Het bewezen verklaarde samenwonen (waartegen één van de klachten is gericht) heeft het hof kennelijk opgevat als feitelijke variant op het bewezen verklaarde vormen van een economische eenheid en het voeren van een duurzame gezamenlijke huishouding. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk (vgl. HR 28 januari 2003, LJN AF1970).
HR, 05-07-2011, nr. 09/03579
ECLI:NL:HR:2011:BQ5727
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-07-2011
- Zaaknummer
09/03579
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BQ5727
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ5727, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ5727
ECLI:NL:PHR:2011:BQ5727, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ5727
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2011/246
Uitspraak 05‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Gegronde bewijsklacht steunfraude. Uit de bewijsmiddelen kan niet volgen dat verdachte wist dat de in de bewezenverklaring genoemde gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, dan wel voor de hoogte en de duur van die verstrekking.
5 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/03579
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 30 juli 2009, nummer 21/000001-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2005 tot en met 31 januari 2008 in de gemeente Nijmegen, in strijd met een verdachte krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens aan de gemeente Nijmegen, dan wel aan het bestuur van die gemeente te verstrekken, immers heeft verdachte telkens niet aan genoemde instantie gemeld - zakelijk weergegeven - dat verdachte een economische eenheid heeft gevormd met en/of een duurzame gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met en/of heeft samengewoond met [medeverdachte] op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], terwijl deze feiten kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf en/of een ander, zulks terwijl verdachte wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, dan wel voor de hoogte en de duur van die verstrekking."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], sociaal rechercheur van de Directie Inwoners, bureau Handhaving te Nijmegen, opgemaakt proces-verbaal van aangifte, gedateerd 27 februari 2008, dossierpagina 197-198, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Ik ben [betrokkene 1], hoofd van Bureau Handhaving, afdeling Zorg en Inkomen van de directie Inwoners te Nijmegen. Als unitleider ben ik gerechtigd namens de gemeente Nijmegen aangifte te doen ter zake sociale zekerheidsfraude gepleegd door:
Naam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1973
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres: [a-straat 1]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
en
Naam: [achternaam medeverdachte]
Voornamen: [voornaam medeverdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1968
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres: [b-straat 1]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
Verdachte [verdachte] ontving gedurende de periode 1 juni 1995 tot 1 februari 2008 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand. Ter verkrijging van de uitkering leverde de verdachte [verdachte] een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier en inlichtingenformulier in. Aan de hand van de door [verdachte] verrichte invullingen op statusformulieren en mutatieformulieren, werd door de directie Inwoners van de gemeente Nijmegen bepaald of het recht op voortzetting van de uitkering bleef bestaan en zo ja, ter hoogte van welk bedrag.
Door verdachte [verdachte] zijn niet de juiste inlichtingen verstrekt. [Verdachte] verzweeg namelijk voor de gemeente Nijmegen, gedurende de uitkeringsperiode van 1 maart 2005 tot 1 februari 2008, kennelijk opzettelijk dat zij feitelijk samenwoonde met [medeverdachte] op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. [Verdachte] schond hiermee haar inlichtingenplicht, welke verplichting aan haar was opgelegd op grond van artikel 17 lid 1 van de Wwb.
[Medeverdachte] is vanaf 1 mei 1999 werkzaam bij het bedrijf [A] BV, [c-straat 1] te Nijmegen en ontvangt hieruit inkomsten boven de voor [verdachte] geldende uitkeringsnorm zodat [verdachte] in voornoemde periode in het geheel geen recht had op een uitkering. Door deze handelwijze is de gemeente Nijmegen benadeeld voor een bruto bedrag van € 50.500,36.
2. De verklaring ter terechtzitting van verdachte afgelegd tijdens de zitting van de politierechter in de rechtbank Arnhem op 24 december 2008, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven - :
Wij, [medeverdachte] en ik, zien elkaar 3 of 4 keer per week. In de weekeinden slaapt [medeverdachte] bij ons. Als hij er is eet hij mee en blijft dan soms slapen.
3. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 11 februari 2008, dossierpagina 187-188, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte], - zakelijk weergegeven - :
Begin 2005 kreeg [verdachte] een woning toegewezen aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik heb haar toen geholpen met de inrichting van de woning. Vanaf die tijd slaap ik regelmatig bij [verdachte]. Soms drie à vier keer per week, soms ook wat korter soms wat vaker. Begin 2006, [geboortedatum] 2006 om precies te zijn, is [verdachte] bevallen van een dochter genaamd [betrokkene 2]. Ook bij deze bevalling ben ik aanwezig geweest en ook de geboorte van dit kindje heb ik aangegeven bij de gemeente Nijmegen.
Naar aanleiding van de verklaringen van enkele buurtbewoners van de [a-straat] in de nabijheid van huisnummer [1] kan ik u verklaren dat ik inderdaad regelmatig bij [verdachte] en onze kinderen ben en ook gemiddeld drie à vier keer in de week blijf slapen. U zegt mij dat [verdachte] tegenover u vanochtend heeft verklaard dat ik in de weekenden altijd bij haar en onze kinderen ben. Ik ben inderdaad vaak in de weekenden bij haar en slaap er ook wel eens maar niet altijd. Wanneer [verdachte] erom vraagt doe ik ook klusjes in huis die voor haar te zwaar zijn. Wanneer ik bij haar ben eet ik ook meestal mee. Wanneer we wel eens in het weekend naar de stad gaan betaal ik wel regelmatig het eten.
4. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 7 februari 2008, dossierpagina 64, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1], - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik woon hier met mijn kinderen vanaf 1998. Ik heb wel een redelijk beeld wie er in mijn omgeving wonen. Huisnummer [1] is de woning twee deuren verder. Daar wonen sinds zo'n twee jaar een vrouw, man en twee kinderen. De vrouw is zwanger. Ik zie de mensen de laatste tijd niet zoveel. Wanneer we elkaar zien groeten we elkaar wel maar daar blijft het verder bij. We komen niet bij elkaar over de vloer. Ik zie haar wel eens boodschappen doen. U heeft mij foto's laten zien van een man en een vrouw. Ik herken de man en de vrouw als de bewoners van huisnummer [1].
5. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 7 februari 2008, dossierpagina 66, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2], - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Mijn man en ik wonen hier al 39 jaar en zijn overdag en 's avonds regelmatig thuis. Ik kan dus wel zeggen wie er hier in dit gedeelte van de straat woonachtig zijn. Zo weet ik dat op huisnummer [1], de woning hier schuin tegenover, Surinaamse mensen wonen. Dit is een gezin bestaande uit een man, vrouw en twee kleine kinderen. De vrouw is zwanger van het derde kind. De man spreek ik verder niet. De vrouw is aardig en groet ons ook altijd. Of de man werkt weet ik niet. Ik zie hem altijd op een herenfiets, licht van kleur. Hij draagt altijd een petje. Het zijn aardige mensen met leuke kinderen waar we verder geen last van hebben. U toont mij een foto van een man en een vrouw. Dit zijn de mensen van huisnummer [1].
6. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 8 februari 2008, dossierpagina 68, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik woon hier vanaf 1964 en ik ben overdag en 's avonds vaak thuis. Ik weet ook goed wie er in mijn omgeving wonen. [A-straat 1] is de woning direct naast die van mij. Daar woont sinds een paar jaar een gezin bestaande uit een man, vrouw en twee kleine kinderen. De vrouw verwacht volgende maand hun derde kind. Het zjjn verder aardige mensen waar ik helemaal geen last van heb. We groeten elkaar ook altijd als we elkaar tegenkomen. We maken ook regelmatig een praatje met elkaar. Ik spreek met zowel de man en de vrouw. De vrouw heeft mij afgelopen week nog verteld dat haar man nachtdienst had. Ze wonen als gezin hiernaast op huisnummer [1] tot op de dag van vandaag. U heeft mij twee foto's getoond van een man en een vrouw. Ik herken beiden voor 100% als mijn buren van huisnummer [1].
7. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 5 februari 2008, dossierpagina 62, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 4] - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar de woonsituatie op [b-straat 1]. Ik woon hier nu ruim vijf jaar. Naast mij, op huisnummer [1], woont een Marokkaanse jongen. Hij woont hier volgens mij al langer dan ik. Ik ben zelf regelmatig thuis en heb wel een redelijk beeld wie er in mijn omgeving wonen. De Marokkaanse jongen zie en hoor ik overigens bijna nooit. Ik spreek hem dus ook niet. U toont mij nu een foto van een man en vrouw. Ik herken beiden voor 100%. De man is degene die op huisnummer [1] thuishoort maar ik dus niet zoveel zie."
2.2.3. Het Hof heeft omtrent het bewijs voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen , zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Namens verdachte is door de raadsvrouw ter terechtzitting van het hof als verweer het volgende aangevoerd:
1. De verklaring die verdachte op 11 februari 2008 bij de opsporingsambtenaren heeft afgelegd dient te worden uitgesloten van het bewijs, aangezien verdachte is gehoord zonder dat haar de mogelijkheid was geboden om voorafgaande aan het verhoor contact op te nemen met een advocaat. Hierdoor is sprake van strijd met het in het EVRM verankerde recht op 'access to a lawyer.'
2. De verschillende overige bewijsmiddelen zijn onvoldoende overtuigend om te komen tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. In het bijzonder zijn de verklaringen van de verschillende buren van verdachte en haar partner [medeverdachte] onvoldoende concreet.
3. De verklaring van de werkgever van de partner van verdachte, [betrokkene 3], is aantoonbaar onjuist aangezien deze heeft verklaard dat [medeverdachte] bij een ziekmelding twee verschillende adressen opgaf, terwijl de twee opgegeven adressen bestonden uit zowel het oude als het nieuwe adres van verdachte.
Ten aanzien van dit verweer overweegt het hof als volgt.
Voor de bewezenverklaring maakt het hof geen gebruik van de verklaring van verdachte zoals zij deze op 11 februari 2008 bij de sociale recherche van de afdeling Zorg en Inkomen van de gemeente Nijmegen heeft afgelegd. Dat brengt mee dat hetgeen in onderdeel 1 van het verweer is aangevoerd kan blijven rusten.
Tijdens de zitting van de politierechter in de rechtbank Arnhem op 24 december 2008 heeft verdachte verklaard dat zij en haar partner, [medeverdachte], elkaar drie of vier keer per week zien en dat haar partner in de weekeinden blijft slapen. Daarnaast heeft [medeverdachte] tijdens zijn verhoor op 11 februari 2008 bij de sociale recherche van de afdeling Zorg en Inkomen van de gemeente Nijmegen verklaard dat hij staat ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [woonplaats] en dat op een zeker moment op nummer [2] als zijn buurvrouw kwam te wonen: [verdachte] (verdachte). [Medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat zij vanaf medio 2001 veelvuldig bij elkaar kwamen en regelmatig bij elkaar sliepen, en dat uit deze relatie een zoon is geboren. Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat hij, sinds verdachte begin 2005 was verhuisd naar de [a-straat 1] te [woonplaats], regelmatig bij haar blijft slapen, soms drie à vier keer per week, soms korter, maar soms ook vaker. Hij heeft verklaard dat hij in de weekenden vaak bij verdachte is, en ook wel bij haar slaapt, maar niet altijd. In februari 2006 is uit hun relatie een tweede kind geboren.
In aanvulling op deze verklaringen van verdachte en haar partner zelf blijkt uit het proces-verbaal van de sociale recherche van de afdeling Zorg en Inkomen van de gemeente Nijmegen, dat tijdens het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak in de periode januari - februari 2008 verschillende buren in de straat van verdachte, [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], hebben verklaard dat verdachte en [medeverdachte] met de twee kinderen al geruime tijd samenwonen als een gezin. Ook heeft [getuige 4], wonende aan de [b-straat], verklaard dat naast hem, op de [b-straat] nummer [1], een Marokkaanse jongen woont en dat hij de man die er eigenlijk thuishoort niet veel ziet. Het hof is van mening dat genoemde verklaringen voldoende zijn geconcretiseerd. Tenslotte heeft de werkgever van [medeverdachte], [betrokkene 3], tegen de sociale recherche verklaard dat [medeverdachte], in geval van ziekmelding, twee verschillende adressen opgaf, waaronder het adres aan de [a-straat 1]. Het feit dat in het proces-verbaal van de sociale recherche staat vermeld dat hierbij door de werkgever als tweede adres zou zijn genoemd: de [b-straat 2] - zijnde het oude adres van verdachte - berust, zo neemt het hof aan, mogelijk op een schrijffout. Voor zover hier [b-straat 1] zou zijn bedoeld doet dat aan het hiervoor overwogene niet af.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, moet worden geconcludeerd dat verdachte en haar partner tijdens de tenlastegelegde periode duurzaam een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd dan wel een economische eenheid hebben gevormd.
Het verweer wordt verworpen."
2.3. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat de verdachte wist dat de in de bewezenverklaring genoemde gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, dan wel voor de hoogte en de duur van die verstrekking. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 5 juli 2011.
Conclusie 17‑05‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 30 juli 2009 verzoekster wegens het meermalen plegen van steunfraude veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
2.
Namens verzoekster heeft mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
De zaak hangt samen met de zaak [medeverdachte] (09/03581), in welke zaak ik eveneens vandaag concludeer.
4.
Het middel komt op tegen de motivering van de bewezenverklaring.
5.
Ten laste van verzoekster is bewezen verklaard dat:
‘verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2005 tot en met 31 januari 2008 in de gemeente Nijmegen in strijd met een verdachte krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens aan de gemeente Nijmegen, dan wel aan het bestuur van die gemeente te verstrekken, immers heeft verdachte telkens niet aan genoemde instantie gemeld — zakelijk weergegeven — dat verdachte een economische eenheid heeft gevormd met en/of een duurzame gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met en/of heeft samengewoond met [medeverdachte] op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], terwijl deze feiten kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf en/of een ander, zulks terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte en de duur van die verstrekking.’
6.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
- (1)
een proces-verbaal van sociaal rechercheur [verbalisant 1], inhoudende een aangifte van [betrokkene 1] namens de gemeente Nijmegen:
‘Naam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [voornaam verdachte]
Geboortedatum : [geboortedatum] 1973
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres : [a-straat 1]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
en
Naam : [achternaam medeverdachte]
Voornamen : [voornaam medeverdachte]
Geboortedatum : [geboortedatum] 1968
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Adres : [b-straat 1]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
Verdachte [verdachte] ontving gedurende de periode 1 juni 1995 tot 1 februari 2008 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand.
Ter verkrijging van de uitkering leverde de verdachte [verdachte] een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier en inlichtingenformulier in. Aan de hand van de door [verdachte] verrichte invullingen op statusformulieren en mutatieformulieren, werd door de directie Inwoners van de gemeente Nijmegen bepaald of het recht op voortzetting van de uitkering bleef bestaan en zo ja, ter hoogte van welk bedrag.
Door verdachte [verdachte] zijn niet de juiste inlichtingen zijn verstrekt. [Verdachte] verzweeg namelijk voor de gemeente Nijmegen, gedurende de uitkeringsperiode van 1 maart 2005 tot 1 februari 2008, kennelijk opzettelijk dat zij feitelijk samenwoonde met [medeverdachte] op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. [Verdachte] schond hiermee haar inlichtingenplicht, welke verplichting aan haar was opgelegd op grond van artikel 17 lid 1 van de Wwb.
[Medeverdachte] is vanaf 1 mei 1999 werkzaam bij het bedrijf [A] BV, [c-straat 1] te Nijmegen en ontvangt hieruit inkomsten boven de voor [verdachte] geldende uitkeringsnorm zodat [verdachte] in voornoemde periode in het geheel geen recht had op een uitkering. Door deze handelwijze is de gemeente Nijmegen benadeeld voor een bruto bedrag van € 50.500,36.’
- (2)
de op 24 december 2008 ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van verzoekster:
‘Wij, [medeverdachte] en ik, zien elkaar 3 of 4 keer per week. In de weekeinden slaapt [medeverdachte] bij ons. Als hij er is eet hij mee en blijft dan soms slapen.’
- (3)
een proces-verbaal van de sociaal rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
‘Begin 2005 kreeg [verdachte] een woning toegewezen aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik heb haar toen geholpen met de inrichting van de woning. Vanaf die tijd slaap ik regelmatig bij [verdachte]. Soms drie à vier keer per week, soms ook wat korter, soms wat vaker. Begin 2006, [geboortedatum] 2006 om precies te zijn, is [verdachte] bevallen van een dochter genaamd [betrokkene 2]. Ook bij deze bevalling ben ik aanwezig geweest en ook de geboorte van dit kindje heb ik aangegeven bij de gemeente Nijmegen.
Naar aanleiding van de verklaringen van enkele buurtbewoners van de [a-straat] in de nabijheid van huisnummer [1] kan ik u verklaren dat ik inderdaad regelmatig bij [verdachte] en onze kinderen ben en ook gemiddeld drie à vier keer in de week blijf slapen. U zegt mij dat [verdachte] tegenover u vanochtend heeft verklaard dat ik in de weekenden altijd bij haar en onze kinderen ben. Ik ben inderdaad vaak in de weekenden bij haar en slaap er ook wel eens maar niet altijd. Wanneer [verdachte] erom vraagt doe ik ook klusjes in huis die voor haar te zwaar zijn. Wanneer ik bij haar ben eet ik ook meestal mee. Wanneer we wel eens in het weekend naar de stad gaan betaal ik wel regelmatig het eten.’
- (4)
een proces-verbaal van de sociaal rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
‘U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik woon hier met mijn kinderen vanaf 1998. Ik heb wel een redelijk beeld wie er in mijn omgeving wonen.
Huisnummer [1] is de woning twee deuren verder. Daar wonen sinds zo'n twee jaar een vrouw, man en twee kinderen. De vrouw is zwanger. Ik zie de mensen de laatste tijd niet zoveel. Wanneer we elkaar zien groeten we elkaar wel maar daar blijft het verder bij. We komen niet bij elkaar over de vloer. Ik zie haar wel eens boodschappen doen. U heeft mij foto's laten zien van een man en een vrouw. Ik herken de man en de vrouw als de bewoners van huisnummer [1].’
- (5)
een proces-verbaal van de sociaal rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
‘U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats].
Mijn man en ik wonen hier al 39 jaar en zijn overdag en 's avonds regelmatig thuis. Ik kan dus wel zeggen wie er hier in dit gedeelte van de straat woonachtig zijn. Zo weet ik dat op huisnummer [1], de woning hier schuin tegenover, Surinaamse mensen wonen. Dit is een gezin bestaande uit een man, vrouw en twee kleine kinderen. De vrouw is zwanger van het derde kind. De man spreek ik verder niet. De vrouw is aardig en groet ons ook altijd. Of de man werkt weet ik niet. Ik zie hem altijd op een herenfiets, licht van kleur. Hij draagt altijd een petje. Het zijn aardige mensen met leuke kinderen waar we verder geen last van hebben. U toont mij een foto van een man en een vrouw. Dit zijn de mensen van huisnummer [1].’
- (6)
een proces-verbaal van de sociaal rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
‘U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats].
Ik woon hier vanaf 1964 en ik ben overdag en 's avonds vaak thuis. Ik weet ook goed wie er in mij omgeving wonen. [A-straat 1] in de woning direct naast die van mij. Daar woont sinds een paar jaar een gezin bestaande uit een man, vrouw en twee kleine kinderen. De vrouw verwacht volgende maand hun derde kind. Het zijn verder aardige mensen waar ik helemaal geen last van heb. We groe[t]en elkaar ook altijd als we elkaar tegenkomen. We maken ook regelmatig een praatje met elkaar. Ik spreek met zowel de man en de vrouw. De vrouw heeft mij afgelopen week nog verteld dat haar man nachtdienst had. Ze wonen als gezin hiernaast op huisnummer [1] tot op de dag van vandaag. U heeft mij twee foto's getoond van een man en een vrouw. Ik herken beiden voor 100% als mijn buren van huisnummer [1].’
- (7)
een proces-verbaal van de sociaal rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als verklaring van [getuige 4]:
‘U vraagt mij naar de woonsituatie op [b-straat 1]. Ik woon hier nu ruim vijf jaar. Naast mij, op huisnummer [1], woont een Marokkaanse jongen. Hij woont hier volgens mij al langer dan ik. Ik ben zelf regelmatig thuis en heb wel een redelijk beeld wie er in mijn omgeving wonen.
De Marokkaanse jongen zie en hoor ik overigens bijna nooit. Ik spreek hem dus ook niet.
U toont mij nu een foto van een man en vrouw. Ik herken beiden voor 100%. De man is degene die op huisnummer [1] thuishoort maar [die] ik dus niet zoveel zie.’
7.
Het hof heeft in het verkorte arrest nog het volgende overwogen:
‘Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Namens verdachte is door de raadsvrouw ter terechtzitting van het hof als verweer het volgende aangevoerd:
- 1.
De verklaring die verdachte op 11 februari 2008 bij de opsporingsambtenaren heeft afgelegd dient te worden uitgesloten van het bewijs, aangezien verdachte is gehoord zonder dat haar de mogelijkheid was geboden om voorafgaande aan het verhoor contact op te nemen met een advocaat. Hierdoor is sprake van strijd met het in het EVRM verankerde recht op ‘access to a lawyer.’
- 2.
De verschillende overige bewijsmiddelen zijn onvoldoende overtuigend om te komen tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. In het bijzonder zijn de verklaringen van de verschillende buren van verdachte en haar partner [medeverdachte] onvoldoende concreet.
- 3.
De verklaring van de werkgever van de partner van verdachte, [betrokkene 3], is aantoonbaar onjuist aangezien deze heeft verklaard dat [medeverdachte] bij een ziekmelding twee verschillende adressen opgaf, terwijl de twee opgegeven adressen bestonden uit zowel het oude als het nieuwe adres van verdachte.
Ten aanzien van dit verweer overweegt het hof als volgt.
Voor de bewezenverklaring maakt het hof geen gebruik van de verklaring van verdachte zoals zij deze op 11 februari 2008 bij de sociale recherche van de afdeling Zorg en Inkomen van de gemeente Nijmegen heeft afgelegd. Dat brengt mee dat hetgeen in onderdeel 1 van het verweer is aangevoerd kan blijven rusten.
Tijdens de zitting van de politierechter in de rechtbank Arnhem op 24 december 2008 heeft verdachte verklaard dat zij en haar partner, [medeverdachte], elkaar drie of vier keer per week zien en dat haar partner in de weekeinden blijft slapen. Daarnaast heeft [medeverdachte] tijdens zijn verhoor op 11 februari 2008 bij de sociale recherche van de afdeling Zorg en Inkomen van de gemeente Nijmegen verklaart dat hij staat ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [woonplaats] en dat op een zeker moment op nummer [2] als zijn buurvrouw kwam te wonen: [verdachte] (verdachte). [Medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat zij vanaf medio 2001 veelvuldig bij elkaar kwamen en regelmatig bij elkaar sliepen, en dat uit deze relatie een zoon is geboren. Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat hij, sinds verdachte begin 2005 was verhuisd naar de [a-straat 1] te [woonplaats], regelmatig bij haar blijft slapen, soms drie à vier keer per week, soms korter, maar soms ook vaker. Hij heeft verklaard dat hij in de weekenden vaak bij verdachte is, en ook wel bij haar slaapt, maar niet altijd. In februari 2006 is uit hun relatie een tweede kind geboren.
In aanvulling op deze verklaringen van verdachte en haar partner zelf blijkt uit het proces-verbaal van de sociale recherche van de afdeling Zorg en Inkomen van de gemeente Nijmegen, dat tijdens het strafrechterlijk onderzoek in deze zaak in de periode januari — februari 2008 verschillende buren in de straat van verdachte, [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], hebben verklaard dat verdachte en [medeverdachte] met de twee kinderen al geruime tijd samenwonen als een gezin. Ook heeft [getuige 4], wonende aan de [b-straat], verklaard dat naast hem, op de [b-straat 1], een Marokkaanse jongen woont en dat hij de man die er eigenlijk thuishoort niet veel ziet. Het hof is van mening dat genoemde verklaringen voldoende zijn geconcretiseerd. Tenslotte heeft de werkgever van [medeverdachte], [betrokkene 3], tegen de sociale recherche verklaard dat [medeverdachte], in geval van ziekmelding, twee verschillende adressen opgaf, waaronder het adres aan de [a-straat 1]. Het feit dat in het proces-verbaal van de sociale recherche staat vermeld dat hierbij door de werkgever als tweede adres zou zijn genoemd: de [b-straat 2] — zijnde het oude adres van verdachte — berust, zo neemt het hof aan, mogelijk op een schrijffout. Voor zover hier [b-straat 1] zou zijn bedoeld doet dat aan het hiervoor overwogene niet af.
Gelet op bovenstaande is hof van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, moet worden geconcludeerd dat verdachte en haar partner tijdens de tenlastegelegde periode duurzaam een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd dan wel een economische eenheid hebben gevormd.
Het verweer wordt verworpen.’
8.
Het middel behelst verschillende bewijsklachten, waarvan de bespreking hier achterwege kan blijven. In de kern bezien wordt immers over de gehele bewijsmotivering geklaagd en deze vertoont inderdaad een besprekenswaardig gebrek. Bewezen verklaard is dat verzoekster ‘wist’ dat het (feitelijk en kort gezegd1.) samenwonen met [medeverdachte] van belang was voor de vaststelling van haar recht op verstrekking van de bijstandsuitkering dan wel voor de hoogte en de duur van die verstrekking. Het bewijs dat in juridische zin sprake was van samenwonen is voldoende aanwezig.
9.
Echter, zoals de advocaat-generaal tijdens de appèlzitting heeft aangegeven, de vragen van de zijde van de gemeente behelzen een kwalificatief oordeel: woont u samen? De vraag behoort te zijn: verblijft er regelmatig iemand bij u? Zo ja, dan moet (allereerst door het horen van de uitkeringsgerechtigde) nader onderzoek worden gedaan of dat regelmatige verblijf de kwalificatie ‘samenwonen’ rechtvaardigt. In de beleving van verzoekster was er niet sprake van samenwoning omdat — onder meer — de portemonnees gescheiden bleven. Dat kan wel een onjuiste opvatting van verzoekster zijn, maar daarmee is wetenschap dat het wel degelijk om samenwonen ging nog niet bewezen. Uit geen van de bewijsmiddelen valt de wetenschap bij verzoekster ‘dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte en de duur van die verstrekking’ zoals bewezenverklaard, af te leiden en het hof heeft dienaangaande ook niets overwogen, ook niet naar aanleiding van de vordering van de A-G tot vrijspraak, zodat het bewezen verklaarde opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) ontoereikend is gemotiveerd.
10.
Het middel slaagt.
11.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het hof teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2011