HR, 02-03-2021, nr. 19/05403
ECLI:NL:HR:2021:331
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-03-2021
- Zaaknummer
19/05403
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:331, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑03‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:205
ECLI:NL:PHR:2021:205, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑01‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:331
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0054
Uitspraak 02‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Rijden zonder rijbewijs, art. 107.1 WVW 1994. Ontvankelijkheid hoger beroep. Hof (enkelvoudige kamer) heeft verdachte n-o verklaard in zijn h.b. op de grond dat geen sprake is van rechtsgeldige machtiging van raadsvrouw van verdachte. Is h.b. ingesteld d.m.v. schriftelijke bijzondere volmacht a.b.i. art. 450.3 Sv? Hof heeft aan oordeel dat verdachte n-o is in h.b. de overweging ten grondslag gelegd dat h.b. is ingesteld door medewerker van griffie van Rb krachtens schriftelijke machtiging van raadsvrouw van verdachte en dat deze machtiging niet voldoet aan de in art. 450.3 Sv gestelde eisen. Uit akte h.b. blijkt echter dat raadsvrouw overeenkomstig art. 450.1.a Sv ter griffie van Rb is verschenen voor instellen van h.b. Van schriftelijke volmacht a.b.i. art. 450.3 Sv was dus geen sprake. ‘s Hofs oordeel is daarom niet begrijpelijk. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 19/05401 en 19/05402 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05403
Datum 2 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het gerechtshof
‘s-Hertogenbosch van 26 november 2019, nummer 20-003561-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W.J. Faber, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de eerste plaats dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2.1
De kantonrechter heeft de verdachte bij vonnis van 30 oktober 2018 ter zake van – kort gezegd – rijden zonder rijbewijs veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Verder heeft de kantonrechter de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde hechtenis voor de duur van één week. Tegen dat vonnis is namens de verdachte op 7 november 2018 hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Heden, 7 november 2018 verscheen ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant,
Mr. M.J. van de Laar advocaat te Eindhoven, die, na verklaard te hebben door na te noemen persoon bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het aanwenden van na te melden rechtsmiddel, verklaarde namens
[verdachte],
(...)
beroep in te stellen tegen het eindvonnis d.d. 30 oktober 2018, alsmede tegen alle eventuele tussenbeslissingen in de zaak tegen [verdachte] met bovenvermeld parketnummer, gewezen door de Kantonrechter in deze rechtbank.”
2.2.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Het hoger beroep is ingesteld door een medewerker van de griffie van de rechtbank Oost-Brabant krachtens een schriftelijke machtiging van de raadsvrouw van de verdachte. Deze machtiging voldoet niet aan de in artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
De verdachte is niet op de terechtzitting van 26 november 2019 verschenen, zodat dit gebrek niet voor gedekt kan worden gehouden. Om die redenen zal de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.”
2.3
“1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
3. Aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel wordt slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping. De verdachte geeft een adres op voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.”
2.4
Het hof heeft aan het oordeel dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep de overweging ten grondslag gelegd dat het hoger beroep is ingesteld door een medewerker van de griffie van de rechtbank Oost-Brabant krachtens een schriftelijke machtiging van de raadsvrouw van de verdachte, en dat deze machtiging niet voldoet aan de in artikel 450 lid 3 Sv gestelde eisen. Uit de onder 2.2.1 weergegeven akte blijkt echter dat de raadsvrouw overeenkomstig artikel 450 lid 1, aanhef en onder a, Sv ter griffie van de rechtbank is verschenen voor het instellen van hoger beroep. Van een schriftelijke volmacht als bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv was dus geen sprake. Het oordeel van het hof is daarom niet begrijpelijk.
2.5
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2021.
Conclusie 12‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Rijden zonder rijbewijs, art. 107.1 WVW 1994. Ontvankelijkheid hoger beroep. Hof (enkelvoudige kamer) heeft verdachte n-o verklaard in zijn h.b. op de grond dat geen sprake is van rechtsgeldige machtiging van raadsvrouw van verdachte. Is h.b. ingesteld d.m.v. schriftelijke bijzondere volmacht a.b.i. art. 450.3 Sv? Hof heeft aan oordeel dat verdachte n-o is in h.b. de overweging ten grondslag gelegd dat h.b. is ingesteld door medewerker van griffie van Rb krachtens schriftelijke machtiging van raadsvrouw van verdachte en dat deze machtiging niet voldoet aan de in art. 450.3 Sv gestelde eisen. Uit akte h.b. blijkt echter dat raadsvrouw overeenkomstig art. 450.1.a Sv ter griffie van Rb is verschenen voor instellen van h.b. Van schriftelijke volmacht a.b.i. art. 450.3 Sv was dus geen sprake. ‘s Hofs oordeel is daarom niet begrijpelijk. Volgt vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/05403
Zitting 12 januari 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 26 november 2019 door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te Eindhoven , waarbij de verdachte bij verstek wegens “overtreding van het bepaalde in art. 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994” is veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, subsidiair acht dagen hechtenis, en een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 19/05401 en 19/05402. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. C.W.J. Faber, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep en klaagt dat het hof hiertoe onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft beslist.
5. De, in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2019 vermelde, aantekening van het mondeling arrest houdt onder meer in:
“De ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingesteld door een medewerker van de griffie van de rechtbank Oost-Brabant krachtens een schriftelijke machtiging van de raadsvrouw van de verdachte. Deze machtiging voldoet niet aan de in artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.”
De verdachte is niet op de terechtzitting van 26 november 2019 verschenen, zodat dit gebrek niet voor gedekt kan worden gehouden. Om die redenen zal de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.BeslissingVerklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.”
6. Het middel bevat twee klachten. De eerste klacht luidt dat het hof er ten onrechte vanuit is gegaan dat het instellen van het rechtsmiddel van hoger beroep is geschied middels een schriftelijke volmacht als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv.
7. De zich onder de processtukken bevindende akte hoger beroep d.d. 7 november 2018 houdt, voor zover hier van belang, in:
“HOGER BEROEP
parketnr: 96/041035-16
Heden, 7 november 2018 verscheen ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant,
Mr. M.J. van de Laar advocaat te Eindhoven , die, na verklaard te hebben door na te noemen persoon bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het aanwenden van na te melden rechtsmiddel, verklaarde namens
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 1993
wonende te [a-straat 1] , [plaats]
beroep in te stellen tegen het eindvonnis d.d. 30 oktober 2018, alsmede tegen alle eventuele tussenbeslissingen
in de zaak tegen [verdachte] met bovenvermeld parketnummer, gewezen door de Kantonrechter in deze rechtbank.”
8. Uit deze akte volgt dat het bestreden oordeel van het hof inderdaad niet begrijpelijk is.
9. Nu deze eerste klacht doel treft en tot cassatie dient te leiden, zie ik af van een bespreking van de tweede klacht, die er in de kern op neerkomt dat het hof zou hebben verzuimd na te gaan of er wetenschap bestaat omtrent de reden van afwezigheid van de verdachte ter ’s hofs terechtzitting.
10. Het middel slaagt reeds om de hierboven door mij genoemde reden.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden