Vgl. HR 14 december 2010, LJN BO7233, NJ 2011/10.
HR, 10-01-2012, nr. S 10/03812 B
ECLI:NL:HR:2012:BT2182
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-01-2012
- Zaaknummer
S 10/03812 B
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BT2182
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BT2182, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑01‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BT2182
ECLI:NL:HR:2012:BT2182, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BT2182
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0016
NbSr 2012/62
Conclusie 10‑01‑2012
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
De Rechtbank te Haarlem heeft het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 40.000,- ongegrond verklaard.
2.
Tegen deze beschikking is namens klager cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens klager heeft mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste en het tweede middel
4.1.
De middelen keren zich tegen de motivering van de bestreden beschikking. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het geld verzet, onder meer nu zich te dezen niet voordoet het geval, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel, dat klager voorshands ongenoegzaam heeft aangetoond dat het bij hem aangetroffen geld afkomstig is uit onverdachte bron. Hij heeft daarover wisselend verklaard, zodat zich vooralsnog niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder klager in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren en het belang van strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het daarop gelegde beslag en de teruggave daarvan aan klager.’
4.3.
De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat klager ongenoegzaam heeft aangetoond dat het bij hem aangetroffen geld afkomstig is uit onverdachte bron, dat klager daarover wisselend heeft verklaard, zodat zich vooralsnog niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder klager inbeslaggenomen geld verbeurd zal verklaren.
4.4.
De Hoge Raad oordeelde recentelijk in een vergelijkbare zaak dat de enkele omstandigheid dat de klager en een derde wisselende en niet met elkaar overeenkomende verklaringen omtrent de herkomst en de bestemming van het geldbedrag hebben afgelegd, onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het geldbedrag verbeurd zal verklaren.1. Het oordeel van de Hoge Raad moet mijns inziens als volgt worden begrepen. Het antwoord op de vraag of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, klager wegens witwassen zal veroordelen, is afhankelijk van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal. Over dit bewijsmateriaal dient de Rechtbank zich een oordeel te vormen. De enkele omstandigheid dat verklaringen niet met elkaar overeenstemmen, vormt op zichzelf geen bewijs. Dat geldt tevens voor de omstandigheid dat de klager de legale herkomst van het geld niet heeft aangetoond.
4.5.
Gelet op het voorgaande is het oordeel van de Rechtbank dat zich vooralsnog niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder klager in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren, ontoereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de Rechtbank haar oordeel enkel heeft gegrond op de omstandigheid dat de klager wisselend heeft verklaard over de herkomst van het inbeslaggenomen geldbedrag en onvoldoende heeft aangetoond dat het geld afkomstig is uit onverdachte bron. Of 's Hofs vaststelling dat klager wisselend heeft verklaard, begrijpelijk is, is een vraag die, gelet op het hiervoor overwogene, geen bespreking behoeft.
5.
De middelen slagen derhalve.
6.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op analoge toepassing van art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑01‑2012
Uitspraak 10‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 552a Sv. Onder klager is ex art. 94 Sv beslag gelegd op 80 coupures van € 500,-. De Hoge Raad herhaalt de toepasselijke overwegingen uit HR LJN BL2823. Het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het bedrag verbeurd zal verklaren, is niet toereikend gemotiveerd, nu het uitsluitend is gegrond op de omstandigheid dat klager wisselend heeft verklaard over de herkomst van het geld.
10 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/03812 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 12 augustus 2010, nummer RK 10/829, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op analoge toepassing van art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. De middelen bevatten de klacht dat het Hof de beslissing tot ongegrondverklaring van het klaagschrift ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2. De Rechtbank heeft haar in de middelen bestreden beslissing als volgt gemotiveerd:
"Vast is komen te staan, dat bedoeld geldbedrag op 5 juni 2010 op rechtmatige wijze onder klager in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.
Door en namens klager is, zakelijk weergegeven, onder meer aangevoerd, dat:
- het in beslag genomen briefgeld aan hem, althans aan zijn onderneming ([A] BV), toebehoort;
- hij van dat briefgeld geen afstand heeft gedaan;
- het briefgeld niet door enig strafbaar feit is verkregen of aan een rechthebbende is onttrokken;
- hij op 5 juni 2010 naar Turkije wilde vliegen om daar met potentiële leveranciers van ongeregelde goederen te onderhandelen;
- door dergelijke leveranciers in Turkije niet zelden prijs wordt gesteld op contante betaling;
- op deze handelswijze niets is aan te merken, laat staan iets strafrechtelijks;
- de inbeslagneming onder klager dan ook niet rechtmatig was, omdat daarvoor geen grond aanwezig was;
- de inbeslagneming in redelijkheid niet kan bijdragen aan het aan de dag brengen van de waarheid ter zake enig strafbaar feit, aangezien geen strafbaar feit heeft plaatsgevonden en klager daar evenmin van wordt verdacht;
- hij bovendien aanzienlijk door de inbeslagneming van het grootste gedeelte van zijn bedrijfskapitaal wordt bezwaard, nu hij niet in staat is goederen in te kopen en zijn bedrijf geen resultaat kan boeken;
- de vaste lasten van klager en zijn bedrijf doorlopen, waardoor hij op het punt staat verliezen te leiden;
- geen enkel strafvorderlijk belang zich tegen de gevraagde teruggave verzet, nu er tegen klager geen strafrechtelijke procedure loopt en er jegens hem geen verdenking is uitgesproken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het geld verzet, onder meer nu zich te dezen niet voordoet het geval, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel, dat klager voorshands ongenoegzaam heeft aangetoond dat het bij hem aangetroffen geld afkomstig is uit onverdachte bron. Hij heeft daarover wisselend verklaard, zodat zich vooralsnog niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder klager in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren en het belang van strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het daarop gelegde beslag en de teruggave daarvan aan klager."
2.3. De stukken waarover de Hoge Raad de beschikking heeft houden in dat op 5 juni 2010 te Schiphol op de voet van art. 94 Sv onder de klager beslag is gelegd op een geldbedrag van € 40.000,- bestaande uit 80 coupures van € 500,-.
2.4. Zoals de Hoge Raad heeft uiteengezet in zijn beschikking van 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8-2.9, dient in geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag de rechter te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring zal bevelen.
2.5. Het oordeel van de Rechtbank dat zich te dezen niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het geldbedrag verbeurd zal verklaren, is niet toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de Rechtbank dat oordeel uitsluitend heeft gegrond op de omstandigheid dat de klager wisselend heeft verklaard over de herkomst van het geldbedrag.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2012.