Rb. Den Haag, 30-11-2017, nr. 6292945 \ RL EXPL 17-22432
ECLI:NL:RBDHA:2017:16473
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
30-11-2017
- Zaaknummer
6292945 \ RL EXPL 17-22432
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:16473, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 30‑11‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 30‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Q-Park, treintje rijden
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
WY
Rolnr.: 6292945 \ RL EXPL 17-22432
30 november 2017
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap Q-Park Operations Netherlands II B.V. , gevestigd te Maastricht, eisende partij, gemachtigde: mr. C.F.M.P. Spreksel,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,gedaagde partij,procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als Q-Park en [gedaagde] .
1. Procedure
1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- -
de dagvaarding van 30 augustus 2017 met producties;
- -
de conclusie van antwoord;
- -
de DVD die aan de zijde van Q-Park ter depot is afgegeven.
1.2
Op 9 november 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen mw. [D] en mw. [H] namens Q-Park en gedaagde partij in persoon. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1
Q-Park heeft gevorderd [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan haar te betalen € 448,50 ter voldoening van het tarief verloren kaart, de aanvullende schadevergoeding en de buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf de datum van pleging, althans van verzuim, althans vanaf een andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2
Aan die vordering heeft Q-Park -samengevat en voor zover nu van belang- ten grondslag gelegd dat [gedaagde] op 16 oktober 2016 met zijn voertuig ( [kenteken] ) gebruik heeft gemaakt van de aan Q-Park toebehorende parkeergarage ‘Lutherse Burgwal’ te Den Haag en zich toen bij het verlaten daarvan, rond 23.13 uur, schuldig heeft gemaakt aan zogenaamd ‘treintje rijden’, dat wil zeggen dat hij heel kort achter zijn voorganger is gaan staan of gaan rijden om zo zonder te betalen de parkeergarage te (kunnen) verlaten, door gebruik te maken van de ten behoeve van zijn voorganger nog openstaande slagboom.
Op grond van de toepasselijke voorwaarden is [gedaagde] hierdoor aan Q-Park verschuldigd geworden het tarief van een verloren kaart ad € 90,- alsook een bedrag van € 300,- als aanvullende schadevergoeding. Naast de hoofdsom ad € 390,- en de wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) daarover maakt Q-Park jegens [gedaagde] aanspraak op een bedrag van € 58,50 aan buitengerechtelijke kosten.
2.3
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [gedaagde] heeft erkend dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het zogenaamde ‘treintje rijden’. Hij heeft zich dan ook bereid verklaard om het tarief van verloren kaart ad € 90,- als ook de buitengerechtelijke incassokosten ad € 58,50 te betalen. Hij betwist echter de aanvullende schadevergoeding ad € 300,- en de verdere (proces)kosten verschuldigd te zijn. Op hetgeen hij in verband daarmee naar voren heeft gebracht alsook op hetgeen Q-Park overigens nog heeft aangevoerd, wordt hierna, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.
3. De beoordeling
3.1
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de algemene voorwaarden waarop Q-Park de vordering inzake de aanvullende schadevergoeding ad € 300,00 grondt. In verband daarmee heeft [gedaagde] gemotiveerd betoogd dat de voorwaarden niet op de overeenkomst van toepassing zijn (geworden), althans vernietigbaar zijn omdat haar geen redelijke mogelijkheid is geboden daarvan kennis te nemen (artikel 6:233 sub b BW), althans [gedaagde] niet binden omdat de voorwaarden oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (‘de Richtlijn’). Daarenboven verzet [gedaagde] zich tegen de gevorderde schadevergoeding ad € 300,- omdat een cijfermatige onderbouwing van de geleden schade ontbreekt en in ieder geval gematigd moet worden.
3.2
Vooropgesteld wordt dat Q-Park bij dagvaarding, onder overlegging van foto’s, heeft aangevoerd dat er vlakbij de inritterminal van de parkeergarage en voor de slagboom een informatiebord staat waarop de geldende tarieven worden kenbaar gemaakt en waarop wordt gewezen op de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden. [gedaagde] heeft aangevoerd dat weliswaar de mogelijkheid tot kennisneming van de algemene voorwaarden voor het feitelijke inrijden aanwezig is, maar dat de mogelijkheid tot daadwerkelijke raadpleging van de algemene voorwaarden plaatsvindt op het moment dat een bestuurder van het voertuig al de parkeergarage binnen is gereden. De kantonrechter overweegt dat ook uit de door Q-Park overgelegde foto’s, blijkt dat hij door Q-Park vóór het inrijden van de parkeergarage is gewezen op de toepasselijke tarieven en de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden. Door [gedaagde] is niet gesteld, noch is gebleken dat [gedaagde] , voor of (juist) na het inrijden van de parkeerfaciliteit aan Q-Park kenbaar heeft gemaakt dat hij niet aan die tarieven of algemene voorwaarden wenste te zijn gebonden. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [gedaagde] vervolgens zonder enig bezwaar aan Q-Park kenbaar te maken ‘gewoon’ gebruik heeft gemaakt van de geboden parkeerfaciliteit, waarmee hij de gelding van de voorwaarden van Q-Park heeft aanvaard.
3.3
Verder is van belang dat het tegen betaling aanbieden van parkeergelegenheid voldoet aan de definitie van een dienst in de zin van artikel 6:230a BW. Gezien artikel 6:230c BW jo. 6:230b sub 6 BW is voor de terbeschikkingstelling van algemene voorwaarden voor een dienstverlener, zoals hier Q-Park, voldoende dat deze voor de wederpartij (hier dus [gedaagde] ) eenvoudig toegankelijk zijn op een door Q-Park medegedeeld (internet)adres en uit de hiervoor al genoemde foto’s blijkt dat er op bedoeld informatiebord op wordt gewezen dat de toepasselijke algemene voorwaarden van Q-Park zijn op te vragen via www.q-park.nl, waarbij ook een telefoonnummer van haar klantenservice is vermeld. Daarmee heeft Q-Park naar het oordeel van de kantonrechter voldaan aan de in dit geval geldende eisen voor de ter beschikking stelling van algemene voorwaarden. In zoverre mist het verweer dan ook doel.
3.4
Q-Park heeft haar vordering gegrond op artikel 6.3 van haar algemene voorwaarden. Dat artikellid luidt als volgt:
“Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld met het voertuig verlaten van de parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde “treintje rijden” waarbij de parkeerder direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan.
De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de desbetreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- en zulks onverminderd de rechten van Q-Park tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden (gevolg-)schade.
(…)”
3.5
Met betrekking tot het door [gedaagde] gedane beroep op de oneerlijkheid van dit beding stelt de kantonrechter voorop dat volgens artikel 3 lid 1 van de Richtlijn een beding als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In de bijlage bij de Richtlijn wordt vermeld dat een beding onder meer oneerlijk kan zijn indien het tot doel of gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen. Verder is van belang dat op de voet van artikel 6:233 aanhef en sub a BW een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is indien het, gelet op de aard en overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.
3.6
Gelet op dat kader zal de kantonrechter bij de beantwoording van de vraag of het (boete)beding oneerlijk is, als maatstaf hanteren of de volgens dat beding door [gedaagde] te betalen boete in een redelijke verhouding staat tot de voor Q-Park te verwachten schade door de gedraging waarop de boete is gesteld, en of de boete als ‘prikkel tot nakoming’ in een redelijke verhouding staat tot het belang van Q-Park dat met nakoming van de verplichting is gediend. Verder moet de gedraging waarop de boete is gesteld een voldoende ernstige tekortkoming in de nakoming opleveren om een boete te kunnen rechtvaardigen.
3.7
Gezien het uitgangspunt dat [gedaagde] niet heeft betaald voor zijn parkeerbezoek en de parkeergarage door middel van ‘treintje rijden’ heeft verlaten. Dergelijk gedrag wordt door artikel 6.3 onder meer gesanctioneerd met de verplichting tot het betalen van het voor de betrokken parkeergarage geldende tarief ‘verloren kaart’ en dat is, zo heeft Q-Park onweersproken gesteld, € 90,-.
3.8
Geoordeeld wordt dat het gebruik maken van de parkeerfaciliteit zonder daarvoor te betalen als een ernstige tekortkoming in de nakoming van de parkeerovereenkomst kan worden aangemerkt en dat het opleggen van een boete voor dergelijk gedrag dan op zijn plaats is. Datzelfde geldt voor het zogenaamde ‘treintje rijden’, waarbij niet alleen niet betaald wordt voor het parkeerbezoek maar bovendien nog kort achter de (wel betalende) voorganger wordt aangereden om (onrechtmatig) te profiteren van het feit dat de ten behoeve van die voorganger geopende slagboom nog (net) openstaat.
3.9
Geen betoog behoeft dat Q-Park schade, bestaande uit gemiste inkomsten, lijdt ingeval een parkeerder niet voor zijn parkeerbezoek betaald. Evenzeer is evident dat zogenaamd ‘treintje rijden’, waarbij bewust wordt meegereden met een betalende voorganger en aldus (onrechtmatig) wordt geprofiteerd van het feit dat de voor die voorganger terecht geopende slagboom nog net (of net niet) toestaat achter die voorganger aan te rijden, met bepaalde risico’s gepaard gaat en daarmee gevaarzettend is. Niet alleen kan daardoor schade aan de parkeerinstallatie zelf ontstaan, maar ook kan bepaald niet worden uitgesloten dat dergelijk gedrag bij die voorganger en derden, die er immers niet op bedacht (hoeven te) zijn dat een auto zeer kort achter de voorganger aanrijdt, zonder dat de slagboom eerst naar beneden is gegaan, tot een schrikreactie leidt, met alle mogelijke schade van dien. Bovendien is goed voorstelbaar dat dergelijk gedrag, zoals Q-Park ook heeft aangevoerd, tot (ongewenst) kopieergedrag leidt. Zonneklaar is dan ook dat Q-Park een te respecteren belang heeft bij het stellen van een boete op dergelijk gedrag, dat als een (zeer) ernstige tekortkoming in de nakoming van de parkeerovereenkomst kan worden aangemerkt.
3.10
Geoordeeld wordt dat onder de gegeven omstandigheden een boete van € 90,- voor het verlaten van de parkeergarage zonder te betalen als zodanig en een boete van € 300,- voor het (ontmoedigen van het) gevaarzettende ‘treintje rijden’ in een redelijke verhouding staan tot de voor Q-Park te verwachten schade door de wanbetaling dan wel het ‘treintje rijden’ en dat deze als ‘prikkel tot nakoming’ ook in een redelijke verhouding staan tot het belang van Q-Park dat met nakoming van de betrokken verplichtingen is gediend. Het verweer van [gedaagde] dat er sprake zou zijn van een oneerlijk beding, wordt dan ook verworpen.
3.11
Het verweer dat een cijfermatige onderbouwing ontbreekt van de geleden schade treft evenmin doel. Gelet op het gegeven dat de aanvullende schadevergoeding een boetebeding is, die rechtsgeldig tussen partijen is overeengekomen, is het niet noodzakelijk dat daarvan een cijfermatige onderbouwing gegeven wordt.
3.12
Ook zijn beroep op matiging van de boete kan niet slagen. Daartoe wordt overwogen dat daarvan, gezien artikel 6:94 lid 1 BW, eerst sprake kan zijn indien de billijkheid die matiging klaarblijkelijk eist of anders gezegd: wanneer toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene bezien heeft [gedaagde] echter geen feiten of omstandigheden aangedragen die nopen tot het oordeel dat van een dergelijke situatie hier sprake zou (kunnen) zijn.
3.13
Het voorgaande betekent dat het door Q-Park gevorderde bedrag ter voldoening van de tarief verloren kaart als de aanvulling schadevergoeding wordt toegewezen. De ter zake gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) komt tevens voor toewijzing in aanmerking, met dien verstande dat deze zal worden toegewezen over enkel het bedrag ter voldoening van de tarief verloren kaart als de aanvulling schadevergoeding en vanaf de dag dat [gedaagde] in verzuim is geraakt, te weten 5 december 2016.
3.14
Q-Park maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat in dit geval het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu het verzuim van [gedaagde] na 1 juli 2012 is ingetreden. Uit de door Q-Park als productie 4 overgelegde brief d.d. 4 mei 2017, waarvan de ontvangst door [gedaagde] niet is bestreden, blijkt dat daarbij is gehandeld overeenkomstig de wettelijke regeling van artikel 6:96 (lid 6) BW, terwijl het door haar gevorderde bedrag ook is berekend overeenkomstig de daarvoor geldende tarieven. Dit onderdeel van de vordering wordt derhalve eveneens toegewezen.
3.15
[gedaagde] is hier de in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van Q-Park worden vastgesteld overeenkomstig de ter zake gebruikelijke tarieven, als hierna in het dictum tot uitdrukking gebracht. Hieraan doet niet af dat, naar [gedaagde] heeft gesteld, de gemachtigde van Q-Park geen nadere reactie heeft gegeven op zijn e-mail van 15 december 2016. Uit de ter zake door [gedaagde] bij antwoord opgenomen e-mailcorrespondentie blijkt immers dat [gedaagde] het standpunt had betrokken niets aan Q-Park te zijn verschuldigd, zodat het Q-Park, die een andersluidend standpunt huldigde, vrij stond hem in rechte te betrekken. De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
4. De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om aan Q-Park tegen kwijting te betalen € 448,50, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 390,- vanaf 5 december 2016 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Q-Park vastgesteld op € 320,51 aan verschotten en € 120,- aan salaris voor haar gemachtigde;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 30,- aan nasalaris, voor zover Q-Park daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. O. van der Burg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2017.