genoemde mestproductierechten nadat de Wet Herstructurering Varkenshouderij in werking is getreden worden omgezet in zg. varkensrechten.
b. Tot het bedrijf behoorde volgens opgave van Bureau Heffingen een locatie, te weten [adres].
c. Bij het einde van de pachtovereenkomst gaan de mestproductierechten cq. de varkens rechten naar keuze van verpachter zonder vergoeding voor de pachter terug naar de verpachter of is pachter gehouden alsdan de waarde in het economisch verkeer van de mestproductie-rechten cq. de varkensrechten te vergoeden aan verpachter. De pachter dient ervoor te zorgen dat gemelde productierechten zoveel mogelijk in stand blijven.
c. Pachter is verplicht – indien de mestproductierechten cq. varkensrechten bij einde van deze overeenkomst terug gaan naar verpachter op straffe van een boete van f. 500.000,- alle medewerking te verlenen bij de overdracht van genoemde rechten naar verpachter.
d. Pachter verbindt zich om niets te doen of na te laten waardoor de overgang van gemelde rechten wordt verhinderd of niet geheel wordt erkend.
(…)”
4.6
Om te kunnen vaststellen of de varkensrechten (toen nog productierechten) ingevolge de pachtovereenkomst zijn overgedragen moet artikel 19 van de pachtovereenkomst worden uitgelegd. Deze uitleg dient te geschieden op basis van de Haviltex-maatstaf. Het komt dan aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.7
De pachtovereenkomst betreft de verpachting van -kort gezegd- een varkensbedrijf. Op grond van de pachtovereenkomst is [bedrijf 1] als pachter in de gelegenheid om een varkensbedrijf te exploiteren. Op grond van de pachtovereenkomst heeft de pachter het recht om een onroerende zaak of een gedeelte daarvan te gebruiken. De pachtovereenkomst strekt er in beginsel niet toe vermogensbestanddelen over te dragen van het vermogen van de verpachter naar het vermogen van de pachter. De pachter ontleent aan de pachtovereenkomst een gebruiksrecht. Tegen deze achtergrond ligt het niet voor de hand om artikel 19 van de pachtovereenkomst betreffende de productierechten zo uit te leggen dat daarmee is bedoeld dat [geïntimeerde sub 2] de varkensrechten overdraagt -artikel 3:84 BW- aan [bedrijf 1] aldus dat deze vermogensrechten tot het vermogen van [bedrijf 1] zijn gaan behoren. Bij de strekking van de pachtovereenkomst past veel meer dat [geïntimeerde sub 2] aan [bedrijf 1] het recht verleent om de rechten (het gemiddeld aantal varkens dat in een kalenderjaar ten hoogste mag worden gehouden) uit de varkensrechten te mogen gebruiken. Dat door partijen met artikel 19 niet is beoogd de varkensrechten over te dragen aan [bedrijf 1] kan ook worden afgeleid uit het feit dat [bedrijf 1] geen koopsom voor deze rechten heeft betaald. Voorts hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] onbestreden gesteld dat de varkensrechten niet op de balans van [bedrijf 1] staan, wat ook een aanwijzing is dat deze rechten naar de bedoeling van partijen niet tot het vermogen van [bedrijf 1] zijn gaan behoren. Dat in artikel 19 (tweede) c -in verband met het teruggaan van de varkensrechten naar de verpachter bij het einde van de pachtovereenkomst- wordt gesproken over de verplichting van de pachter “alle medewerking te verlenen bij de overdracht van genoemde rechten naar de verpachter” moet naar redelijke uitleg ook in dit licht worden bezien. [bedrijf 1] verplicht zich bij het einde van de pacht het gebruik van de varkensrechten terug te geven aan [geïntimeerde sub 2] en eraan mee te werken dat het uitsluitend gebruik van de varkensrechten weer geheel aan [geïntimeerde sub 2] toekomt. Van een overdracht in de zin van artikel 3:84 BW is ook in dat geval geen sprake. De curator heeft niets, althans niet voldoende gemotiveerd, gesteld dat tot een andere uitleg leidt.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat de pachtovereenkomst tussen [geïntimeerde sub 2] en [bedrijf 1] naar de bedoeling van partijen geen titel is voor de overdracht van de varkensrechten als bedoeld in artikel 3:84 BW. De vraag is dan of de registratie bij de Dienst Regelingen
-waarom partijen toen hebben verzocht- ondanks het ontbreken van een geldige titel voor overdracht tot gevolg heeft dat de varkensrechten toch in het vermogen van de pachter [bedrijf 1] zijn beland.
4.9
Het hof volgt het standpunt van partijen dat de varkensrechten gekwalificeerd kunnen worden als overdraagbare vermogensrechten. Het hof leidt dit af uit hoofdstuk V, Titel 4
-Overgang van het productierecht- van de Meststoffenwet. Voor overdracht van een overdraagbaar recht is ingevolge artikel 3:84 BW nodig een geldige titel en een leveringshandeling. In de Meststoffenwet is niet bepaald dat voor overdracht van een varkensrecht geen geldige titel en leveringshandeling zijn vereist zodat aangenomen moet worden dat de Meststoffenwet niet beoogt deze vereisten voor een geldige overdracht terzijde te stellen. Bij overdracht van een varkensrecht moeten vervreemder en verkrijger van de overgang van het varkensrecht kennis geven aan “Onze Minister” zo volgt uit artikel 27 lid 1 Meststoffenwet. Vervolgens bepaalt lid 2 van dit artikel: “Er kan pas aanspraak worden gemaakt op het van het andere bedrijf afkomstige productierecht, of een gedeelte daarvan met ingang van het tijdstip van registratie van de kennisgeving door onze minister.” Het hof verstaat deze bepaling aldus dat de registratie niet ziet op de in artikel 3:84 BW bedoelde overdracht maar dat pas vanaf het tijdstip van de registratie gebruik kan worden gemaakt van bedoelde rechten. De registratie is dus noodzakelijk om de rechten te mogen gebruiken. Of deze gebruiker van het varkensrecht ook rechthebbende is van het varkensrecht of dat hij slechts een persoonlijke gebruiksrecht hierop heeft -op grond van een pachtovereenkomst-danwel een beperkt recht -een recht van vruchtgebruik- is voor de Meststoffenwet niet relevant. Dit kan ook worden afgeleid uit artikel 25 Meststoffenwet: “Een productierecht kan, onder welke titel dan ook, overgaan naar een ander bedrijf, overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf en artikel 32.”Dat de aard van het varkensrecht zich er tegen verzet dat daarop een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht wordt gegeven zoals de curator heeft gesteld, vermag het hof niet in te zien.
4.10
Uit rechtsoverwegingen 4.7-4.9 volgt dat de registratie van de varkensrechten op grond van de pachtovereenkomst niet tot gevolg heeft gehad dat deze varkensrechten uit het vermogen van [geïntimeerde sub 2] naar het vermogen van [bedrijf 1] zijn overgegaan. De registratie bij de Dienst Regelingen heeft dit rechtsgevolg niet geëffectueerd maar heeft alleen tot gevolg gehad dat [bedrijf 1] vanaf het tijdstip van de registratie deze rechten heeft mogen gebruiken. Deze uitkomst doet geen afbreuk aan doel en strekking van de Meststoffenwet en komt ook niet in strijd met HR 9 april 2004, NJ 2004, 331. Dit brengt het hof tot het oordeel dat de op naam van [bedrijf 1] geregistreerde varkensrechten niet tot de failliete boedel hebben behoord.
4.11
In de pachtovereenkomst van 22 juli 1998 en de koopovereenkomst van 24 december 2008 gaat het over de geregistreerde varkensrechten. De curator heeft gesteld dat de in de pachtovereenkomst genoemde productierechten niet overeenkomen met de op naam van [bedrijf 1] geregistreerde varkensrechten en dat de in de overeenkomst van 24 december 2008 bedoelde varkensrechten niet de op naam van [bedrijf 1] geregistreerde varkensrechten betreffen. Het hof volgt de curator hierin niet. De curator heeft niet betwist dat de omvang van de in de pachtovereenkomst genoemde productierechten gelijk is aan de op naam van [bedrijf 1] geregistreerde varkensrechten. Ook is door de curator niet betwist dat de omvang van de in de overeenkomst van 24 december 2008 bedoelde varkensrechten gelijk is aan de op naam van [bedrijf 1] geregistreerde varkensrechten. Voorts is door de curator niet betwist dat de genoemde productierechten en varkensrechten betrekking hebben op het bedrijf dat is bedoeld in de pachtovereenkomst en in de overeenkomst van 24 december 2008. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat de curator de stelling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] dat het om dezelfde rechten gaat onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
4.12
Nu de varkensrechten niet tot de failliete boedel hebben behoord en [bedrijf 1] -de failliet- op grond van de pachtovereenkomst verplicht was mee te werken aan de wijziging van de registratie bij de Dienst Regelingen had de curator zijn medewerking aan de wijziging van de registratie van de varkensrechten waarom [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] hem hebben verzocht niet mogen weigeren. Door zijn weigering heeft [geïntimeerde sub 2] niet volledig kunnen voldoen aan haar verplichtingen jegens [geïntimeerde sub 1] uit de koopovereenkomst van 24 december 2008 en heeft [geïntimeerde sub 1] problemen ondervonden in zijn bedrijfsvoering.
De curator heeft zijn weigering gebaseerd op een onjuiste uitleg van de pachtovereenkomst en de Meststoffenwet. Dit komt voor zijn risico. Met de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat de curator met zijn weigering onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2].
5. Slotsom
5.1
Samengevat volgt uit het voorgaande dat de varkensrechten toebehoorden aan [geïntimeerde sub 2] en dat deze rechten op grond van de pachtovereenkomst niet zijn overgegaan naar [bedrijf 1]. Deze varkensrechten hebben daarom nimmer tot de failliete boedel behoord. De varkensrechten zijn door [geïntimeerde sub 2] verkocht aan [geïntimeerde sub 1] en de curator was gehouden medewerking te verlenen aan de wijziging van de registratie waartoe deze overeenkomst [geïntimeerde sub 2] verplichte en welke noodzakelijk was om [geïntimeerde sub 1] in de gelegenheid te stellen van deze rechten gebruik te kunnen maken. Door zijn medewerking aan deze wijziging te weigeren heeft de curator onrechtmatig gehandeld. Dit voert dan tot de slotsom dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de curator in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 4.836,-
- salaris advocaat € 3.263,- (1 punt x tarief VI)
Totaal € 8.099,-
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 15 augustus 2012;
veroordeelt de curator in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] vastgesteld op € 4.836,- voor verschotten en op € 3.263,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, L.M. Croes en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2014.