Rb. 's-Gravenhage, 28-10-2011, nr. 10/42325
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU4445, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
28-10-2011
- Zaaknummer
10/42325
- LJN
BU4445
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU4445, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 28‑10‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2013:2099, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
- Vindplaatsen
JV 2012/25
Uitspraak 28‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Eiser valt niet onder het bereik van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005, maar hij heeft aangetoond dat sprake is van een acute medische noodsituatie die desondanks noopt tot opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/42325, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geding tussen
[naam eiser], eiser,
gemachtigde: mr. J.M.M. Verstrepen, advocaat te Oosterhout,
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder,
gemachtigde: mr. E.E. van der Kamp, advocaat te 's-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 8 december 2010 heeft verweerder eisers verzoek om opvang afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 8 december 2010 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 23 december 2010 in de zaak met procedurenummer AWB 10/42199 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats het verzoek om voorlopige voorziening van eiser toegewezen en bepaald dat hij wordt toegelaten tot de opvangvoorzieningen totdat op het beroep is beslist.
De bodemzaak is op 29 augustus 2011 behandeld ter zitting van een meervoudige kamer. Beide partijen zijn verschenen bij gemachtigde. Voorts was ter zitting aanwezig [naam x], werkzaam bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA).
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COA), voor zover hier van belang, is het COA belast met:
a. de materiële en immateriële opvang van asielzoekers;
b. het plaatsen van asielzoekers in een opvangvoorziening.
Ingevolge artikel 3a, eerste lid, van de Wet COA zijn, in afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 van toepassing op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COA.
2.1.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) draagt het COA zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel behoren tot de in het eerste lid bedoelde categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden:
(...)
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder n, van dit artikel wordt met de in het vorige lid bedoelde categorieën asielzoekers gelijkgesteld de uitgeprocedeerde asielzoeker met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000, die voorafgaand aan de aanvraag om verblijf op medische gronden zijn complete en actuele medische gegevens heeft overgelegd.
2.2. het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers verzoek om opvang afgewezen. Hiertoe heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
Verweerder heeft eiser niet toegezegd dat zijn opvang zou worden voortgezet, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
Het beroep van eiser op artikel 64 van de Vw 2000 geeft hem geen recht op opvang. Dat recht ontstaat pas als de Minister voor Immigratie en Asiel dit beroep honoreert. Daarvan is vooralsnog geen sprake. Eiser behoort ook niet tot een andere categorie vreemdelingen die recht heeft op opvang door verweerder.
In haar uitspraak van 28 maart 2007 (LJN BA4652) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) geoordeeld dat de in artikel 3 van de Wet COA neergelegde taak van verweerder meebrengt dat hij opvang verleent in zeer bijzondere omstandigheden die tot feitelijke opvang nopen, voor zover deze omstandigheden niet onder het bereik van artikel 3 van de Rva 2005 vallen. Eiser heeft niet aan de hand van recente en concrete medische documentatie aangetoond dat sprake is van een acute medische noodsituatie die noopt tot opvang door verweerder. Eiser kan op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000 aanspraak maken op noodzakelijke medische behandeling.
2.3. de gronden van beroep
Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Nadat eisers recht op opvang formeel was geëindigd, is zijn opvang nog geruime tijd voortgezet en ontving eiser ook behandeling voor zijn psychische problemen. Eiser mocht erop vertrouwen dat dit zo zou blijven.
Eiser moet redelijkerwijs worden geacht te behoren tot de in artikel 3, derde lid, aanhef en onder n, van de Rva 2005 genoemde categorie vreemdelingen, althans hij moet net zo behandeld worden als deze categorie vreemdelingen.
Er is wel degelijk sprake van zeer bijzondere omstandigheden die tot opvang nopen. Eiser wijst erop dat zijn psychische problemen bijzonder ernstig zijn en dat hij tot vier maal toe een poging tot zelfdoding heeft gedaan. Met het rapport van 29 oktober 2010 van psychiater drs. H.E.M. van Beek (hierna: Van Beek) en het rapport van 3 november 2010 van klinisch psycholoog en psychotherapeut drs. J.P.M. van der Leeuw (hierna: Van der Leeuw) heeft eiser aangetoond dat opvang noodzakelijk is.
De weigering eiser opvang te verlenen is in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 9 augustus 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie de asielaanvraag van eiser afgewezen. Bij uitspraak van 29 april 2008 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Breda, het beroep van eiser tegen het besluit van 9 augustus 2007 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Bij uitspraak van 6 februari 2009 heeft de Afdeling het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen de uitspraak van 29 april 2008 gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en het beroep van eiser tegen het besluit van 9 augustus 2007 ongegrond verklaard. Gelet hierop zijn de rechtsgevolgen van het besluit van 9 augustus 2007 op 6 februari 2009 in werking getreden en is eisers recht op opvang geëindigd op 6 maart 2009. Verweerder heeft de opvang van eiser feitelijk voortgezet tot 5 augustus 2010.
Op 5 augustus 2010 is eiser aangehouden op verdenking van poging tot brandstichting met gevaar voor personen en goederen. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek hebben Van Beek en Van der Leeuw een rapport uitgebracht over eiser. Op 3 december 2010 heeft de rechtbank Almelo eiser ontslagen van alle rechtsvervolging en is hij in vrijheid gesteld. Vervolgens heeft eiser verweerder verzocht hem opnieuw opvang te verlenen.
2.4.2. Dat verweerder eiser na 6 maart 2009 nog geruime tijd opvang heeft verleend, betekent niet dat eiser erop mocht vertrouwen dat deze situatie tot in lengte van jaren zou voortduren. Eiser heeft ook niet gesteld dat hem is meegedeeld dat de opvang onbeperkt zou worden voortgezet. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
2.4.3. Reeds omdat eiser geen verblijfsvergunning op medische gronden heeft aangevraagd, behoort hij niet tot de in artikel 3, derde lid, aanhef en onder n, van de Rva 2005 genoemde categorie vreemdelingen. Er is geen grond om dit artikelonderdeel desondanks op eiser van toepassing te achten. Artikel 3 van de Rva 2005 somt limitatief op welke categorieën vreemdelingen recht hebben op opvang door verweerder. Hiermee is niet verenigbaar dat aan een vreemdeling die niet voldoet aan de in artikel 3, derde lid, aanhef en onder n, van de Rva 2005 genoemde voorwaarden desondanks op grond van dit artikelonderdeel opvang wordt verleend. Het beroep van eiser op artikel 3, derde lid, aanhef en onder n, van de Rva 2005 faalt dan ook. Evenmin is gebleken dat eiser behoort tot een andere in artikel 3 van de Rva 2005 genoemde categorie vreemdelingen.
2.4.4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling brengt de wettelijke taak van verweerder mee dat hij opvang verleent aan vreemdelingen die niet onder het bereik van de Rva 2005 vallen in zeer bijzondere omstandigheden die tot feitelijke opvang nopen, zoals een acute medische noodsituatie. Tussen partijen is in geschil of eiser het bestaan van een acute medische noodsituatie heeft aangetoond. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
In diens rapport van 29 oktober 2010 concludeert Van Beek dat de kans op herhaling van het ten laste gelegde zonder verdere psychiatrische behandeling groot is. Van Beek verwacht dat eiser vanwege zijn posttraumatische stressstoornis in combinatie met zijn afhankelijkheid van alcohol een langdurige, aanvankelijk klinische behandeling nodig heeft. Vanwege de ernst van het ziektebeeld en de verhoogde kans op herhaling acht Van Beek psychiatrische behandeling in een gesloten setting noodzakelijk.
In diens rapport van 3 november 2010 concludeert Van der Leeuw dat eiser ten tijde van de poging tot brandstichting zowel dronken als psychotisch was. Van der Leeuw acht de kans op herhaling zeer groot als eiser onbehandeld wordt teruggeplaatst. Gedwongen behandeling van eiser voor zijn psychiatrische problematiek, zijn verslaving en steun voor zijn existentiële problematiek acht Van der Leeuw zonder meer noodzakelijk, wil het gedrag van eiser veranderen en de kans op herhaling kleiner worden.
De juistheid van de door Van Beek en Van der Leeuw getrokken conclusies is tussen partijen niet in geschil. Hiermee is gegeven dat de psychische problemen van eiser ernstig zijn en dat behandeling van deze problemen en van de alcoholverslaving van eiser noodzakelijk is om te voorkomen dat eiser opnieuw probeert een misdrijf te plegen dat gevaar oplevert voor zijn eigen veiligheid en die van anderen. Tussen partijen is in geschil of eiser heeft aangetoond dat het noodzakelijk is dat deze behandeling plaatsvindt vanuit een opvangsituatie. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder wijst op artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000, maar betwist niet dat eiser een zwervend bestaan moet leiden als hij niet door verweerder wordt opgevangen. Het leiden van een zwervend bestaan staat in schril contrast met de door Van Beek noodzakelijk geachte behandeling in een gesloten setting. Evenmin is duidelijk hoe de door Van der Leeuw noodzakelijk geachte gedwongen behandeling gerealiseerd kan worden als eiser met zijn ernstige psychische problemen en zijn alcoholverslaving een zwervend bestaan moet leiden. Uit de rapporten van Van Beek en Van der Leeuw volgt dan ook dat het, gelet op de psychische problemen van eiser en zijn alcoholverslaving, ter bescherming van de veiligheid van eiser en anderen noodzakelijk is om te voorkomen dat eiser een zwervend bestaan leidt. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de verklaring van 20 december 2010 van psychiater dr. A.J.E. Bosman (hierna: Bosman), die naar voren brengt dat een veilige thuissituatie noodzakelijk is voor een adequate behandeling van eiser. Verweerder betwist de juistheid van het standpunt van Bosman niet. Hoewel de huidige situatie volgens het advies van 10 maart 2011 van het Bureau Medische Advisering uit medisch oogpunt niet ideaal is, staat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen voor de rechtbank voldoende vast dat het niet bieden van opvang aan eiser, met als gevolg dat hij een zwervend bestaan moet leiden, een onverantwoord risico inhoudt voor de veiligheid van eiser en anderen. De rechtbank voegt hieraan toe dat er in de huidige situatie meer controle is op het doen en laten van eiser dan wanneer hij een zwervend bestaan leidt. Uit de stukken valt af te leiden dat het een medebewoner van het asielzoekerscentrum in Markelo is geweest die op 5 augustus 2010 heeft weten te voorkomen dat eiser zichzelf daadwerkelijk in brand heeft gestoken.
De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser met het overleggen van de rapporten van Van Beek en Van der Leeuw heeft voldaan aan zijn stelplicht en bewijslast in het kader van het bestaan van een acute medische noodsituatie. Gelet hierop had het op de weg van verweerder gelegen om hetzij eiser opvang te verlenen, hetzij tegenbewijs te leveren waaruit volgt dat opvang van eiser ondanks de door hem overgelegde stukken niet noodzakelijk is, bijvoorbeeld door een deskundige nader onderzoek te laten verrichten. Door eisers verzoek om opvang af te wijzen zonder tegenbewijs als voormeld te leveren, heeft verweerder het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. In het verlengde hiervan heeft verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd waarom de door eiser overgelegde stukken geen grond voor opvang vormen.
2.4.5. Gelet op hetgeen onder 2.4.4. is overwogen is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM behoeft geen bespreking.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil tussen partijen finaal te beslechten. Het is aan verweerder om hetzij eisers verzoek om opvang alsnog in te willigen, hetzij tegenbewijs te leveren waaruit volgt dat ondanks de door eiser overgelegde stukken geen sprake is van een acute medische noodsituatie die tot opvang noopt.
2.4.6. Gezien de gebreken in de besluitvorming van verweerder en bij afweging van de betrokken belangen ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb te bepalen dat de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening van kracht blijft tot vier weken na de datum van bekendmaking van de nieuwe beslissing op het verzoek om opvang van eiser.
2.4.7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 874 (1 punt voor de indiening van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
2.4.8. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de bij uitspraak van 23 december 2010 in de zaak met procedurenummer AWB 10/42199 door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening van kracht blijft tot vier weken na de datum van bekendmaking van de nieuwe beslissing op het verzoek om opvang van eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mrs. P. Putters en J.J. Klomp, leden, en door de voorzitter en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend.