Rb. Noord-Nederland, 08-03-2017, nr. 5651482
ECLI:NL:RBNNE:2017:828
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
08-03-2017
- Zaaknummer
5651482
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2017:828, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 08‑03‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
AR 2017/1260
AR-Updates.nl 2017-0262
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0262
Uitspraak 08‑03‑2017
Inhoudsindicatie
ambtshalve toetsing vervaltermijn art 7:686a lid 4 BW, werknemer niet ontvankelijk, buitengerechtelijke vernietiging ontslag sinds 1 juli 2015 onmogelijk
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer.: 5651482 AR VERZ 17-3
beschikking van de kantonrechter d.d. 8 maart 2017
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. H.A. de Boer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1. Het procesverloop
1.1. (
De gemachtigde van) [eiseres] heeft een verzoek ingediend, ingekomen op 16 januari 2017 tot doorbetaling van loon. [gedaagde] heeft een verweerschrift ingediend, ingekomen op 3 februari 2017. Voorts heeft [gedaagde] drie getuigenverklaringen overgelegd, ingekomen op 9 februari 2017.
1.2.
Op 13 februari 2017 heeft een zitting plaatsgevonden, waarbij [eiseres] aanwezig was, bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde] werd ter zitting vertegenwoordigd door haar operational manager, de heer [X] (hierna: [X] ). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Daarop is beschikking bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] is door haar werkgever, [gedaagde] , op 8 december 2016 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief d.d. 8 december 2016 heeft [gedaagde] , voor zover thans van belang, geschreven dat er sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 BW en dat de loonbetaling per direct zal worden stopgezet, vanwege [eiseres] haar "ongeoorloofde afwezigheid en onverantwoorde alcoholgebruik".
2.2.
Bij (aangetekende) brief van 16 december 2016 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] , voor zover thans van belang, geschreven dat hij namens zijn cliënte de nietigheid van het gegeven ontslag op staande voet inroept "wegens ontbreken van een dringende reden dan wel anderszins toestemming daartoe".
3. Het verzoek
3.1.
[eiseres] verzoekt [gedaagde] te veroordelen bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van haar loon, net als de voorgaande maanden naar rato van 30 uur werken per week, vermeerderd met 50 % vertragingsrente en het geheel vermeerderd met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf 1 januari 2017 tot de dag der rechtsgeldige betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt [eiseres] ten grondslag - kort weergegeven - dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, aangezien [eiseres] zich op 8 december 2016 weliswaar had verslapen maar niet onder invloed van alcohol verkeerde. Bovendien heeft [gedaagde] [eiseres] niet onverwijld weggezonden maar haar nog de hele dag, of een groot gedeelte daarvan, op het werk gehouden c.q. laten zijn, zo zegt [eiseres] . [eiseres] heeft dan ook de nietigheid van het ontslag bij brief d.d. 16 december 2016 ingeroepen en haar diensten, net als voorheen, onverkort aangeboden, aldus [eiseres] .
3.3.
Voorts heeft de gemachtigde van [eiseres] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, in antwoord op vragen van de kantonrechter naar (de wettelijke vereisten betreffende) de vernietiging van een ontslag op staande voet, het volgende aangevoerd. Het ontslag op staande voet is door de brief van 16 december 2016 (buitengerechtelijk) vernietigd maar - voor zover nodig - wordt het verzoek om vernietiging geacht impliciet in het onderhavige verzoekschrift - waarin om loondoorbetaling wordt verzocht - te zijn begrepen. Voorts wenst de gemachtigde van [eiseres] - die tevens stelt dat er door [gedaagde] geen verweer ter zake is gevoerd - eveneens voor zover nodig, zijn verzoek ter zitting aan te vullen met een verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet.
4. Het verweer
4.1.
[gedaagde] verweert zich tegen het verzoek en concludeert tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
4.2.
Zij voert daartoe aan - samengevat - dat wel degelijk sprake is van een dringende reden, aangezien [eiseres] opzettelijk zichzelf en anderen aan ernstig gevaar heeft blootgesteld door onder invloed van alcohol naar het werk te rijden en bestellingen te willen gaan wegbrengen. Voormelde dringende reden is genoemd in artikel 7:678 BW en onverwijld aan [eiseres] meegedeeld, aldus [gedaagde] . Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [gedaagde] een drietal getuigenverklaringen van medewerkers van [gedaagde] in het geding gebracht.
5. De beoordeling
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon aan [eiseres] , omdat het ontslag op staande voet van 8 december jl. onterecht zou zijn gegeven. Voordat echter kan worden ingegaan op de vraag of al dan niet sprake is geweest van een dringende reden die het ontslag op staande rechtvaardigt, dient de vraag te worden beantwoord of [eiseres] ontvankelijk is in haar verzoek.
5.2.
Het geschil tussen partijen betreft het op 8 december 2016 aan [eiseres] per diezelfde datum gegeven ontslag. De gemachtigde van [eiseres] heeft bij brief van 16 december 2016 namens [eiseres] de nietigheid van het gegeven ontslag buitengerechtelijk ingeroepen. Ingevolge artikel 7:681 lid 1 BW (zoals dit reeds sedert 1 juli 2015 luidt) kan een werknemer een in zijn visie niet rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst niet zelf, buitengerechtelijk, vernietigen, maar dient de desbetreffende werknemer zich tot de kantonrechter te wenden met een verzoek om de opzegging te vernietigen (of aan hem een billijke vergoeding toe te kennen).
5.3.
Artikel 7:686a lid 4 onder a bepaalt voorts dat de bevoegdheid om een dergelijk verzoek bij de kantonrechter in te dienen vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Dit is een - gelet op het belang van de rechtszekerheid dat speelt bij vervaltermijnen - strikte, dwingendrechtelijke termijn, die anders dan bij een verjaringstermijn, niet kan worden gestuit, geschorst of verlengd. Door het verstrijken van de vervaltermijn gaat niet alleen de rechtsvordering teniet, maar ook het recht zelf. Gezien het belang van deze bepaling wordt door de kantonrechter ambtshalve bezien of van een zodanig verval sprake is. Voor de onderhavige zaak betekent voornoemde bepaling dat de vervaltermijn is gaan lopen de dag nadat de arbeidsovereenkomst door [gedaagde] is beëindigd, derhalve op 9 december 2016 en dat die vervaltermijn is geëindigd op 9 februari 2017.
5.4.
Uit het bovenstaande volgt dat hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door (de gemachtigde van) [eiseres] is aangevoerd naar aanleiding van de vragen van de kantonrechter ter zake, haar niet kan baten. Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig vernietigd door de brief van 16 december 2016 omdat een buitengerechtelijke vernietiging sedert 1 juli 2015 niet langer mogelijk is. Evenmin kan in het onderhavige verzoek tot loondoorbetaling impliciet een verzoek tot vernietiging van het ontslag worden gelezen, nu de vordering slechts ziet op betaling van loon en in het verzoek de (onmogelijke) buitengerechtelijke vernietiging als motivering van die vordering wordt aangevoerd. Evenmin is er ruimte voor aanvulling van het verzoek ter zitting met een verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet in rechte omdat het daarvoor, gezien de vervaltermijn, simpelweg te laat is.
5.5.
Het recht van [eiseres] om de in haar ogen niet geldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan te tasten is derhalve tenietgegaan. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 8 december 2016 definitief is geëindigd en dat [eiseres] met toepassing van artikel 7:686a lid 4, onderdeel a BW niet-ontvankelijk is in haar verzoek.
5.6.
Gelet op het bovenstaande wordt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek niet meer toegekomen.
5.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden vastgesteld op € 50,00 wegens verletkosten.
6. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar verzoek;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 50,00.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2017 door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c: 426.