NJ 2019/17
IPR. Toepasselijk recht op arbeidsovereenkomst bij internationaal wegvervoer, art. 6 EVO en art. 8 Rome I; criterium ‘gewoonlijke werkland’. Nauwste-band-exceptie; motiveringsplicht.
HR 23-11-2018, ECLI:NL:HR:2018:2165
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23 november 2018
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
17/03684
- Conclusie
A-G mr. B.J. Drijber
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS124624:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Internationaal privaatrecht / Conflictenrecht
Vervoersrecht / Wegvervoer
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:2165, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑11‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:942, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑09‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑09‑2017
- Wetingang
Samenvatting
De vraag welk recht van toepassing is op een individuele arbeidsovereenkomst met een grensoverschrijdend karakter, moet worden beantwoord aan de hand van het EVO indien die arbeidsovereenkomst is gesloten voor 17 december 2009, en aan de hand van Rome I indien die arbeidsovereenkomst is gesloten op of na 17 december 2009. Als uitgangspunt geldt dat het recht van het gewoonlijke werkland op de arbeidsovereenkomst van toepassing is (art. 6 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.