Procestaal: Italiaans.
HvJ EU, 11-12-2014, nr. C-113/13
ECLI:EU:C:2014:2440
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
11-12-2014
- Magistraten
T. von Danwitz, C. Vajda, A. Rosas, E. Juhász, D. Šváby
- Zaaknummer
C-113/13
- Conclusie
N. Wahl
- Roepnaam
San Lorenzo en Croce Verde Cogema
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2014:2440, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 11‑12‑2014
ECLI:EU:C:2014:291, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 30‑04‑2014
Uitspraak 11‑12‑2014
T. von Danwitz, C. Vajda, A. Rosas, E. Juhász, D. Šváby
Partij(en)
In zaak C-113/13,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) bij beslissing van 25 januari 2013, ingekomen bij het Hof op 8 maart 2013, in de procedure
Azienda sanitaria locale nr. 5 ‘Spezzino’,
Associazione nazionale pubblica assistenza (ANPAS) — Comitato regionale Liguria,
Regione Liguria
tegen
San Lorenzo Soc. coop. sociale,
Croce Verde Cogema cooperativa sociale Onlus,
in tegenwoordigheid van:
Croce Rossa Italiana — Comitato regionale Liguria e.a.,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, C. Vajda, A. Rosas, E. Juhász en D. Šváby (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: N. Wahl,
griffier: A. Impellizzeri, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 februari 2014,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Associazione nazionale pubblica assistenza (ANPAS) — Comitato regionale Liguria, vertegenwoordigd door R. Damonte, avvocatessa,
- —
Regione Liguria, vertegenwoordigd door B. Baroli, avvocato,
- —
San Lorenzo Soc. coop. sociale en Croce Verde Cogema cooperativa sociale Onlus, vertegenwoordigd door S. Betti, avvocato,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door C. Colelli, avvocato dello Stato,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Pignataro, A. Tokár en A. Aresu als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 april 2014,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 49 VWEU, 56 VWEU, 105 VWEU en 106 VWEU.
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen, in hoger beroep, Azienda sanitaria locale nr. 5 ‘Spezzino’ (hierna: ‘ASL nr. 5’), de lokale overheid die verantwoordelijk is voor het beheer van de gezondheidsdienst, Associazione nazionale pubblica assistenza (ANPAS) — Comitato regionale Liguria (nationaal orgaan voor publieke zorg — Regionaal comité voor Ligurië) enerzijds, en San Lorenzo società cooperativa sociale en Croce Verde Cogema cooperativa sociale Onlus, coöperaties die medische vervoersdiensten uitvoeren, anderzijds, over een aantal besluiten inzake de organisatie van medisch spoed- en noodvervoer op regionaal en lokaal vlak.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114, en rectificatie, PB L 351, blz. 44), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1177/2009 van de Commissie van 30 november 2009 (PB L 314, blz. 64), bevat in artikel 1, leden 2 en 5, de volgende definities:
- ‘2.
- a)
‘Overheidsopdrachten’ zijn schriftelijke overeenkomsten onder bezwarende titel die tussen een of meer ondernemers en een of meer aanbestedende diensten zijn gesloten en betrekking hebben op de uitvoering van werken, de levering van producten of de verlening van diensten in de zin van deze richtlijn.
[…]
- d)
‘Overheidsopdrachten voor diensten’ zijn andere overheidsopdrachten dan overheidsopdrachten voor werken of leveringen, die betrekking hebben op het verrichten van de in bijlage II bedoelde diensten.
[…]
[…]
- 5.
Een ‘raamovereenkomst’ is een overeenkomst tussen een of meer aanbestedende diensten en een of meer ondernemers met het doel gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te plaatsen opdrachten vast te leggen, met name wat betreft de prijs en, in voorkomend geval, de beoogde hoeveelheid.’
4
Richtlijn 2004/18 is van toepassing op het plaatsen van overheidsopdrachten voor diensten mits aan een aantal voorwaarden is voldaan, met name inzake de waarde van die opdrachten en de aard van de betrokken diensten.
5
Zo is, ten eerste, volgens artikel 7, sub b, eerste en derde streepje, van richtlijn 2004/18 die richtlijn met name van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten waarvan de waarde (exclusief belasting over de toegevoegde waarde) gelijk is aan of groter is dan 193 000 EUR en die respectievelijk betrekking hebben op in bijlage II A bij die richtlijn bedoelde diensten en zijn geplaatst door andere aanbestedende diensten dan de in bijlage IV erbij vermelde centrale overheidsinstanties dan wel op in bijlage II B bij die richtlijn bedoelde diensten. Volgens artikel 9, lid 9, van deze richtlijn, moet bij de berekening van de waarde van een raamovereenkomst worden uitgegaan van de geraamde maximale waarde van alle voor de totale duur van de betrokken raamovereenkomst voorgenomen opdrachten. Artikel 9, lid 8, sub b-ii, van die richtlijn bepaalt evenwel dat bij opdrachten voor onbepaalde duur wordt uitgegaan van het maandelijks te betalen bedrag van een dergelijke opdracht, vermenigvuldigd met 48.
6
Ten tweede worden volgens de artikelen 20 en 21 van richtlijn 2004/18 de opdrachten voor het verlenen van de in bijlage II A bij die richtlijn vermelde diensten overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 55 van die richtlijn geplaatst en zijn voor de plaatsing van opdrachten voor het verlenen van in bijlage II B bij die richtlijn vermelde diensten alleen artikel 23 en artikel 35, lid 4, van die richtlijn van toepassing. Volgens artikel 22 van richtlijn 2004/18 moeten de opdrachten die betrekking hebben op in beide bijlagen vermelde diensten overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 55 van die richtlijn worden geplaatst indien de waarde van de in genoemde bijlage II A vermelde diensten hoger is dan die van de in genoemde bijlage II B vermelde diensten, en, zo niet, alleen overeenkomstig artikel 23 en artikel 35, lid 4, van genoemde richtlijn.
7
Categorie 2 in bijlage II A bij richtlijn 2004/18 heeft betrekking op het vervoer te land, met inbegrip van vervoer per pantserwagen en koerier, met uitzondering van postvervoer. Categorie 25 in bijlage II B bij die richtlijn heeft betrekking op maatschappelijke dienstverlening en gezondheidszorg.
8
Volgens artikel 10, sub h, van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB L 94, blz. 65) is deze richtlijn met name niet van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten betreffende medisch spoedvervoer. Uit punt 28 van de considerans van die richtlijn volgt dat de wetgever van de Europese Unie het medisch spoedvervoer heeft uitgesloten om rekening te houden met het specifieke karakter van non-profitorganisaties of -verenigingen. Richtlijn 2014/24 is evenwel niet van toepassing op het hoofdgeding, aangezien uit artikel 91 van die richtlijn volgt dat richtlijn 2004/18 van toepassing blijft tot 18 april 2016, datum waarop de intrekking ervan zal ingaan.
Italiaans recht
9
Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft de Italiaanse Republiek in haar grondwet het beginsel van vrijwilligerswerk opgenomen. Artikel 118, laatste alinea, van die grondwet bepaalt dat burgers, individueel of in vereniging, deelnemen aan activiteiten van algemeen belang met steun van de overheid volgens het subsidiariteitsbeginsel.
10
Voor de gezondheidssector is die deelname geregeld door legge nr. 833 — Istituzione del servizio sanitario nazionale (wet nr. 833 — Oprichting van een nationale gezondheidsdienst) van 23 december 1978 (gewoon supplement bij GURI nr. 360 van 28 december 1978). Artikel 45 van die wet erkent de rol van vrijwilligersorganisaties en van instellingen met de aard van een vereniging die tot doel hebben bij te dragen tot de verwezenlijking van de institutionele doelstellingen van de nationale gezondheidsdienst. Die bijdrage moet worden geregeld in overeenkomsten die worden gesloten overeenkomstig de programmering en de wettelijke regeling die op regionaal vlak zijn aangenomen.
11
Het vrijwillige karakter van die bijdrage is op nationaal vlak geregeld bij legge nr. 226 — Legge-quadro sul volontariato (wet nr. 266 — kaderwet inzake vrijwilligerswerk) van 11 augustus 1991 (GURI nr. 196 van 22 augustus 1991; hierna: ‘wet nr. 266/1991’). In artikel 1 van die wet is het beginsel van het vrijwilligerswerk als volgt omschreven:
‘De Italiaanse Republiek erkent de maatschappelijke waarde en de rol van vrijwilligerswerk als uiting van solidariteit en pluralisme, moedigt de ontwikkeling ervan aan met behoud van de autonomie en zorgt ervoor dat zij een originele, positieve bijdrage kunnen leveren aan de verwezenlijking van de sociale, burgerlijke en culturele doeleinden die zijn bepaald door de Staat, de regio's, de autonome provincies van Trente en Bolzano en de lokale overheden.’
12
In artikel 2 van genoemde wet wordt vrijwilligerswerk omschreven als iedere activiteit ‘ die persoonlijk, spontaan en gratis, via de organisatie waarvan de vrijwilliger deel uitmaakt, zonder winstoogmerk, zelfs niet indirect, en uitsluitend uit solidariteit wordt verricht’. Dat vrijwilligerswerk geen winstoogmerk heeft, betekent concreet dat de vrijwilliger op geen enkele manier mag worden beloond en dat de organisatie waarvan hij lid is hem alleen de daadwerkelijk door hem voor de verrichte prestatie gemaakte kosten mag vergoeden binnen de door die organisatie gestelde grenzen. Volgens dat artikel is de hoedanigheid van vrijwilliger onverenigbaar met om het even welke dienstbetrekking, als werknemer of zelfstandige, en sluit die hoedanigheid iedere vermogensrechtelijke band uit tussen de vrijwilliger en de organisatie waarvan hij lid is.
13
Volgens artikel 3 van genoemde wet is een vrijwilligersorganisatie iedere organisatie die is opgericht met als doel een vrijwillige activiteit uit te oefenen door overwegend een beroep te doen op de persoonlijke, vrijwillige en onbezoldigde dienstverlening van haar leden. Dat artikel bepaalt tevens dat een dergelijke organisatie slechts een beroep mag doen op werknemers of zelfstandigen voor zover dat noodzakelijk is voor de regelmatige werking van de organisatie of wanneer de kwalificatie of de specialisatie van de activiteit dat vereist.
14
Artikel 5 van wet nr. 266/1991 bepaalt dat vrijwilligersorganisaties hun inkomsten uitsluitend mogen verwerven uit bijdragen van hun leden, bijdragen van particulieren of instellingen, giften en legaten, krachtens overeenkomsten betaalde vergoedingen en inkomsten uit bijkomstige commerciële of winstgevende activiteiten. Laatstgenoemde activiteiten zijn geregeld in een besluit van het ministerie van Financiën en het ministerie van Familie en Maatschappelijke Solidariteit van 25 mei 1995 ‒ Criteri per l'individuazione delle attività commerciali e produttive marginali svolte dalle organizzazioni di volontariato (Criteria voor door vrijwilligersorganisaties verrichte bijkomstige commerciële en winstgevende activiteiten, GURI nr. 134 van 10 juni 1995, blz. 28). Genoemd besluit geeft een opsomming van die activiteiten en bepaalt ten eerste, dat vrijwilligersorganisaties in het kader van die activiteiten geen in het beroepsleven gebruikte middelen mogen aanwenden om hun concurrentievermogen te verzekeren (zoals reclame, lichtreclame, ruimten die als handelsruimten zijn ingericht, merken) en, ten tweede, dat de opbrengst van overeenkomsten met overheidsinstanties geen inkomsten van dien aard vormen.
15
Ten slotte regelt artikel 7 van wet nr. 266/1991 de sluiting van dergelijke overeenkomsten, die uitsluitend mogen worden gesloten met verenigingen die in een register van vrijwilligersorganisaties zijn opgenomen. Die overeenkomsten moeten nadere regels vaststellen voor de activiteit van de verenigingen op het vlak van dienstverlening, continuïteit van de activiteit, eerbiediging van de rechten en de waardigheid van de gebruikers. Voorts moeten zij bepalen onder welke voorwaarden de gemaakte kosten kunnen worden vergoed en zorgen voor dekking door een verzekering, die ten laste komt van de overheidsinstantie.
16
Bovengenoemde regeling is, wat de regio Ligurië betreft, nader geregeld en ten uitvoer gelegd bij legge regionale nr. 15 — Disciplina del volontariato (regionale wet nr. 15 inzake vrijwilligerswerk) van 28 mei 1992 en bij legge nr. 41 — Riordino del Servizio Sanitario Regionale (regionale wet nr. 41 — Reorganisatie van de regionale gezondheidsdienst) van 7 december 2006, zoals gewijzigd bij regionale wet nr. 57 van 25 november 2009 (hierna: ‘LR nr. 41/2006’). Laatstgenoemde wet regelt de bijdrage van vrijwilligersorganisaties tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de regionale gezondheidsdienst.
17
Artikel 75, lid 1, van LR nr. 41/2006 bepaalt dat de regio Ligurië ‘de waarde en de rol van vrijwilligersorganisaties erkent en hen aanmoedigt bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de gezondheidsdienst die in het kader van de regionale programmering zijn vastgesteld’. Leden 2 en 3 van dat artikel preciseren dat die bijdrage wordt geregeld door overeenkomsten met gezondheidsinstellingen overeenkomstig de bepalingen van het regionale uitvoerende orgaan met inachtneming van de vereisten van homogeniteit en uniformiteit, met name betreffende het sluiten van raamovereenkomsten. Volgens artikel 75 bis van genoemde regionale wet moeten vrijwilligersorganisaties die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de regionale gezondheidsdienst, worden ingeschreven in het in regionale wet nr. 15 van 28 mei 1992 bedoelde register van vrijwilligerswerk.
18
Artikel 75 ter van LR nr. 41/2006, dat het medisch vervoer betreft, bepaalt:
- ‘1.
De verlening van medische vervoersdiensten is een activiteit van algemeen belang, die beheerst wordt door de beginselen van universaliteit, solidariteit, kostenefficiëntie en geschiktheid.
- 2.
Medische vervoersdiensten als bedoeld in lid 1 worden verleend door de verschillende gezondheidsdiensten en andere openbare dienstverleners of met openbare dienstverleners gelijkgestelde instellingen onder gebruikmaking van hun eigen middelen en personeel. Wanneer dit niet mogelijk is, worden de medische vervoersdiensten opgedragen aan andere instellingen die voldoen aan de voorwaarden [die zijn gesteld in verschillende nationale of regionale wetten houdende regeling van het vrijwilligerswerk, spoeddiensten en medisch vervoer] en [die beschikken] over de nodige uitrusting en het nodige personeel om de gevraagde dienst te verzekeren, overeenkomstig de volgende beginselen:
- a)
medische vervoersdiensten die namens de regionale gezondheidsdienst worden verricht, worden bij voorrang gegund aan vrijwilligersorganisaties, het Croce Rossa Italiana en andere erkende openbare instellingen of lichamen, teneinde te verzekeren dat bij het verstrekken van die dienst van algemeen belang de begroting in evenwicht is. De betrekkingen met het Croce Rossa Italiana en de vrijwilligersorganisaties worden bij overeenkomst geregeld overeenkomstig artikel 45 van wet nr. 833 van 23 december 1978 (houdende oprichting van de nationale gezondheidsdienst); […]
- b)
wanneer medische vervoersdiensten worden opgedragen aan andere lichamen dan vermeld sub a, is de geldende wetgeving voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor diensten en leveringen van toepassing.
- 3.
De in lid 2, sub a, bedoelde overeenkomsten en protocollen voorzien, met betrekking tot vrijwilligersorganisaties, het Croce Rossa Italiana en andere erkende openbare instellingen of lichamen, uitsluitend in de vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten, overeenkomstig de criteria die door de regionale raad zijn vastgesteld, uitgaande van de beginselen van kostenefficiëntie, doelmatigheid en het beginsel dat de vergoedingen de gemaakte kosten niet mogen overtreffen.
[…]’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
19
De Regione Liguria heeft bij besluit nr. 283 van 9 februari 2010 haar goedkeuring gehecht aan een regionale raamovereenkomst, die krachtens artikel 75 ter, lid 2, sub a, van LR nr. 41/2006 is gesloten met de ANPAS, het Consorzio italiano pubbliche assistenze (CIPAS) en het Croce Rossa Italiana — Comitato regionale Liguria, instanties die de vrijwilligersorganisaties vertegenwoordigen, houdende regeling van de betrekkingen tussen verzorgingsinstellingen en ziekenhuizen enerzijds en de vrijwilligersorganisaties en het Croce Rossa Italiana — Comitato regionale Liguria anderzijds (hierna: ‘regionale raamovereenkomst’).
20
Bij besluit nr. 940 van 22 december 2010 heeft ASL nr. 5 die raamovereenkomst uitgevoerd en overeenkomsten voor medisch spoed- en noodvervoer gesloten met de vrijwilligersorganisaties die lid zijn van de ANPAS en met het Croce Rossa Italiana — Comitato regionale Liguria (hierna: ‘litigieuze overeenkomsten’).
21
San Lorenzo Soc. coop. sociale en Croce Verde Cogema cooperativa sociale Onlus hebben beroep ingesteld tegen, met name, de in de twee vorige punten van het onderhavige arrest vermelde besluiten.
22
Primair werd met dat beroep aangevoerd dat artikel 75 ter, lid 2, sub a, van LR nr.°41/2006 in strijd was met het Unierecht, meer in het bijzonder met de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten alsmede met de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie, aangezien daarin is bepaald dat medische vervoersdiensten bij voorrang worden opgedragen aan vrijwilligersorganisaties en aan het Croce Rossa Italiana en aan andere erkende openbare instellingen of lichamen, wat discriminatie oplevert ten aanzien van instanties die in die sector werken, doch geen vrijwilligerswerk verrichten.
23
Subsidiair hebben genoemde vennootschappen betwist dat de betalingen waarin was voorzien bij de besluiten tot regeling van de litigieuze overeenkomsten een loutere vergoeding vormden van de in het kader van de medische vervoersdiensten door vrijwilligersorganisaties gemaakte kosten.
24
Intussen heeft de Giunta regionale della Liguria (uitvoerend orgaan van de regio Ligurië) besluit nr. 861 van 15 juli 2011 vastgesteld tot invoering van het balansmodel dat vrijwilligersorganisaties ter uitvoering van de regionale raamovereenkomst moeten indienen. Dat besluit beperkt de vergoeding die aan vrijwilligersorganisaties waarmee een overeenkomst is gesloten, verschuldigd is uit hoofde van de uitvoering van de uit de regionale raamovereenkomst voortvloeiende overeenkomsten, tot de directe kosten van de door een organisatie verstrekte vervoersdiensten en neemt de indirecte en algemene kosten in aanmerking naar evenredigheid van de verhouding van het totale bedrag van genoemde directe kosten tot het totale bedrag van de directe kosten met betrekking tot alle activiteiten van die organisatie.
25
De rechter van eerste aanleg heeft dat beroep toegewezen op grond van het betoog dat subsidiair ter ondersteuning ervan is aangevoerd. Hij heeft namelijk geoordeeld dat de regionale raamovereenkomst in meer dan een loutere vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten voorziet, aangezien indirecte kosten en beheerskosten in aanmerking worden genomen. De in het VWEU verankerde beginselen moeten derhalve worden nageleefd.
26
De Consiglio di Stato (raad van state), waarbij beroep was ingesteld tegen het vonnis van eerste aanleg, vraagt zich in de eerste plaats af of de artikelen 49 VWEU, 56 VWEU, 105 VWEU en 106 VWEU toestaan dat een overheid die besluit om voor het verrichten van bepaalde diensten een beroep op derden te doen, zich bij voorrang richt tot vrijwilligersorganisaties en entiteiten die een winstoogmerk nastreven, uitsluit.
27
De Consiglio di Stato wijst erop dat volgens de rechtspraak van het Hof het begrip ‘ondernemer’ niet de entiteiten uitsluit die hoofdzakelijk andere doelstellingen dan winst nastreven of de entiteiten die helemaal geen winstoogmerk hebben, die kunnen concurreren met ondernemingen voor de gunning van overheidsopdrachten. De Consiglio di Stato verwijst in dat verband naar de arresten Commissie/Italië (C-119/06, EU:C:2007:729) en CoNISMa (C-305/08, EU:C:2009:807). Dat betekent dat het overheden niet is toegestaan om voor het verstrekken van bepaalde diensten een beroep te doen op vrijwilligersorganisaties alleen — met uitsluiting van ondernemingen met een winstoogmerk — zoals gebruikelijk is in Italië. Bij een dergelijk stelsel worden die organisaties namelijk bevoordeeld omdat zij tweemaal kans maken om diensten aan die overheden te verstrekken, een eerste maal op grond van hun traditionele voorrecht en een twee maal in het kader van openbare aanbestedingen.
28
Dit geldt te meer wanneer vrijwilligersorganisaties bovendien uit de overeenkomsten die bij voorrang aan hen worden gegund, financiële middelen kunnen halen die hen toelaten in het kader van openbare aanbestedingen aantrekkelijke offertes in te dienen. Dit is het geval indien zij een vergoeding kunnen krijgen van bepaalde indirecte kosten die zij hebben gemaakt in het kader van de diensten die zij zonder enige concurrentie van ondernemingen met winstoogmerk verstrekken. Een dergelijke vergoeding is vergelijkbaar met staatssteun.
29
Volgens de verwijzende rechter betreft het ‘mededinging tussen heterogene entiteiten’, een vraagstuk dat het Hof tot op heden nog niet volledig heeft onderzocht.
30
In de tweede plaats, indien wordt aangenomen dat een dergelijk beroep door overheden op vrijwilligersorganisaties niet per definitie in strijd is met het Verdrag, vraagt de Consiglio di Stato zich af of de litigieuze overeenkomsten inderdaad niet-bezwarend van aard zijn, gelet op het feit dat de uitvoering ervan aanleiding geeft tot vergoeding van kosten in verband met:
- —
de indirecte kosten en de algemene kosten van vrijwilligersorganisaties waarmee een overeenkomst is gesloten, die verband houden met de uitoefening van de betrokken activiteit (vergoedingen, bijdragen, servicekosten, verzekeringen, bedrijfskosten), berekend volgens de evenredigheidsverhouding van het totale bedrag van de directe kosten van die activiteit voor een dergelijke organisatie tot het totale bedrag van de directe kosten met betrekking tot alle activiteiten van die organisatie;
- —
de directe kosten, te weten permanente vaste kosten, zoals personeelskosten, die de vrijwilligersorganisaties in elk geval moeten betalen.
31
Daarop heeft de Consiglio di Stato de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Verzetten de artikelen 49 VWEU, 56 VWEU, 105 VWEU en 106 VWEU zich tegen een nationale bepaling volgens welke het [medisch] vervoer [door de bevoegde overheden] bij voorrang wordt gegund aan vrijwilligersorganisaties, aan het Croce Rossa Italiana en aan andere erkende openbare instellingen of lichamen, voor zover dit gebeurt op basis van overeenkomsten die slechts voorzien in de toekenning van een vergoeding voor de daadwerkelijk gemaakte kosten?
- 2)
Verzet het Unierecht inzake openbare aanbestedingen — te weten in de onderhavige zaak, aangezien het [van richtlijn 2004/18] uitgesloten overeenkomsten betreft, de algemene beginselen van vrije mededinging, non-discriminatie, transparantie en evenredigheid — zich tegen een nationale regeling die toestaat dat [overheidsopdrachten voor] medische vervoersdiensten rechtstreeks worden gegund, wanneer een raamovereenkomst, zoals de [regionale raamovereenkomst], die ook voorziet in de vergoeding van vaste en permanente kosten, als een overeenkomst onder bezwarende titel moet worden aangemerkt?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
32
Met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de Unierechtelijke voorschriften inzake overheidsopdrachten en de in het Verdrag verankerde mededingingsregels aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die bepaalt dat lokale overheden medische spoed- en noodvervoersdiensten, zonder enige vorm van bekendmaking, bij voorrang en middels rechtstreekse gunning moeten opdragen aan vrijwilligersorganisaties waarmee een overeenkomst is gesloten en die voor het verstrekken van die diensten alleen een vergoeding ontvangen voor de daadwerkelijk gemaakte onkosten en een deel van de vaste en permanente kosten.
33
Met betrekking tot de uitlegging van de Unierechtelijke regels inzake overheidsopdrachten, moet om te beginnen in herinnering worden gebracht dat richtlijn 2004/18 van toepassing is op overheidsopdrachten voor diensten, die in artikel 1, lid 2, sub d, van die richtlijn worden omschreven als andere overheidsopdrachten dan overheidsopdrachten voor werken of leveringen, die betrekking hebben op het verrichten van de in bijlage II bij genoemde richtlijn bedoelde diensten.
34
Die bijlage bestaat uit twee delen, A en B. Medische spoed- en noodvervoersdiensten vallen zowel onder categorie 2 in bijlage II A bij richtlijn 2004/18, wat het vervoersaspect van die diensten betreft, als onder categorie 25 in bijlage II B bij die richtlijn, wat het medische aspect ervan betreft [zie, met betrekking tot de ermee overeenstemmende categorieën van bijlagen I A en I B bij richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1), arrest Tögel, C-76/97, EU:C:1998:432, punt 39].
35
Uit de verwijzingsbeslissing volgt dat de relevante regionale regeling om te beginnen ten uitvoer is gelegd door de regionale raamovereenkomst, die is gesloten met de instanties die de vrijwilligersorganisaties vertegenwoordigen en die de nadere voorwaarden bepaalt voor de bijzondere overeenkomsten die moeten worden gesloten tussen de lokale gezondheidsinstanties en die vrijwilligersorganisaties en, vervolgens, door dergelijke bijzondere overeenkomsten.
36
Een dergelijke raamovereenkomst is een raamovereenkomst in de zin van artikel 1, lid 5, van richtlijn 2004/18 en valt dus algemeen gesproken onder het begrip ‘overheidsopdracht’ (zie in die zin arrest Commissie/Italië, EU:C:2007:729, punten 43 en 44). Dat die raamovereenkomst is gesloten voor rekening van entiteiten die geen winstoogmerk hebben, doet daar niet aan af (zie in die zin arrest Commissie/Italië, EU:C:2007:729, punt 41).
37
Voorts dient te worden opgemerkt dat het niet van belang is dat genoemde raamovereenkomst en de eruit voortvloeiende bijzondere overeenkomsten niet voorzien in andere betalingen aan de vrijwilligersorganisaties dan in de terugbetaling van de kosten. Een overeenkomst kan namelijk niet buiten het begrip ‘overheidsopdracht’ vallen op de enkele grond dat de vergoeding ervan beperkt blijft tot de terugbetaling van de kosten die zijn gemaakt om de overeengekomen dienst te verrichten (arrest Ordine degli Ingegneri della Provincia di Lecce e.a, C-159/11, EU:C:2012:817, punt 29). Zoals de advocaat-generaal in punt 27 van zijn conclusie heeft opgemerkt, doet het niet ter zake of de kosten die door overheidsinstanties aan die organisaties moeten worden vergoed, alleen betrekking hebben op onkosten die rechtsreeks verband houden met het verrichten van de betrokken diensten dan wel tevens op een deel van de algemene kosten.
38
Bijgevolg moet worden aangenomen dat raamovereenkomsten als de regionale raamovereenkomst en overeenkomsten als die welke uit laatstgenoemde overeenkomst voortvloeien, in beginsel binnen de werkingssfeer van richtlijn 2004/18 vallen.
39
In dat verband volgt uit de verwijzingsbeslissing, en met name uit de tweede prejudiciële vraag, dat de verwijzende rechter uitgaat van de veronderstelling dat richtlijn 2004/18 niet van toepassing is op de regionale raamovereenkomst of op de daaruit voortvloeiende overeenkomsten zodat uitsluitend de Verdragsbeginselen, en de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting, van toepassing zijn.
40
Evenwel moet in herinnering worden gebracht dat op diensten, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die zowel onder bijlage II A als bijlage II B bij richtlijn 2004/18 vallen, wegens de gemengde aard ervan, artikel 22 van die richtlijn van toepassing is. Volgens dat artikel moeten overheidsopdrachten of, in voorkomend geval, raamovereenkomsten waarvan de waarde hoger is dan het in artikel 7 van die richtlijn bepaalde drempelbedrag en die op dergelijke diensten betrekking hebben, worden geplaatst overeenkomstig de procedurevoorschriften van de artikelen 23 tot en met 55 van die richtlijn, indien de waarde van de in die bijlage II A vermelde vervoersdiensten hoger is dan die van de in die bijlage II B vermelde medische diensten.
41
Aangezien de waarde van de in bijlage II B vermelde diensten hoger ligt dan die van de in bijlage II A vermelde diensten, moet de opdracht uitsluitend overeenkomstig de artikelen 23 en 35, lid 4, van richtlijn 2004/18 worden geplaatst. De andere regels voor de coördinatie van de in richtlijn 2004/18 voorziene procedures, met name die betreffende de verplichting een oproep tot mededinging te doen met voorafgaande bekendmaking en die betreffende de gunningscriteria, gelden daarentegen niet voor die opdrachten (arresten Commissie/Ierland, C-507/03, EU:C:2007:676, punt 24; Commissie/Ierland, C-226/09, EU:C:2010:697, punt 27).
42
De wetgever van de Unie is immers uitgegaan van het vermoeden dat opdrachten voor in bijlage II B bij richtlijn 2004/18 bedoelde diensten, gelet op hun specifieke aard, a priori geen voldoende grensoverschrijdend belang hebben dat kan rechtvaardigen dat de gunning ervan plaatsvindt na een aanbestedingsprocedure die ondernemingen uit andere lidstaten de mogelijkheid dient te bieden, kennis te nemen van de aankondiging van de opdracht en een offerte in te dienen (zie arresten Commissie/Ierland, EU:C:2010:697, punt 25, en Strong Segurança, C-95/10, EU:C:2011:161, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
43
Uit de punten 40 en 41 van het onderhavige arrest volgt dus dat, voor zover de waarde van de regionale raamovereenkomst hoger is dan het relevante drempelbedrag van artikel 7 van richtlijn 2004/18 alle procedureregels van die richtlijn dan wel uitsluitend die van de artikelen 23 en 35, lid 4, van genoemde richtlijn van toepassing zijn, naargelang de waarde van de vervoersdiensten de waarde van de medische diensten al dan niet overschrijdt. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of die overeenkomst dat drempelbedrag overschrijdt en om de respectieve waarde te bepalen van de vervoersdiensten en de medische diensten.
44
In het geval dat de waarde van de regionale raamovereenkomst hoger is dan het in genoemd artikel 7 vastgestelde drempelbedrag en de waarde van de vervoersdiensten hoger is dan die van de medische diensten, moet worden aangenomen dat richtlijn 2004/18 zich verzet tegen een regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die bepaalt dat lokale overheden medische spoed- en noodvervoersdiensten bij voorrang en rechtstreeks, zonder enige vorm van bekendmaking, opdragen aan vrijwilligersorganisaties waarmee een overeenkomst is gesloten.
45
Indien de verwijzende rechter daarentegen vaststelt dat ofwel genoemd drempelbedrag niet is bereikt ofwel de waarde van de medische diensten hoger is dan die van de vervoersdiensten, zijn alleen de algemene beginselen van transparantie en gelijke behandeling in de zin van de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU van toepassing en, in laatstgenoemd geval, ook de artikelen 23 en 35, lid 4, van richtlijn 2004/18, (zie in die zin arresten Commissie/Ierland, EU:C:2007:676, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak, alsmede Strong Segurança, EU:C:2011:161, punt 35).
46
Die beginselen zijn met betrekking tot overheidsopdrachten echter alleen dan van toepassing op activiteiten waarvan alle relevante elementen geheel in de interne sfeer van een enkele lidstaat liggen, wanneer de in het hoofdgeding aan de orde zijnde opdracht een duidelijk grensoverschrijdend belang vertoont (zie in die zin arresten Commissie/Ierland, EU:C:2007:676, punt 29; Commissie/Italië, C-412/04, EU:C:2008:102, punten 66 en 81; SECAP en Santorso, C-147/06 en C-148/06, EU:C:2008:277, punt 21; Serrantoni en Consorzio stabile edili, C-376/08, EU:C:2009:808, punt 24 alsmede Commissie/Ierland, EU:C:2010:697, punt 31).
47
De verwijzende rechter heeft echter niet de nodige vaststellingen gedaan op basis waarvan het Hof kan nagaan of in het hoofdgeding een duidelijk grensoverschrijdend belang bestaat. Volgens artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, in de versie die op 1 november 2012 in werking is getreden, moet het verzoek om een prejudiciële verwijzing een uiteenzetting bevatten van de feitelijke gegevens waarop de vragen berusten en van het verband tussen met name die gegevens en die vragen. De vaststelling van de nodige gegevens op basis waarvan kan worden nagegaan of er een duidelijk grensoverschrijdend belang bestaat en, in het algemeen, alle andere door de nationale rechterlijke instanties te verrichten vaststellingen, die bepalen of een handeling van afgeleid of primair Unierecht al dan niet van toepassing is, dienen dus te gebeuren voordat een zaak bij het Hof aanhangig wordt gemaakt.
48
Gelet op de geest van samenwerking waarop de betrekkingen tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof in het kader van de prejudiciële procedure zijn gebaseerd, heeft de omstandigheid dat de verwijzende rechter niet vooraf heeft vastgesteld dat er eventueel een duidelijk grensoverschrijdend belang bestaat, niet tot gevolg dat het verzoek niet-ontvankelijk is, indien het Hof, gelet op de gegevens in het dossier, desondanks van oordeel is dat het de verwijzende rechter een nuttig antwoord kan geven. Dat is met name het geval wanneer de verwijzingsbeslissing voldoende relevante gegevens bevat aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of eventueel een dergelijk belang bestaat. Het Hof zal evenwel slechts een antwoord geven indien een duidelijk grensoverschrijdend belang in het hoofdgeding door de verwijzende rechter kan worden vastgesteld op basis van een gedetailleerde beoordeling van alle relevante gegevens betreffende het hoofdgeding (zie arresten SECAP en Santorso, EU:C:2008:277, punt 34, alsmede Serrantoni en Consorzio stabile edili, EU:C:2009:808, punt 25).
49
Aangaande de objectieve criteria die kunnen duiden op het bestaan van een grensoverschrijdend belang, heeft het Hof reeds geoordeeld dat dergelijke criteria met name een groter bedrag zouden kunnen zijn dat met de betrokken opdracht is gemoeid, in combinatie met de plaats van uitvoering van de werken of de technische kenmerken van de opdracht (zie arresten SECAP en Santorso, EU:C:2008:277, punt 31 alsmede Belgacom, C-221/12, EU:C:2013:736, punt 29). De verwijzende rechter kan bij zijn globale beoordeling van het bestaan van een duidelijk grensoverschrijdend belang tevens rekening houden met het bestaan van klachten van in andere lidstaten gevestigde marktdeelnemers, mits wordt nagegaan of het werkelijke klachten en geen schijnklachten betreft. Wat meer in het bijzonder medische vervoersdiensten betreft, heeft het Hof in het kader van een beroep wegens niet-nakoming geoordeeld dat met het enkele feit dat meerdere in andere lidstaten gevestigde marktdeelnemers een klacht bij de Europese Commissie hadden ingediend en de betrokken opdrachten een grote economische waarde hadden, niet was aangetoond dat er een duidelijk grensoverschrijdend belang bestaat (zie in die zin arrest Commissie/Duitsland, C-160/08, EU:C:2010:230, punten 18, 27 en volgende, 54, en 123).
50
Onder dit voorbehoud moet dus worden geoordeeld dat de uit de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU voortvloeiende algemene beginselen van transparantie en gelijke behandeling in beginsel van toepassing kunnen zijn op een raamovereenkomst als de regionale raamovereenkomst en op overeenkomsten als die welke uit die raamovereenkomst voortvloeien.
51
Het Unierecht inzake overheidsopdrachten, voor zover het meer in het bijzonder overheidsopdrachten voor diensten betreft, strekt ertoe het vrije verkeer van diensten te verzekeren alsook de openstelling voor een onvervalste en zo groot mogelijke mededinging in de lidstaten (zie arrest Bayerischer Rundfunk e.a., C-337/06, EU:C:2007:786, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
52
Bijgevolg moet worden vastgesteld dat een op overeenkomsten gebaseerd stelsel, zoals dat welk bij artikel 75 ter van LR nr. 41/2006 is ingevoerd, tot een met die doelstellingen strijdig resultaat leidt. Door te bepalen dat de bevoegde overheden, om te voorzien in de behoeften op dat vlak, middels rechtstreekse gunning bij voorrang een beroep doen op vrijwilligersorganisaties, waarmee een overeenkomst is gesloten, sluit een dergelijke regeling namelijk lichamen met een winstoogmerk uit van een belangrijk deel van de betrokken markt. Volgens de rechtspraak van het Hof levert de gunning van een opdracht aan een in de lidstaat van de aanbestedende dienst gevestigde onderneming zonder enige transparantie een ongelijke behandeling op ten nadele van de in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen die mogelijkerwijs in deze opdracht geïnteresseerd zijn. Behoudens objectieve rechtvaardiging vormt een dergelijke ongelijke behandeling, die voornamelijk in het nadeel is van in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen, die immers alle worden uitgesloten, een door de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU verboden indirecte discriminatie op grond van nationaliteit (zie in die zin arresten Commissie/Ierland, EU:C:2007:676, punten 30 en 31; Commissie/Italië, EU:C:2007:729, punt 64, en Commissie/Italië, EU:C:2008:102, punt 66).
53
Evenwel moet worden vastgesteld dat volgens artikel 75 ter, leden 1 en 2, sub a, van LR nr. 41/2006 de in het hoofdgeding aan de orde zijnde medische vervoersdiensten worden georganiseerd overeenkomstig de beginselen van universaliteit, solidariteit, kostenefficiëntie en geschiktheid, aangezien bij voorrang een beroep op vrijwilligersorganisaties wordt gedaan juist om te waarborgen dat bij het verstrekken van die dienst van algemeen belang de begroting in evenwicht is. Aangezien artikel 75 ter bepaalt dat vrijwilligersorganisaties kunnen bijdragen tot een dienst van algemeen belang en het naar het solidariteitsbeginsel verwijst, sluit het aan bij de grondwettelijke en wettelijke bepalingen inzake vrijwilligerswerk die in de punten 9 tot en met 11 van het onderhavige arrest zijn vermeld.
54
Dergelijke doelstellingen worden door het Unierecht in aanmerking genomen.
55
In dat verband moet in de eerste plaats in herinnering worden gebracht dat het Unierecht de bevoegdheid van de lidstaten om hun stelsels van volksgezondheid en sociale zekerheid in te richten, onverlet laat (zie in die zin met name arresten Sodemare e.a., C-70/95, EU:C:1997:301, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak, alsmede Blanco Pérez en Chao Gómez, C-570/07 en C-571/07, EU:C:2010:300, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
56
Bij de uitoefening van die bevoegdheid mogen de lidstaten ongetwijfeld geen ongerechtvaardigde beperkingen op de uitoefening van de grondrechten op het vlak van de gezondheidszorg invoeren of handhaven. Wanneer wordt beoordeeld of dat verbod is nageleefd, moet evenwel rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de gezondheid en het leven van personen de eerste plaats innemen onder de goederen en belangen die door het Verdrag worden beschermd en dat de lidstaten, die over een beoordelingsmarge beschikken, moeten beslissen op welk niveau zij de bescherming van de volksgezondheid wensen te verzekeren, en hoe dit dient te gebeuren (zie in die zin met name arresten Commissie/Duitsland, C-141/07, EU:C:2008:492, punten 46 en 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Blanco Pérez en Chao Gómez, EU:C:2010:300, punten 43, 44, 68 en 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
57
Voorts kan niet alleen een risico van ernstige aantasting van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel op zich een dwingende reden van algemeen belang vormen, waardoor een belemmering van het vrij verrichten van diensten gerechtvaardigd kan zijn, maar kan bovendien de doelstelling om, uit overwegingen van volksgezondheid, een evenwichtige, voor eenieder toegankelijke verzorging door artsen en ziekenhuizen in stand te houden onder een van de afwijkingen uit hoofde van de volksgezondheid vallen, voor zover een dergelijke doelstelling bijdraagt tot de verwezenlijking van een hoog niveau van gezondheidsbescherming (zie in die zin arrest Stamatelaki, C-444/05, EU:C:2007:231, punten 30 en 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het betreft dus maatregelen die enerzijds in het algemeen beogen dat op het grondgebied van de betrokken lidstaat een toereikende en permanente toegang tot een evenwichtig aanbod van kwaliteitszorg wordt geboden, en anderzijds berusten op het streven, de kosten te beheersen en verspilling van financiële en technische middelen en personeel zo veel mogelijk te vermijden (zie in die zin arrest Commissie/Duitsland, EU:C:2008:492, punt 61).
58
In de tweede plaats moet eraan worden herinnerd dat het Hof in punt 32 van het arrest Sodemare e.a. (EU:C:1997:301) heeft geoordeeld dat een lidstaat zich in het kader van zijn bevoegdheid om zijn stelsel van sociale zekerheid in te richten, op het standpunt kan stellen dat een stelsel van sociale bijstand aan ouderen voor wie gezondheidsprestaties wegens hun toestand onontbeerlijk zijn, zijn doelen, te weten eerbiediging van de zuiver sociale doelstelling van dat stelsel, alleen kan verwezenlijken indien de toelating ertoe van particuliere aanbieders als verleners van diensten van sociale bijstand is gebonden aan de voorwaarde dat zij geen winstoogmerk hebben.
59
Bijgevolg kan een lidstaat, in het kader van de beoordelingsmarge waarover hij beschikt om te beslissen op welk niveau hij de volksgezondheid wil beschermen en om zijn stelsel van sociale zekerheid in te richten, van oordeel zijn dat een beroep op vrijwilligersorganisaties beantwoordt aan de sociale doelstelling van het medische spoedvervoer en kan bijdragen tot de beheersing van de aan die dienst verbonden kosten.
60
Een stelsel van medisch spoedvervoer zoals dat wat in het hoofdgeding aan de orde is, dat inhoudt dat de bevoegde overheden bij voorrang een beroep doen op vrijwilligersorganisaties, moet evenwel daadwerkelijk bijdragen tot de sociale doelstelling en de aan dat stelsel ten grondslag liggende doelstellingen van solidariteit en kostenefficiëntie nastreven.
61
Daarbij mogen de vrijwilligersorganisaties, wanneer zij in dat verband optreden, geen andere doelstellingen nastreven dan die welke in het vorige punt van het onderhavige arrest zijn vermeld, en mogen zij, buiten de terugbetaling van de variabele, de vaste en de permanente kosten die noodzakelijk zijn voor de dienstverlening, geen winst halen uit hun dienstverlening en hun leden geen winst verschaffen. Voorts mag weliswaar eventueel een beroep worden gedaan op werknemers, omdat het voor die organisaties anders bijna onmogelijk is om op te treden op een groot aantal gebieden waarop naar hun aard het solidariteitsbeginsel kan worden toegepast, doch die organisaties moeten bij de uitoefening van hun activiteit de hen door de nationale wettelijke regeling opgelegde vereisten strikt naleven.
62
Gelet op het algemene Unierechtelijke beginsel van het verbod van rechtsmisbruik (zie naar analogie arrest 3M Italia, C-417/10, EU:C:2012:184, punt 33) mag die wettelijke regeling niet aldus worden toegepast dat misbruik door die vrijwilligersorganisaties of hun leden eronder valt. De activiteit van vrijwilligersorganisaties mag door werknemers worden uitgeoefend alleen voor zover dat noodzakelijk is voor de regelmatige werking ervan. Wat de terugbetaling van kosten betreft, moet erover worden gewaakt dat niet onder het mom van vrijwilligerswerk winst wordt nagestreefd, zelfs niet indirect, en dat vrijwilligers enkel terugbetaling kunnen verkrijgen van de daadwerkelijk voor de verstrekte dienst gemaakte kosten, binnen de vooraf door de organisaties zelf gestelde grenzen.
63
Het staat aan de verwijzende rechter om alle beoordelingen te maken die nodig zijn om na te gaan of het in het hoofdgeding aan de orde zijnde stelsel van medisch spoedvervoer, zoals geregeld door de toepasselijke wettelijke regeling en ten uitvoer gelegd door de regionale raamovereenkomst en de daaruit voortvloeiende bijzondere overeenkomsten, daadwerkelijk bijdraagt tot het sociale doel en tot de aan dat stelsel ten grondslag liggende doelstellingen van solidariteit en kostenefficiëntie.
64
Wat de uitlegging van de Verdragsregels inzake mededinging betreft, volgt uit de overwegingen inzake de uitlegging van het Unierecht inzake overheidsopdrachten, dat een regeling als aan de orde in het hoofdgeding niet hoeft te worden onderzocht in het licht van die mededingingsregels.
65
Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die bepaalt dat medische spoed- en noodvervoersdiensten, zonder enige vorm van bekendmaking, bij voorrang en middels rechtstreekse gunning moeten worden opgedragen aan vrijwilligersorganisaties waarmee een overeenkomst is gesloten, mits het wettelijke en contractuele kader waarbinnen die organisaties werken, daadwerkelijk bijdraagt tot het sociale doel en tot de aan die regeling ten grondslag liggende doelstellingen van solidariteit en kostenefficiëntie.
Kosten
66
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die bepaalt dat medische spoed- en noodvervoersdiensten, zonder enige vorm van bekendmaking, bij voorrang en middels rechtstreekse gunning moeten worden opgedragen aan vrijwilligersorganisaties waarmee een overeenkomst is gesloten, mits het wettelijke en contractuele kader waarbinnen die organisaties werken, daadwerkelijk bijdraagt tot het sociale doel en tot de aan die regeling ten grondslag liggende doestellingen van solidariteit en kostenefficiëntie.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑12‑2014
Conclusie 30‑04‑2014
N. Wahl
Partij(en)
Zaak C-113/131.
ASL nr. 5 ‘Spezzino’
A.N.P.A.S. Associazione Nazionale Pubblica Assistenza — Comitato Regionale Liguria
Regione Liguria
tegen
San Lorenzo Società Cooperativa Sociale
Croce Verde Cogema Cooperativa Sociale Onlus
[verzoek van de Consiglio di Stato (Italië) om een prejudiciële beslissing]
1.
Vrijwilligersorganisaties (of liefdadigheidsorganisaties) krijgen algemene erkenning vanwege, onder andere, de belangrijke sociale, medische en humanitaire taken die zij vervullen ten bate van de samenleving als geheel en ten bate van de zwakkere leden daarvan in het bijzonder (bijvoorbeeld slachtoffers van oorlogen of natuurrampen, zieken, armen of ouderen).
2.
Deze organisaties krijgen vaak een bijzondere wettelijke status toegekend, niet alleen op grond van het nationale recht, maar ook van het internationaal publiekrecht.2. Ook de Europese Unie onderkent vanzelfsprekend de bijzondere kenmerken van vrijwilligersorganisaties en hecht veel belang aan de bijdrage die zij leveren aan de totstandbrenging van een eerlijke en rechtvaardige samenleving.3. Om deze reden heeft het Hof in een aantal van zijn arresten, zoals Stauffer4. en Sodemare5., zonder aarzelen hun unieke kenmerken binnen de rechtsorde van de Unie erkend.
3.
Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin de bijzondere rechten en voordelen die op grond van het nationale recht aan deze organisaties worden toegekend, kunnen leiden tot discrepanties tussen deze rechten en voordelen en de eenvormige toepassing van de regels van de Unie. De onderhavige procedure betreft een dergelijk geval. De Consiglio di Stato (Italiaanse raad van state) wenst te vernemen of een nationaal voorschrift dat de overheid onder bepaalde voorwaarden verplicht om medische vervoersdiensten rechtstreeks te gunnen aan vrijwilligersorganisaties, verenigbaar is met de regels van de Unie betreffende de interne markt.
I — Wettelijk kader
A — Unierecht
4.
Artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten luidt:6.
‘‘Overheidsopdrachten’ zijn schriftelijke overeenkomsten onder bezwarende titel die tussen een of meer ondernemers en een of meer aanbestedende diensten zijn gesloten en betrekking hebben op de uitvoering van werken, de levering van producten of de verlening van diensten in de zin van deze richtlijn.’
5.
Artikel 1, lid 8, van de richtlijn bepaalt als volgt:
‘De termen ‘aannemer’, ‘leverancier’ of ‘dienstverlener’ omvatten elke natuurlijke of rechtspersoon of elk openbaar lichaam of elke combinatie van deze personen en/of lichamen die respectievelijk de uitvoering van werken en/of werkzaamheden van producten of diensten op de markt aanbiedt.
De term ‘ondernemer’ dekt zowel de termen ‘aannemer’, ‘leverancier’ als ‘dienstverlener’. De term ‘ondernemer’ wordt louter ter vereenvoudiging van de tekst gebruikt.
[…]’
6.
Artikel 7 van richtlijn 2004/18/EG bepaalt, met betrekking tot de waarde van overheidsopdrachten, de drempelbedragen voor toepassing van de richtlijn.
7.
De artikelen 20 en 21 van richtlijn 2004/18 stellen de plaatsingsprocedures vast voor respectievelijk opdrachten voor het verlenen van de in bijlage II A vermelde diensten (te plaatsen overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 55) en opdrachten voor de in bijlage II B vermelde diensten (waarop alleen artikel 23 en artikel 35, lid 4, van toepassing zijn).
8.
In het bijzonder vermeldt bijlage II A, onder categorie nr. 2, ‘Vervoer te land’, en bijlage II B, onder categorie nr. 25, ‘Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening’.
B — Italiaans recht
9.
Artikel 75 ter van regionale wet nr. 41 van 7 december 2006 van de Regione Liguria, zoals gewijzigd (hierna: ‘artikel 75 ter RL’), luidt:
- ‘1.
De verlening van medische vervoersdiensten is een activiteit van algemeen belang, die beheerst wordt door de beginselen van universaliteit, solidariteit, kostenefficiëntie en geschiktheid.
- 2.
Medische vervoersdiensten als bedoeld in lid 1 worden verleend door afzonderlijke gezondheidsdiensten […] onder gebruikmaking van hun eigen middelen en personeel. Wanneer dit niet mogelijk is, worden de medische vervoersdiensten toevertrouwd aan andere personen of instellingen […], overeenkomstig de volgende beginselen:
- a)
medische vervoersdiensten die namens de regionale gezondheidsdienst worden verricht, worden bij voorrang toevertrouwd aan vrijwilligersorganisaties, het Rode Kruis en andere erkende openbare instellingen of organen, om ervoor te zorgen dat deze diensten van algemeen belang onder economisch evenwichtige voorwaarden worden verricht wat betreft de begroting. De betrekkingen met het Italiaanse Rode Kruis en de vrijwilligersorganisaties worden geregeld bij overeenkomst […];
- b)
wanneer medisch vervoer wordt toegewezen aan andere personen of instellingen dan vermeld in punt a, is de geldende wetgeving voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor diensten en leveringen van toepassing.
- 3.
De in lid 2, sub a, bedoelde overeenkomsten […] voorzien, met betrekking tot vrijwilligersorganisaties [en] het Italiaanse Rode Kruis […], alleen in vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten, overeenkomstig de criteria die door de regionale raad zijn vastgesteld uitgaande van de beginselen van kostenefficiëntie en efficiëntie en het beginsel dat de vergoedingen de gemaakte kosten niet mogen overtreffen.’
II — Feiten, procesverloop en prejudiciële vragen
10.
Bij besluit nr. 940 van 22 december 2010 heeft de lokale gezondheidsdienst, ASL nr. 5 ‘Spezzino’ (hierna: ‘ASL nr. 5’), in overeenstemming met het geldende regionale recht overeenkomsten gesloten met twee vrijwilligersorganisaties voor het verlenen van medische vervoersdiensten: Associazione Nazionale Pubblica Assistenza (hierna: ‘ANPAS’) en Croce Rossa Italiana (het Italiaanse Rode Kruis).
11.
San Lorenzo Società Cooperativa Sociale en Croce Verde Cogema Cooperativa Sociale Onlus (hierna: ‘verweersters in het hoofdgeding’), twee coöperaties die medische vervoersdiensten uitvoeren in de regio Ligurië, stelden beroep in bij het Tribunale amministrativo regionale della Liguria (hierna: ‘TAR Liguria’), waarin zij de gunning van de contracten door ASL nr. 5 aanvochten.
12.
Het TAR Liguria kwam tot de slotsom dat de door de verweersters in het hoofdgeding bestreden overeenkomsten overheidsopdrachten vormden die gegund waren in strijd met de beginselen in de artikelen 49 VWEU, 56 VWEU en 105 VWEU. Tegen het vonnis van het TAR Liguria werd bij de Consiglio di Stato beroep aangetekend door ASL nr. 5, de Regione Liguria en ANPAS.
13.
De Consiglio di Stato, die twijfels had over de verenigbaarheid van artikel 75 ter RL met het Unierecht, heeft de behandeling van de zaak geschorst en de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Verzetten de artikelen 49 VWEU, 56 VWEU, 105 VWEU en 106 VWEU zich tegen een nationale bepaling volgens welke het ziekenvervoer bij voorrang wordt gegund aan vrijwilligersorganisaties, aan het Italiaanse Rode Kruis en aan andere erkende openbare instellingen of lichamen, voor zover dit gebeurt op basis van overeenkomsten die slechts voorzien in de toekenning van een vergoeding voor de daadwerkelijk gemaakte kosten?
- 2)
Verzet het Unierecht inzake openbare aanbestedingen — te weten in de onderhavige zaak, aangezien het uitgesloten overeenkomsten betreft, de algemene beginselen van vrije mededinging, non-discriminatie, transparantie en evenredigheid — zich tegen een nationale regeling die toestaat dat medische vervoersdiensten rechtstreeks worden gegund, wanneer een raamovereenkomst, zoals de bestreden overeenkomst, die ook voorziet in de vergoeding van vaste en permanente kosten, als een overeenkomst onder bezwarende titel moet worden aangemerkt?’
14.
In de onderhavige procedure zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door ANPAS, Regione Liguria en de Commissie. Ter terechtzitting van 26 februari 2014 hebben ANPAS, San Lorenzo Società Cooperativa Sociale, de Italiaanse regering en de Commissie mondelinge opmerkingen gemaakt.
III — Analyse
A — Inleiding
15.
Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een nationaal voorschrift betreffende de directe plaatsing van medische vervoersdiensten, zoals artikel 75 ter RL, verenigbaar is met het Unierecht.
16.
Volgens artikel 75 ter RL dienen medische vervoersdiensten in principe rechtstreeks door de lokale gezondheidsdiensten met hun eigen middelen te worden verleend. Wanneer zij echter niet in staat zijn deze diensten zelf te verzorgen, mogen zij een beroep doen op externe dienstverleners. In dergelijke gevallen moeten zij deze diensten in beginsel toewijzen aan vrijwilligersorganisaties (zoals het Rode Kruis) of andere openbare lichamen, tegen uitsluitend vergoeding van de kosten. Wanneer dat niet mogelijk is, mogen de lokale gezondheidsautoriteiten deze diensten uitbesteden aan andere personen of instellingen, die geselecteerd worden overeenkomstig de voorschriften inzake overheidsopdrachten.
17.
Hoewel de nationale rechter in zijn vragen verwijst naar diverse bepalingen van het VWEU (zoals de bepalingen betreffende de vrijheid van vestiging, het vrij verkeer van diensten en vrije mededinging) en van afgeleid recht (zoals de voorschriften inzake de plaatsing van overheidsopdrachten), alsook naar een aantal algemene rechtsbeginselen (zoals de beginselen van non-discriminatie, transparantie en evenredigheid), is het mijns inziens duidelijk dat de toepasselijke Unieregels in de onderhavige procedure enerzijds de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU zijn en anderzijds de bepalingen van richtlijn 2004/18.
18.
Dit zijn in feite de enige EU-voorschriften waarnaar de verwijzende rechter verwijst bij het uiteenzetten van de redenen voor zijn twijfels. Daarentegen biedt die rechter geen echte toelichting voor het verband dat hij waarneemt tussen de andere in zijn vragen vermelde EU-bepalingen of —beginselen en het geschil in het hoofdgeding.7. Bovendien zijn de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU en richtlijn 2004/18 op grond van vaste rechtspraak — die ik hieronder nader uiteen zal zetten — mijns inziens de EU-bepalingen die mogelijk strijdig zijn met — en zich derhalve verzetten tegen — een nationale bepaling als artikel 75 ter RL.
19.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat de twee prejudiciële vragen tezamen kunnen worden besproken, aangezien zij in wezen betrekking hebben op hetzelfde punt. Bijgevolg stel ik voor dat het Hof deze vragen als volgt herformuleert: Verzetten de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU en richtlijn 2004/18 zich tegen een nationale bepaling op grond waarvan opdrachten voor het verlenen van medische vervoersdiensten bij voorrang worden gegund aan vrijwilligersorganisaties, zonder enige oproep tot mededinging, waarbij slechts de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed?
B — Beoordeling van de prejudiciële vragen
1. Inleidende opmerkingen
20.
Om te beginnen wil ik ingaan op twee preliminaire bezwaren die door Regione Liguria en ANPAS zijn geformuleerd betreffende de vraag of een nationale bepaling als artikel 75 ter RL binnen de werkingssfeer van de Unieregels betreffende de plaatsing van overheidsopdrachten valt.
21.
In de eerste plaats benadrukken Regione Liguria en ANPAS dat de in artikel 75 ter RL bedoelde vrijwilligersorganisaties enkel die organisaties zijn die op grond van de toepasselijke Italiaanse wetgeving zijn opgericht als instellingen zonder winstoogmerk8. en de organisaties die, als zodanig, geen enkele economische activiteit uitoefenen. In de tweede plaats benadrukken zij dat artikel 75 ter RL niet voorziet in enige vorm van beloning, maar alleen in vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten.
22.
In wezen betwisten Regione Liguria en ANPAS enerzijds de stelling dat vrijwilligersorganisaties kunnen worden aangemerkt als ‘ondernemingen’ in de zin van het Unierecht en in het bijzonder als ‘ondernemers’ voor de toepassing van artikel 1, lid 8, van richtlijn 2004/18, en anderzijds dat de diensten van deze organisaties worden verleend ‘onder bezwarende titel’ in de zin van artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 2004/18.
23.
Dit standpunt kan niet worden aanvaard.
24.
Met betrekking tot het eerste punt wil ik eraan herinneren dat het feit dat een bepaalde instelling geen winstoogmerk heeft9. en dat de personeelsleden hun diensten verlenen als onbezoldigde vrijwilligers10. volgens vaste rechtspraak niet relevant is voor de toepassing van de EU-voorschriften voor overheidsopdrachten. Het begrip ‘ondernemer’ is zeer ruim en moet aldus worden opgevat dat hieronder alle instellingen vallen die op de markt goederen of diensten aanbieden.11. Of een bepaalde instelling zich laat kenmerken als ‘ondernemer’ hangt derhalve niet af van wat die instelling is (bijvoorbeeld haar interne samenstelling, structuur of werking), maar van wat die instelling doet (het soort activiteiten dat zij verricht). In dat verband is het vaste rechtspraak van het Hof dat ambulancediensten en ziekenvervoer volgens het Unierecht een economische activiteit vormen.12.
25.
Dit wordt ook bevestigd door de rechtspraak van de Consiglio di Stato, die bepaalt dat vrijwilligersorganisaties die opgericht zijn overeenkomstig de Italiaanse kaderwet inzake vrijwilligersorganisaties het recht hebben om diensten op de markt aan te bieden, zij het alleen onder bepaalde omstandigheden. Op grond hiervan constateerde de Consiglio di Stato dat deze organisaties onder bepaalde voorwaarden mogen deelnemen aan aanbestedingen in mededinging met andere (publieke of private) ondernemers.13.
26.
Ten aanzien van het tweede punt, dat betrekking heeft op het begrip bezwarende titel, is het voldoende op te merken dat het Hof in het arrest Ordine degli Ingegneri della Provincia di Lecce e.a. al duidelijk heeft gemaakt dat een opdracht niet buiten het begrip overheidsopdracht in de zin van richtlijn 2004/18 kan vallen op de enkele grond dat de vergoeding ervan beperkt blijft tot de terugbetaling van de kosten die zijn gemaakt om de overeengekomen dienst te verrichten.14. Een zuiver kostendekkende beloning voldoet derhalve aan het criterium ‘onder bezwarende titel’ voor de toepassing van dat rechtsinstrument.
27.
Het doet in dat verband niet ter zake of de kosten die door overheidsinstanties moeten worden vergoed alleen betrekking hebben op wat de partijen aanduiden als ‘directe kosten’ (waarmee naar ik begrijp de marginale kosten worden bedoeld) of ook op de ‘indirecte kosten’ (dat wil zeggen een deel van de vaste kosten, berekend in verhouding tot het aandeel van de toegewezen medische vervoersdiensten in de totale activiteiten van de organisatie). Zelfs als een nationale bepaling uitsluitend zou voorzien in de vergoeding van de directe kosten, zou dit niet voldoende zijn om de krachtens die bepaling gegunde opdrachten buiten de werkingssfeer van de EU-voorschriften voor overheidsopdrachten te laten vallen.
28.
Gezien het voorgaande kan noch het feit dat de in artikel 75 ter RL vermelde vrijwilligersorganisaties geen winstoogmerk hebben, noch het feit dat hun diensten verleend worden tegen vergoeding van de kosten, voorkomen dat de EU-voorschriften voor openbare aanbestedingen moeten worden toegepast.
2. Richtlijn 2004/18
29.
Krachtens artikel 7 ervan geldt richtlijn 2004/18 alleen voor overheidsopdrachten waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of groter dan de in de richtlijn genoemde drempelbedragen. Met betrekking tot het soort dienstverleningsovereenkomsten die in artikel 75 ter RL zijn genoemd, stelde artikel 7, sub b, van die richtlijn, zoals van toepassing ten tijde van de feiten, het drempelbedrag vast op 193 000 EUR.
30.
Het Hof heeft al eerder geoordeeld dat medische vervoersdiensten gemengd van aard zijn, aangezien zij zowel een zorgcomponent als een vervoerscomponent bevatten. Als zodanig vallen zij zowel onder bijlage II A als onder bijlage II B van richtlijn 2004/18.15. Dit betekent dat wanneer de waarde van de vervoerscomponent de waarde van de zorggerelateerde diensten overtreft (zoals kan gebeuren in het geval van geregeld ziekenvervoer over langere afstanden), alle bepalingen van de richtlijn van toepassing zijn. Wanneer de zorggerelateerde component daarentegen overheerst (zoals het geval kan zijn bij ambulancediensten), is krachtens artikel 21 van de richtlijn alleen een aantal bepalingen van toepassing.16.
31.
Dit aspect moet per geval worden beoordeeld door de nationale overheidsinstantie die ertoe besluit om de diensten in kwestie aan te besteden; in geval van betwisting in rechte moet deze beoordeling worden getoetst door de bevoegde nationale rechter.
32.
Afgezien van de kwestie van de volledige of gedeeltelijke toepasselijkheid van de bepalingen van richtlijn 2004/18 op afzonderlijke gunningsprocedures, moet hier in ieder geval worden benadrukt dat het Hof al heeft geoordeeld dat medische vervoersdiensten als zodanig niet buiten de werkingssfeer van dit rechtsinstrument vallen.
33.
Zoals Regione Liguria en ANPAS aangeven, doet het recht van de Unie ingevolge artikel 168, lid 7, VWEU, zoals in de rechtspraak van het Hof is gepreciseerd,17. inderdaad geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels in te richten en met name om maatregelen te nemen om gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging te organiseren en te verstrekken.
34.
Voor het optreden van de Unie op dat gebied gelden zelfs duidelijke beperkingen. In de eerste plaats bevatten de Verdragen een verbod op harmonisatie op dat gebied.18. Het Hof heeft de lidstaten bovendien ruime beslissingsbevoegdheden toegekend voor het invoeren en handhaven van binnenlandse maatregelen gericht op de bescherming van de volksgezondheid, ook al creëren deze mogelijk belemmeringen voor het vrije verkeer op de interne markt.19.
35.
Daarenboven is in de rechtspraak van het Hof gepreciseerd dat lidstaten bij de uitoefening van hun bevoegdheden op het gebied van gezondheid en medische zorg niettemin het Unierecht in acht moeten nemen, en met name de bepalingen betreffende de interne markt. Deze bepalingen verbieden de lidstaten onder meer om ongerechtvaardigde beperkingen van de uitoefening van deze vrijheden in de gezondheidszorg en medische zorg in te voeren of te handhaven.20.
36.
De gezondheidszorg en medische zorg kunnen derhalve niet worden beschouwd als een vrijplaats waar de EU-voorschriften niet gelden. A fortiori geldt dit voor een reeks bepalingen die, evenals richtlijn 2004/18, op grond van een bewuste keuze van de EU-wetgever bestemd zijn om op deze sectoren te worden toegepast. Bijlage II B bij die richtlijn vermeldt (als categorie nr. 25) ‘Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening’ uitdrukkelijk als een sector die binnen haar werkingssfeer valt.
37.
De economische sectoren en soorten opdrachten die uitgesloten zijn van de toepassing van richtlijn 2004/1821. en de specifieke soorten instellingen waarvoor bijzondere regelingen gelden22., worden uitdrukkelijk aangegeven in de uitzonderingsbepalingen van de richtlijn.
38.
Evenmin kan op basis van de aan het Hof overlegde stukken worden gesteld dat de uitzonderingen betreffende ‘in house-activiteiten’ of ‘publiek-publieke samenwerking’ in de onderhavige zaak van toepassing zijn:23. de territoriale lichamen in kwestie hebben niet noodzakelijkerwijs enige zeggenschap over de in artikel 75 ter RL genoemde vrijwilligersorganisaties, die in principe particuliere instellingen blijven.
39.
Dat betekent echter niet dat de specifieke kenmerken van de gezondheidszorg en medische zorg niet door de EU-wetgever in aanmerking zijn genomen. Zoals al eerder opgemerkt, betekent de vermelding van de sector in bijlage II B van richtlijn 2004/18 dat alleen een beperkt aantal bepalingen van de richtlijn van toepassing is24., waardoor de lidstaten een ruimere discretionaire bevoegdheid wordt gegund wanneer zij, onder andere, derde partijen als dienstverlener selecteren.
40.
Ik merk overigens op dat de nieuwe richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van overheidsopdrachten die onlangs op 26 februari 2014 is vastgesteld25. niet alleen de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten op dat gebied verder verruimt (door bijvoorbeeld het drempelbedrag voor gezondheidsdiensten te verhogen tot 750 000 EUR)26., maar ook een aantal specifieke regels bevat voor diensten die verricht worden door organisaties zonder winstoogmerk27.. Dit vormt een verdere bevestiging dat de in artikel 75 ter RL bedoelde overheidsopdrachten voor diensten op grond van de huidige wetgeving onder richtlijn 2004/18 vallen.
41.
Het is haast overbodig hieraan toe te voegen dat er, gezien de waarde van de diensten die op grond van artikel 75 ter RL worden gegund en het bereik en de duur van de in dat verband door de overheid gesloten overeenkomsten28., gerust van mag worden uitgegaan dat het huidige drempelbedrag in een aantal gevallen waarschijnlijk zal worden gehaald.
42.
Hoe dan ook ben ik van mening dat richtlijn 2004/18 zich verzet tegen een nationale bepaling als artikel 75 ter RL, die medische vervoersdiensten, ongeacht de waarde van die diensten, onder bepaalde omstandigheden uitsluit van openbare aanbesteding of oproepen tot mededinging.
3. Artikel 49 en artikel 56 VWEU
43.
Op de gunning van een overheidsopdracht voor medische vervoersdiensten waarvan de waarde niet het drempelbedrag in artikel 7, sub b, van richtlijn 2004/18 bereikt, zijn de bepalingen van die richtlijn niet van toepassing.29.
44.
Dat betekent echter niet dat een dergelijke opdracht noodzakelijkerwijs buiten het bereik van het Unierecht valt. Wanneer de betreffende opdracht een grensoverschrijdend belang heeft, is het primaire Unierecht immers nog van toepassing. De aanbestedende diensten zijn met name gehouden om de in het VWEU verankerde fundamentele vrijheden in acht te nemen (in het bijzonder de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU)30., alsook het beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit.31.
45.
Het is, in beginsel, aan de aanbestedende diensten32. om te beoordelen of een opdracht waarvan de geraamde waarde lager is dan het betreffende drempelbedrag mogelijk een grensoverschrijdend belang heeft, gelet op, onder andere, de waarde van de opdracht en de plaats waar de diensten moeten worden verricht33., op voorwaarde dat een dergelijke beoordeling door de rechter kan worden getoetst.34.
46.
In de onderhavige zaak lijkt het mij duidelijk dat, althans in een niet onaanzienlijk aantal gevallen, bepaalde opdrachten die op basis van artikel 75 ter RL zijn gegund inderdaad een grensoverschrijdend belang vertonen. Dit komt, onder andere, door de objectieve waarde van de te verrichten diensten,35. alsook doordat de regio Ligurië aan Frankrijk grenst.36.
47.
Het Hof heeft al eerder geoordeeld dat wanneer een overheidsopdracht een grensoverschrijdend belang heeft, de gunning daarvan aan een in de lidstaat van de aanbestedende dienst gevestigde onderneming, zonder enige transparantie, een ongelijke behandeling oplevert ten nadele van de in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen die in deze opdracht geïnteresseerd zouden kunnen zijn. Behoudens objectieve rechtvaardiging vormt een dergelijke ongelijke behandeling, die alle in andere lidstaten gevestigde ondernemingen uitsluit, derhalve indirecte discriminatie op grond van nationaliteit, die verboden is krachtens de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU.37.
48.
Ter terechtzitting wezen ANPAS en de Italiaanse regering erop dat er sprake is van een zekere openbaarheid ingeval opdrachten voor de betreffende diensten worden gegund op grond van besluiten van overheidsinstanties (bijvoorbeeld de regionale regering), nu deze besluiten regelmatig via officiële kanalen (inclusief websites) bekend worden gemaakt.
49.
Deze vorm van bekendmaking is mijns inziens echter niet toereikend om te voldoen aan de vereisten van het Unierecht. In dit verband is transparantie geen doel op zich38., maar, zoals het Hof duidelijk heeft gemaakt, dient het om te waarborgen dat ondernemers die gevestigd zijn in een andere lidstaat dan die van de aanbestedende dienst, toegang kunnen krijgen tot de relevante informatie betreffende de opdracht voordat deze wordt gegund, zodat zij desgewenst hun interesse voor de opdracht kunnen tonen.39. Met andere woorden, de mate van openbaarheid moet voldoende zijn om de overheidsopdracht voor mededinging open te stellen en de aanbestedingsprocedures op onpartijdigheid te kunnen toetsen:40. zelfs als een aanbesteding niet nodig is, dient de aanbestedende dienst desondanks te waarborgen dat er tot mededinging wordt opgeroepen in enige vorm die gezien de omstandigheden gepast is.41.
50.
Artikel 75 ter RL laat de aanbestedende diensten echter geen enkele vrijheid om te beoordelen of de te gunnen opdracht, gelet op de specifieke omstandigheden van ieder geval, binnen het bereik van het Unierecht valt en, zo ja, de opdracht te plaatsen overeenkomstig de toepasselijke beginselen van het Unierecht. Artikel 75 ter RL verplicht de aanbestedende diensten immers om altijd voorrang te geven aan vrijwilligersorganisaties, voor zover voorhanden, ongeacht of de opdracht een grensoverschrijdend belang heeft. Het is derhalve onvermijdelijk dat er geen oproep tot mededinging zal plaatsvinden, ten nadele van buiten Italië gevestigde instellingen die in die opdrachten geïnteresseerd zouden kunnen zijn. Dit levert mogelijk een vorm van discriminatie op die verboden is op grond van de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU.
51.
De bewoordingen van artikel 75 ter RL beperken deze voorrangsregel niet uitdrukkelijk tot vrijwilligersorganisaties naar Italiaans recht. Desalniettemin kan een dergelijk voorschrift leiden tot uitsluiting van de aanbestedingsprocedure van instellingen die in een andere lidstaat gevestigd zijn en niet zijn opgericht als instelling zonder winstoogmerk.
52.
Derhalve levert een bepaling als artikel 75 ter RL naar verwachting in een aantal gevallen een beperking op van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten neergelegd in respectievelijk artikel 49 en artikel 56 VWEU.
53.
Volgens vaste rechtspraak kan nationale wetgeving die de door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden beperkt, echter gerechtvaardigd zijn als die wetgeving geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken.42.
54.
Naar mijn oordeel is het duidelijk dat maatregelen die werkelijk bedoeld zijn om te waarborgen dat medische diensten (zoals bijvoorbeeld medische vervoersdiensten) die namens de overheid aan alle burgers worden verleend, betrouwbaar en van goede kwaliteit zijn, en die tegelijkertijd de kosten voor de schatkist minimaliseren, in beginsel een beperking van die fundamentele vrijheden kunnen rechtvaardigen.43.
55.
Desondanks zie ik in de onderhavige zaak niet hoe een nationale bepaling als artikel 75 ter RL in staat is om een significante bijdrage te leveren aan het bewerkstelligen van die doelstellingen.
56.
In de eerste plaats wordt niet gesteld dat in andere lidstaten gevestigde ondernemingen niet in staat zouden zijn om een toereikende verrichting van medische vervoersdiensten te waarborgen. In de tweede plaats heeft het ontbreken van enige vorm van openbare aanbesteding of voorafgaande bekendmaking, anders dan Regione Liguria en ANPAS beweren, doorgaans nadelige gevolgen voor de openbare financiën.
57.
Openstelling van de gunningsprocedures voor andere potentiële aanbieders maakt dat de aanbestedende diensten mogelijk meer aanbiedingen krijgen (en dus meer keuze in termen van zowel kwaliteit als prijs) en zou in de opdracht geïnteresseerde ondernemers moeten stimuleren om goedkoper en efficiënter te zijn.
58.
Een instelling zonder winstoogmerk die mogelijk voor een opdracht moet concurreren met andere instellingen zal vermoedelijk geen hogere offerte indienen dan zij zou hebben gedaan indien de opdracht bij wet aan haar was voorbehouden. De aanwezigheid van mededingers zou die instelling normaliter op zijn minst aanmoedigen om nog kostenbewuster te zijn en haar middelen doeltreffender aan te wenden.
59.
Het feit dat de verweersters in het hoofdgeding organisaties zonder winstoogmerk zijn die interesse zouden hebben gehad om de betreffende diensten te verrichten, toont aan dat er duidelijk ruimte is om de gunning van deze diensten open te stellen voor een grotere mate van mededinging, zelfs tussen instellingen zonder winstoogmerk.44.
60.
Hoe dan ook, de vraag of een beperking ingevolge de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU in een specifiek geval gerechtvaardigd is, alsook evenredig, is een kwestie die, in beginsel, moet worden beoordeeld door de bevoegde nationale rechter. In geval van twijfel kan die rechter vragen voorleggen aan het Hof in het kader van de prejudiciële procedure.
61.
Om de in de voorgaande punten uiteengezette redenen is het echter, mijns inziens, ondenkbaar dat een dergelijke beperking als gerechtvaardigd en evenredig kan worden beschouwd wanneer deze is gebaseerd op een a priori, algemene uitzondering op de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU, zoals de procedure die bij artikel 75 ter RL is ingevoerd.
C — Slotopmerkingen
62.
Een laatste punt dat door Regione Liguria en ANPAS aan de orde is gesteld, verdient tot slot een korte bespreking. Volgens deze partijen vormt artikel 75 ter RL een uitdrukking van het beginsel van solidariteit, dat een fundamentele waarde vormt die verankerd is in de artikelen 2 en 18 van de Italiaanse grondwet. Een bepaling als artikel 75 ter RL is, naar hun oordeel, niet alleen bedoeld om de overheidsuitgaven voor de betreffende medische diensten te beperken, maar ook om burgers aan te moedigen om liefdadige activiteiten te ondernemen en vrijwilligerswerk te doen ten bate van de samenleving als geheel. Juist dat beginsel van solidariteit paste het Hof toe — zo stellen zij — toen het in het arrest Sodemare oordeelde dat het Unierecht zich er niet tegen verzet dat lidstaten alleen particuliere organisaties zonder winstoogmerk de mogelijkheid bieden deel te nemen aan de uitvoering van het stelsel van sociale bijstand door overeenkomsten te sluiten die hun recht geven op vergoeding door de overheid van de kosten van sociale dienstverlening op het gebied van de gezondheidszorg.
63.
Ik ben mij bewust van het feit dat het streven naar economische efficiëntie op een EU-brede markt gebaseerd op vrije en open mededinging niet een doel op zich is, maar enkel een instrument om de doelen te bereiken waarvoor de Europese Unie is opgezet.45. Ik ben dan ook bereid om te aanvaarden dat de bevordering en de bescherming van de fundamentele waarden waarop de Europese Unie is gebaseerd, soms zwaarder wegen dan de eisen van de interne markt.
64.
Zoals advocaat-generaal Mengozzi opmerkte in een recente conclusie46., wordt solidariteit uitdrukkelijk genoemd in artikel 2 VEU als een van de waarden die aan de basis liggen van het Europees maatschappelijk model dat tot uitdrukking komt in de EU-Verdragen. Het feit dat instellingen als de in artikel 75 ter RL bedoelde vrijwilligersorganisaties door de nationale wetgever de belangrijke taak is toegewezen om, binnen hun werkgebied, solidariteit als waarde in de Italiaanse samenleving te bevorderen, is een element dat voor het Unierecht niet zonder belang is, en dit ook niet mag zijn.
65.
De belangrijke taak die aan deze organisaties is opgedragen, kan mijns inziens echter niet worden vervuld door buiten het kader van de gemeenschappelijke regels te handelen, maar door te werk te gaan binnen de grenzen van die regels, gebruikmakend van de specifieke regels die de wetgever heeft vastgesteld om hun activiteiten te ondersteunen.
66.
Artikel 26 van richtlijn 2004/18 bepaalt bijvoorbeeld dat de aanbestedende diensten ‘bijzondere voorwaarden [kunnen] bepalen waaronder de opdracht wordt uitgevoerd, mits deze verenigbaar zijn met het [Unie]recht en in de aankondiging van de opdracht of in het bestek worden vermeld. De voorwaarden waaronder de opdracht wordt uitgevoerd, kunnen met name verband houden met sociale of milieuoverwegingen’.47.
67.
Het Hof heeft ook erkend dat sociale doelstellingen door de aanbestedende diensten in aanmerking mogen worden genomen, zolang deze niet leiden tot directe of indirecte discriminatie van aanbieders uit andere lidstaten en op voorwaarde dat deze uitdrukkelijk vermeld worden in de aankondiging van de opdracht, zodat ondernemers hiervan kennis kunnen nemen.48.
68.
Ook de rechtsleer is over het algemeen van oordeel dat aanbestedende diensten er niet van kunnen worden weerhouden gebruik te maken van openbare aanbestedingsinstrumenten om publieke doelstellingen te bereiken (bijvoorbeeld in de sociale sector), mits niet alleen deze doelstellingen, maar ook de (traditionele) economische doelstellingen worden nagestreefd, voldaan wordt aan de procedurele voorschriften van de EU-richtlijnen en het resultaat verenigbaar is met de doelen van die richtlijnen.49.
69.
Mijns inziens bieden de bepalingen van richtlijn 2004/18 betreffende, onder andere, de technische specificaties (artikel 23), de voorwaarden waaronder de opdracht wordt uitgevoerd (artikel 26), de kwalitatieve selectiecriteria (artikelen 45 tot 52) en de criteria voor de gunning van opdrachten (artikelen 53 tot 55) de aanbestedende diensten voldoende ruimte om naast economische doelstellingen ook sociale doelstellingen na te streven, onder inachtneming van zowel de letter als de geest van richtlijn 2004/18. Binnen dat kader en mits deze regels niet hun werking wordt ontnomen, is er een zekere ruimte voor de nationale wetgever om rekening te houden met, en waar toepasselijk, voorrang te geven aan dienstverleners die de vorm van vrijwilligersorganisaties en, meer in het algemeen, van instellingen zonder winstoogmerk hebben. Dit geldt nog sterker wanneer aanbestedende diensten alleen gehouden zijn aan de bepalingen van richtlijn 2004/18 die van toepassing zijn op overheidsopdrachten die betrekking hebben op de diensten vermeld in bijlage II B, of aan de algemene beginselen die voortvloeien uit het primaire Unierecht, in het bijzonder uit de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU.
70.
Daaraan doet niet af dat vrijwilligersorganisaties die louter vragen om vergoeding van de gemaakte kosten en die redelijk efficiënt werken naar alle waarschijnlijkheid in beginsel vaak alleen al vanwege hun kosteneffectiviteit in aanmerking kunnen komen voor overheidsopdrachten.
71.
Tot slot wil ik er met betrekking tot het arrest Sodemare, waarnaar Regione Liguria en ANPAS verwijzen, op wijzen dat dit arrest geen betrekking had op de toepassing van de voorschriften voor de plaatsing van overheidsopdrachten. Die zaak had betrekking op het stelsel van sociale bijstand dat door Regione Lombardia was ingevoerd, waarin het alleen aan instellingen zonder winstoogmerk was toegestaan bepaalde diensten aan het publiek te leveren wanneer de kosten van die diensten hetzij geheel of gedeeltelijk door de patiënten, hetzij door de regio werden vergoed.
72.
Zoals ik het begrijp, gunde Regione Lombardia geen opdracht voor de verrichting van diensten aan één of meer specifieke instellingen onder degene die mogelijk geïnteresseerd waren. Het systeem was juist open en niet-discriminerend voor zover alle instellingen die voldeden aan bepaalde objectieve voorwaarden voorzien in de toepasselijke wetgeving toegelaten konden worden tot het stelsel van sociale bijstand als verleners van diensten van sociale bijstand. Tegen die achtergrond oordeelde het Hof, mede rekening houdend met de solidariteit en de sociale elementen waarop het wettelijke stelsel voor sociale bijstand was gebaseerd, dat een dergelijk systeem niet leidde tot een verstoring van de mededinging tussen ondernemingen in verschillende lidstaten en geen belemmering opleverde voor de vrijheid van vestiging die krachtens het huidige artikel 49 VWEU verboden is.
73.
Samengevat ben ik van oordeel dat een lidstaat enkel gerechtigd is om medische vervoersdiensten bij voorrang aan vrijwilligersorganisaties te gunnen zonder daarbij de EU-voorschriften voor de plaatsing van overheidsopdrachten te volgen, wanneer de waarde van die diensten het in richtlijn 2004/18 vastgestelde drempelbedrag niet overschrijdt en de gegunde diensten geen grensoverschrijdend belang hebben.
74.
Onder specifieke omstandigheden is het niet ondenkbaar dat een lidstaat ook kan aantonen dat er, ondanks het potentiële grensoverschrijdende belang van een opdracht (met een waarde die lager is dan het drempelbedrag), sprake is van redenen van algemeen belang die een uitzondering op de door de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU gestelde transparantievereisten rechtvaardigen.
75.
De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU en richtlijn 2004/18 verzetten zich echter tegen nationale bepalingen — zoals artikel 75 ter RL — die tot gevolg hebben dat vrijwilligersorganisaties, zonder enige vorm van oproep tot mededinging, medische vervoersdiensten wordt toegewezen, ongeacht de waarde van de gegunde opdrachten en hun mogelijke grensoverschrijdende belang.
IV — Conclusie
76.
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Consiglio di Stato (Italië) als volgt te beantwoorden:
‘De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU en richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten verzetten zich tegen een nationale bepaling op grond waarvan opdrachten voor het verrichten van medische vervoersdiensten bij voorrang worden gegund aan vrijwilligersorganisaties, zonder enige oproep tot mededinging, waarbij slechts de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑04‑2014
Oorspronkelijke taal: Engels.
Liefdadigheidsinstellingen hebben bijvoorbeeld al sinds het eerste Verdrag voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, ondertekend te Genève op 22 augustus 1864, een specifieke wettelijke status in oorlogstijd gekregen. Bij resolutie 45/6 van 16 oktober 1990 verleende de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bovendien de status van waarnemer aan het Internationale Comité van het Rode Kruis, omwille van de bijzondere rol en mandaten die daaraan bij de Verdragen van Genève waren toegekend.
Zie bijvoorbeeld de dialoog tussen de EU-instellingen en het maatschappelijk middenveld voorgeschreven door artikel 11 VEU en artikel 15 VWEU. Bovendien moet het Economisch en Sociaal Comité krachtens artikel 300, lid 2, VWEU onder meer bestaan uit vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld. Daarnaast benadrukt een aantal verklaringen bij de Verdragen de belangrijke bijdrage die vrijwilligersorganisaties hebben geleverd aan de ontwikkeling van de maatschappelijke solidariteit binnen de Europese Unie: in het bijzonder Verklaring 23 bij het Verdrag betreffende de Europese Unie van 1992 en Verklaring 38 bij het Verdrag van Amsterdam.
Arrest van 14 september 2006, Centro di Musicologia Walter Stauffer (C-386/04, Jurispr. blz. I-8203) (‘Stauffer’). Zie voor uitgebreide informatie over de implicaties van dit arrest voor vrijwilligersorganisaties in het kader van het rechtssysteem van de Unie Breen, O. B., ‘EU Regulation of Charitable Organisations: The Politics of Legally Enabling Civil Society’, The International Journal of Not-for-Profit Law 3, 2008, blz. 50–78.
Arrest van 17 juni 1997, Sodemare e.a. (C-70/95, Jurispr. blz. I-3395) (‘Sodemare’). Ik zal hieronder in de punten 62, 71 en 72 nader ingaan op deze zaak.
PB L 134, blz. 114.
Voor zover de verwijzende rechter het Hof niet alle feitelijke en juridische gegevens heeft verstrekt die het nodig heeft om te bepalen in welke omstandigheden de nationale bepaling die in het hoofdgeding aan de orde is gesteld, strijdig zou kunnen zijn met de andere in punt 17 genoemde EU-voorschriften, zouden de gestelde prejudiciële vragen bijgevolg gedeeltelijk als niet-ontvankelijk kunnen worden beschouwd. Zie in die zin arrest van 13 februari 2014, Crono Service e.a. (C-419/12 en C-420/12, Jurispr. blz. I-00000, punten 31–33).
Zij doelen met name op wet nr. 266 van 11 augustus 1991, Legge quadro sul volontariato (Kaderwet inzake vrijwilligersorganisaties) (GURI nr. 196 van 22 augustus 1991).
Zie arresten van 29 november 2007, Commissie/Italië (C-119/06, Jurispr. blz. I-168, punten 37–41); 23 december 2009, CoNISMa (C-305/08, Jurispr. blz. I-12129, punten 30 en 45), en 19 december 2012, Ordine degli Ingegneri della Provincia di Lecce e.a. (C-159/11, Jurispr. blz. I-00000, punt 26).
Zie in die zin Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zie onder andere arrest van 23 april 1991, Höfner en Elser (C-41/90, Jurispr. 1991, blz. I-1979, punten 21–23), en de conclusie van advocaat-generaal Mazák in de zaak CoNISMa, reeds aangehaald, punten 22 en 23.
Zie arrest van 25 oktober 2001, Ambulanz Glöckner (C-475/99, Jurispr. blz. I-8089, punten 21 en 22), en arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 38.
Zie met name de arresten van de Consiglio di Stato van 23 januari 2013, nr. 387, en 15 april 2013, nr. 2056.
Arrest Ordine degli Ingegneri della Provincia di Lecce e.a., reeds aangehaald, punt 29. Zie ook de conclusie van advocaat-generaal Trstenjak in dezelfde zaak, punten 31–34.
Zie artikel 22 van richtlijn 2004/18. Zie ook arresten van 24 september 1998, Tögel/Niederösterreichische Gebietskrankenkasse (C-76/97, Jurispr. blz. I-5357, punt 40), en 29 april 2010, Commissie/Duitsland (C-160/08, Jurispr. blz. I-3713, punt 92).
Te weten de artikelen 23 en 35, lid 4, van richtlijn 2004/18.
Zie onder meer arrest van 21 juni 2012, Susisalo e.a. (C-84/11, Jurispr. blz. I-00000, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie met name artikel 2, lid 5, VWEU.
Zie onder meer arresten van 11 september 2008, Commissie/Duitsland (C-141/07, Jurispr. blz. I-6935, punt 51); 19 mei 2009, Apothekerkammer des Saarlandes e.a. (C-171/07 en C-172/07, Jurispr. blz. I-4171, punt 19), en 5 december 2013, Venturini (C-159/12-C-161/12, Jurispr. blz. I-00000, punt 41).
Zie in die zin arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punten 22 en 23, en arrest van 10 maart 2009, Hartlauer (C-169/07, Jurispr. blz. I-1721, punt 29).
Zie met name de artikelen 12 tot en met 18 van richtlijn 2004/18.
Zie artikel 19 van richtlijn 2004/18.
Zie arrest Ordine degli Ingegneri della Provincia di Lecce e.a., reeds aangehaald, punten 31–35.
Naast de regels en beginselen van primair Unierecht die in het volgende deel van deze conclusie zullen worden besproken. Zie in die zin arrest van 13 november 2007, Commissie/Ierland (C-507/03, Jurispr. blz. I-9777, punten 26–29).
Richtlijn 2014/14/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB L 94, blz. 65).
Zie de artikelen 4, aanhef en sub d, en 74–77 van richtlijn 2014/14, de punten 114 en 118 van de considerans van de richtlijn en bijlage XIV daarbij.
Zie artikel 10, aanhef en sub h, van richtlijn 2014/14 en punt 28 van de considerans.
Zoals blijkt uit de in het dossier opgenomen documenten. Zie met name de kostenbedragen (geraamd en daadwerkelijk gemaakt) voor de gegunde medische vervoersdiensten zoals vermeld in besluit nr. 441 van de regering van Regione Liguria (‘Deliberazione della Giunta Regionale’) van 26 april 2007, alsook in besluit nr. 94 van ASL nr. 5 (‘Deliberazione del Direttore Generale’) van 22 december 2010.
Zie in die zin Commissie/Italië, reeds aangehaald, punten 59 en 60.
Arrest van 21 juni 2005, Coname (C-231/03, Jurispr. blz. I-7287, punt 16).
Arrest van 26 september 2000, Commissie/Frankrijk (C-225/98, Jurispr. blz. I-7445, punt 50).
Zoals de lokale gezondheidsdiensten die besluiten om de verrichting van medische vervoersdiensten uit te besteden krachtens artikel 75 ter RL.
Arrest van 15 mei 2008, SECAP en Santorso (C-147/06 en C-148/06, Jurispr. blz. I-3565, punt 31), en arrest Ordine degli Ingegneri della Provincia di Lecce e.a., reeds aangehaald, punt 23.
SECAP en Santorso, reeds aangehaald, punt 30.
Zie punt 41 hierboven.
Zoals ANPAS bijvoorbeeld ter terechtzitting aangaf, hebben sommige organisaties die in Ligurië medische vervoersdiensten verrichten, overeenkomsten gesloten met andere organisaties die dezelfde diensten verrichten in aangrenzende gebieden in Frankrijk om hun onderlinge betrekkingen te regelen.
Zie in die zin arrest Commissie/Ierland, reeds aangehaald, punten 30 en 31, en arrest van 17 juli 2008, ASM Brescia (C-347/06, Jurispr. blz. I-5641, punten 59 en 60).
Zie, mutatis mutandis, arrest van 10 oktober 2013, Manova (C-336/12, Jurispr. blz. I-00000, punten 28 en 29).
Zie in die zin Coname, reeds aangehaald, punt 21.
Arrest van 13 oktober 2005, Parking Brixen (C-458/03, Jurispr. blz. I-8585, punt 49). Zie ook arrest van 20 mei 2010, Duitsland/Commissie (T-258/06, Jurispr. blz. II-2027, punten 76–80).
Parking Brixen, reeds aangehaald, punt 50.
Zie onder meer arrest van 23 december 2009, Serrantoni en Consorzio stabile edili (C-376/08, Jurispr. blz. I-12169, punt 44).
Zie naar analogie arrest van 28 april 1998, Kohll (C-158/96, Jurispr. blz. I-1931, punt 41), en arrest Venturini, reeds aangehaald, punten 41 en 42.
Zoals het Hof al eerder heeft gesteld, betekent het feit dat de gunning van een opdracht mogelijk geen aanzienlijke netto-inkomsten oplevert niet dat de opdracht geen economisch belang heeft voor ondernemingen die in een andere lidstaat dan die van de aanbestedende dienst gevestigd zijn. In het kader van een economische strategie om een deel van haar activiteiten naar een andere lidstaat uit te breiden, kan een onderneming immers besluiten mee te dingen naar de opdracht in die lidstaat, ondanks het feit dat die opdracht op zichzelf onvoldoende winst oplevert. Zie arrest van 14 november 2013, Ancona (C-388/12, Jurispr. blz. I-00000, punt 51).
Zie met name artikel 3, leden 1–3, VWEU.
Conclusie in de nog hangende zaak Centro Hospitalar de Setúbal en SUCH (C-574/12, punt 40).
Cursivering van mij. Zie ook punt 46 van de considerans van richtlijn 2004/18.
Zie arrest van 20 september 1988, Beentjes (31/87, Jurispr. blz. 4635, punten 14–37), en arrest Commissie/Frankrijk, punten 46–54. Zie ook arrest van 15 juli 2010, Commissie/Duitsland (C-271/08, Jurispr. blz. I-7091, punt 58).
Zie onder andere Trepte, P., Public procurement in the EU. A Practitioner's Guide, Oxford: 2007 (2e ed.), blz. 63 e.v., en Arrowsmith, S., ‘Application of the EC Treaty and directives to horizontal policies: a critical review’, in Arrowsmith, S., en Kunzlik, P. (red.), Social and Environmental Policies in EC Public Procurement Law, Cambridge, 2009, blz. 162 e.v.