HR, 20-11-2001, nr. 247-00-V
ECLI:NL:HR:2001:AD9242
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-11-2001
- Zaaknummer
247-00-V
- LJN
AD9242
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2001:AD9242, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑11‑2001; (Cassatie)
- Wetingang
art. 14 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
Uitspraak 20‑11‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
20 november 2001
Strafkamer
nr. 247-00-V
CJIB 19342747
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen de beslissing van de Kantonrechter te Haarlem van
12 mei 2000, betreffende:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], voor wie als gemachtigde optreedt mr. H.J. Damhoff, wonende te Alphen aan den Rijn.
1. Procesgang
1.1.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 4 januari 2000 de in de onderhavige zaak gegeven beslissing van de Kantonrechter te Haarlem van 13 november 1998 vernietigd, doch uitsluitend voorzover deze betrekking had op het tot kostenveroordeling strekkende verzoek van de betrokkene; de zaak is in zoverre teruggewezen naar de Kantonrechter.
1.2.
De Kantonrechter heeft bij beslissing van 12 mei 2000 het verzoek van de betrokkene tot veroordeling van de Staat in de kosten afgewezen.
1.3.
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen laatstgenoemde beslissing van de Kantonrechter beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
De bestreden beslissing is gegeven na 1 januari 2000, op welke datum in werking is getreden de Wet van 28 oktober 1999, Stb. 1999,469, waarbij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)is gewijzigd. Sedertdien staat tegen beslissingen van de kantonrechter in WAHV-zaken geen cassatieberoep meer open, doch ingevolge het nieuwe art. 14 WAHV hoger beroep.
2.2.
Art. III, eerste lid, van eerstgenoemde wet luidt:
"Voor de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen tegen een uitspraak van de kantonrechter die voor of op de dag van inwerkingtreding van deze wet is gedaan, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing."
2.3.
Uit deze bepaling moet worden afgeleid dat in een geval dat de Hoge Raad een voor 2 januari 2000 gegeven beslissing van de kantonrechter heeft vernietigd met terugwijzing van de zaak, en de kantonrechter vervolgens na 1 januari 2000 de zaak opnieuw heeft beslist, tegen die laatste beslissing geen beroep in cassatie openstaat. De wetsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunten voor een andere opvatting (Kamerstukken II, 1997-1998, 25927, nr 3 blz. 19). In het onderhavige geval is echter de beslissing van de Kantonrechter van 13 november 1998 in de hoofdzaak niet vernietigd, doch uitsluitend diens beslissing voorzover betrekking hebbende op het verzoek tot een kostenveroordeling.
Een zodanig geval van partiële vernietiging is in genoemd art. III niet geregeld en dit specifieke probleem van overgangsrecht is gedurende de parlementaire geschiedenis van meergenoemde wet ook niet onder ogen gezien.
Een redelijke wetstoepassing brengt echter mee aan te nemen dat in een geval als het onderhavige de beslissing van de Kantonrechter in de hoofdzaak, die na daartegen ingesteld beroep in cassatie in stand is gebleven, heeft te gelden als de uitspraak in de zin van meergenoemd art. III, zodat, nu die beslissing dateert van 13 november 1998, het vóór de inwerkingtreding van de wijzigingswet geldende recht moet worden toegepast. Dat moet dan ook gelden in deze zaak waarin het gaat om de met de hoofdzaak samenhangende vraag of voor een kostenveroordeling plaats is.
2.4.
Het voorgaande brengt mee dat de betrokkene in zijn beroep kan worden ontvangen.
3. Beoordeling van de bestreden beslissing
3.1.
Het beroepschrift komt met rechts-en motiveringsklachten op tegen de beslissing van de Kantonrechter.
3.2.
De Kantonrechter heeft zijn beslissing als volgt gemotiveerd:
"De kosten van de gemachtigde komen al dadelijk niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze geen derde is die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, maar - naar ter zitting is gebleken - een collega van betrokkene die evenals deze bij de belastingdienst werkzaam is.
Voorts is van belang dat voor toeschatting van proceskosten in zijn algemeenheid slechts termen aanwezig zijn wanneer een partij in het gelijk wordt gesteld. Dat is hier niet het geval. Weliswaar is de beschikking van de officier van justitie vernietigd, maar het beroep van de betrokkene tegen de initiële beschikking is ongegrond verklaard. Zodat de betrokkene uiteindelijk in het ongelijk is gesteld. Dat de sanctie is gematigd kan daaraan niet afdoen.
3.3.
Het klaarblijkelijke oordeel van de Kantonrechter dat ten aanzien van een gemachtigde het Besluit proceskosten bestuursrecht slechts betrekking heeft op kosten terzake van door deze beroepsmatig verleende rechtsbijstand, is onjuist. Indien een betrokkene zich door een gemachtigde laat vertegenwoordigen, terwijl geen sprake is van door deze beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vindt dat Besluit ten aanzien van een gemachtigde toepassing als ware die gemachtigde partij. Daarbij verdient nog opmerking dat in een geval als het onderhavige, waarin de betrokkene zich ter zitting van het kantongerecht laat vertegenwoordigen door een gemachtigde terwijl de betrokkene aldaar zelf ook aanwezig is, de voor een veroordeling in aanmerking komende - met die zitting verband houdende - kosten slechts die van de gemachtigde en dus niet ook die van de betrokkene kunnen betreffen.
3.4.
Voor wat zijn oordeel voor het overige betreft heeft de Kantonrechter terecht tot uitgangspunt genomen dat in geval van gegrondverklaring van het beroep door de betrokkene de kantonrechter de officier van justitie veroordeelt in de daarvoor ingevolge het besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komende kosten.
Zijn kennelijke oordeel evenwel dat een kostenveroordeling is uitgesloten in een geval als het onderhavige, waarin de Kantonrechter weliswaar de inleidende beschikking in stand heeft gelaten maar, het beroep in zoverre gegrond verklarend, de beslissing van de officier van justitie heeft vernietigd, en de sanctie heeft gematigd, is onjuist.
3.5.
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen de zaak zelf afdoen en de Officier van Justitie veroordelen in de kosten die de betrokkene en de gemachtigde van de betrokkene in verband met de behandelingen bij het Kantongerecht redelijkerwijs hebben moeten maken.
Die kosten worden door de Hoge Raad als volgt begroot, met vermindering telkens van de verzochte bedragen aan verletkosten op de voet van het bepaalde in art. 2, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht:
- 1.
Zitting van het Kantongerecht van 30 oktober 1998:
reiskosten betrokkene: ƒ 18,50
verletkosten betrokkene ƒ 100,--
- -
-------
totaal: ƒ 118,50
- 1.
Zitting van het Kantongerecht van 12 mei 2000:
reiskosten gemachtigde: ƒ 23,--
verletkosten gemachtigde ƒ 100,--
- -
-------
totaal: ƒ 123,--
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beslissing;
Veroordeelt de Officier van Justitie in verband met
de kosten die de betrokkene en de gemachtigde van de
betrokkene voor de behandelingen van het beroep bij het Kantongerecht hebben moeten maken, onderscheidenlijk tot een bedrag van ƒ 118,50 (betrokkene) en een bedrag van
ƒ 123,-- (gemachtigde).
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp en F.H. Koster, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 20 november 2001.