Deze zaak hangt samen met de zaken tegen [medeverdachte 7] (14/00096), [medeverdachte 2] (14/00111), [medeverdachte 3] (14/00126), [medeverdachte 4] (14/00162), [medeverdachte 5] (14/00289) en [medeverdachte 1] (14/00110). In al die andere zaken zal ik ook vandaag concluderen.
HR, 14-04-2015, nr. 14/00408
ECLI:NL:HR:2015:937
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-04-2015
- Zaaknummer
14/00408
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:937, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑04‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:142, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:9735, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2015:142, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:937, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Grensrechterzaak. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
14 april 2015
Strafkamer
nr. 14/00408
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 19 december 2013, nummer 21/005982-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de namens de verdachte voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2015.
Conclusie 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Grensrechterzaak. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 14/00408 Zitting: 3 maart 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft bij arrest van 19 december 2013 verdachte wegens het onder 2 bewezenverklaarde “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met een bijzondere voorwaarde. Voorts heeft het Hof de vier benadeelde partijen, die zich in de onderhavige procedure hebben gevoegd, niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot schadevergoeding.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.1.
3. Namens verdachte heeft mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere, vier middelen van cassatie voorgesteld. Namens [benadeelde partij], één van benadeelde partijen, heeft mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.2.
4. Inleiding
4.1.
Het gaat hier om de zogenaamde “grensrechterzaak”, een zaak die veel media-aandacht heeft gekregen en daardoor bij een groot publiek bekend is geworden. Het volgende is gebeurd. Op 2 december 2012 werd er een voetbalwedstrijd gespeeld tussen twee Amsterdamse jeugdteams: Buitenboys B3 speelde thuis tegen Nieuw Sloten B1. [slachtoffer] was grensrechter bij die wedstrijd. Tijdens de wedstrijd bestond er bij de spelers van Nieuw Sloten onvrede over de beslissingen die [slachtoffer] als grensrechter nam. Na afloop van de wedstrijd hebben zij daarom verhaal gehaald bij [slachtoffer]. [slachtoffer] is geslagen en toen hij op de grond lag – omringd door spelers van Nieuw Sloten - is er op hem ingeschopt. Bij dat geweld waren ten minste zes spelers van de club Nieuw Sloten en een vader van een van die spelers betrokken. [slachtoffer] is een dag later overleden. De verdachte in deze zaak is één van de spelers van Nieuw Sloten.
4.2.
De Rechtbank had verdachte veroordeeld voor “medeplegen van doodslag” (feit 1) én “het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” (feit 2). Het Hof heeft verdachte – anders dan zijn medeverdachten – vrijgesproken van het aan hem onder 1 tenlastegelegde.
4.3.
In deze zaak staat dus centraal in cassatie de onder 2 bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. Van de vier middelen die namens verdachte zijn ingediend, hebben de eerste drie betrekking op die bewezenverklaring. Het vierde middel klaagt over de aan de verdachte opgelegde straf. Het namens [benadeelde partij] ingediende middel heeft betrekking op de door haar als benadeelde partij ingediende vordering.
4.4.
Ik zal eerst de middelen van de verdachte bespreken. Met het oog op in het bijzonder de eerste drie middelen geef ik hierna eerst de bewezenverklaring en de – voor de beoordeling van de middelen - relevante bewijsoverwegingen van het Hof weer.
5. Bewijs en bewijsvoering
5.1.
Ten laste van verdachte heeft het Hof onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 2 december 2012 te Almere met anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten op het terrein van voetbalvereniging Buitenboys, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meerdere malen met kracht schoppen en/of trappen en/of slaan tegen het hoofd en/of de nek en/of het lichaam van [slachtoffer].”
5.2.
Deze bewezenverklaring steunt op bewijsmiddelen die in de aanvulling op het verkorte arrest van het Hof zijn opgenomen. Daarnaast heeft het Hof in het verkorte arrest aan de bewezenverklaring uitvoerige, op deze bewijsmiddelen steunende, bewijsoverwegingen gewijd. Ik volsta met de weergave van deze bewijsoverwegingen, die, voor zover hier van belang, als volgt luiden:3.
“6. Algemene uiteenzetting gang van zaken 2 en 3 december 2012
(...)
“Op zondag 2 december 2012 speelde voetbalteam Buitenboys B3 thuis een competitiewedstrijd tegen Nieuw Sloten BI op één van de kunstgrasvelden van het terrein van Buitenboys B3. De wedstrijd, die eindigde in 2-2, werd geleid door scheidsrechter [betrokkene 1]. Hij werd bijgestaan door twee door de teams aangeleverde grensrechters. Namens Buitenboys B3 was dit [slachtoffer]. Tijdens de wedstrijd werd er door spelers van Nieuw Sloten veelvuldig commentaar geleverd op het vlaggen door grensrechter [slachtoffer]. Hierbij werd er op hem gescholden. Na de wedstrijd werd [slachtoffer] omstreeks 12.20 uur aangesproken door een aantal spelers van Nieuw Sloten, waarbij ook een trainer/begeleider van Nieuw Sloten betrokken was. [slachtoffer] werd hierbij geslagen en ten val gebracht, waarna er op hem werd ingeschopt. [slachtoffer] heeft – na te zijn opgekrabbeld - geprobeerd weg te rennen, maar werd kort hierop wederom ten val gebracht. Terwijl hij op de grond lag, werd er opnieuw op hem ingeslagen en ingeschopt. Een van de geweldplegers zegt hier later over dat hij bang was geweest dat [slachtoffer] niet meer zou opstaan, omdat hij zo hard werd geschopt. Hij werd helemaal “kapot geramd.” [slachtoffer] beschermde zich door zijn armen voor zijn hoofd en borst te brengen. Hij huilde.
[slachtoffer] is, nadat omstanders ingrepen, opgestaan. Hij had bloed aan zijn hand en heeft zijn schoen - die hij bij de schermutselingen verloren had - opgezocht en is van het veld gegaan. Hij is, nadat hij is verzorgd aan een wond aan zijn hand in de verzorgkamer van de voetbalclub, met zijn zoon [betrokkene 2] naar huis gegaan. [slachtoffer] heeft nog met een aantal mensen op de club gesproken. Hij maakte na afloop van het incident op hen een geschrokken en aangeslagen indruk." Zijn jas was stuk en de capuchon van zijn jas hing los. Een aantal mensen zag een blauwe dikke wang en iemand zag een dikke lip bij [slachtoffer]. [slachtoffer] klaagde in de verzorgingsruimte op de club over pijn aan zijn schouder. [slachtoffer] is thuis direct op bed gaan liggen. Hij klaagde tegen zijn zoon over behoorlijke pijn aan hoofd en rug. [slachtoffer] is in de loop van de middag weer teruggegaan naar de club en heeft plaatsgenomen in een dug-out.
Rond 15.00 uur die middag, derhalve ongeveer twee en een half uur na het incident, raakte [slachtoffer] - gezeten in de dug-out - onwel. Hij is per ambulance vervoerd naar het Flevoziekenhuis in Almere. Omdat zijn toestand snel verslechterde, is hij overgebracht naar het St. Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein. In dit ziekenhuis werd een beschadiging van de linker wervelslagader, een zogeheten dissectie, vastgesteld. Ten gevolge hiervan was er een bloedophoping ontstaan tussen de beschadigde wandlagen van de wervelslagader. Door deze bloedophoping werd deze wervelslagader afgesloten, waardoor een herseninfarct is ontstaan. Op 3 december 2012 omstreeks 15.00 uur is [slachtoffer] hersendood verklaard en om 17.00 uur is hij komen te overlijden.
7. Rol van de verdachte
Hieronder volgt een feitelijke beschrijving van de rol van verdachte. Ook hier geldt dat de bronnen ten aanzien van de gedragingen van verdachte worden weergegeven in voetnoten. Voor zover deze verklaringen eveneens als bewijsmiddel zullen worden gebruikt, worden zij opgenomen in een eventueel later op te maken aanvulling.
Verdachte was een van de spelers van Nieuw Sloten en droeg rugnummer 13. In afwijking van zijn medespelers droeg verdachte een opvallende rode broek en witte sokken. Na de wedstrijd ontstond er een discussie tussen spelers van Nieuw Sloten en de grensrechter. De discussie is ontaard in een schreeuwpartij met duwen en trekken, waarbij er werd geslagen tegen het gezicht en de nek van de grensrechter. Verdachte erkent hierbij betrokken te zijn geweest maar ontkent elke geweldpleging. [slachtoffer] is daarbij vervolgens door een medespeler van achteren neergehaald, waarbij er door anderen krachtig op hem is ingetrapt. Grensrechter [slachtoffer] wilde vervolgens wegrennen. Verdachte heeft hem toen geduwd en is zelf ten val gekomen. Hij heeft liggend op de grond – en naar eigen zeggen ter afwering – trappende bewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer]. Daarna is de grensrechter weggerend en is hij – na een achtervolging – opnieuw neergehaald. Vervolgens is er onverminderd op hem ingetrapt. Verdachte is nadat hij is opgestaan in de richting van de kluwen mensen rondom de grensrechter gehold. Hij heeft zich daar rondom begeven en bij gevoegd. Hij heeft lijfelijk contact gehad met een speler van Buitenboys, hij sloeg deze aldus zijn verklaring met zijn vuist op diens schouder toen deze kwam aanrennen. Ter zitting heeft hij op foto DSC_0132 [betrokkene 2] aangewezen als degene op wie hij boos was. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij heeft geprobeerd zijn vader te ontzetten en daartoe diens belagers probeerde weg te duwen.
(…)
8.3.2
Ontoereikend bewijs voor het primair ten laste gelegde
De vraag of de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten medeplegen opleveren, wordt beoordeeld aan de hand van de hierna te beschrijven feitelijke situatie. De bronnen waarnaar in dit feitelijk relaas wordt verwezen, zullen voor zover zij tot bewijs worden gebezigd worden opgenomen in een eventueel later op te maken aanvulling. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt thans volstaan met een verwijzing middels voetnoten waarbij de tekst van de bronnen zoveel mogelijk wordt weergegeven.
Tijdens de wedstrijd tussen Buitenboys B3 en Nieuw Sloten BI ontstond er onvrede bij de spelers van Nieuw Sloten omdat er veelvuldig werd gevlagd door de grensrechter van Buitenboys, [slachtoffer]. De scheidsrechter floot dan af. De sfeer tijdens de wedstrijd is door de scheidsrechter en anderen omschreven als grimmig. De ouders van Nieuw Sloten bemoeiden zich met het spel en de buitenspelpositie van de spelers. In de rust is er door een speler van Nieuw Sloten aan de scheidsrechter gevraagd of de grensrechter kon worden vervangen, omdat ze niet tevreden waren over hem. De scheidsrechter vreesde in de rust door de frustratie bij de spelers van Nieuw Sloten en de bemoeienis van de bij de wedstrijd aanwezige ouders dat er weleens iets mis zou kunnen gaan, en heeft daarom gevraagd om bijstand van bestuursleden van Buitenboys tijdens de tweede helft. De scheidsrechter vertrouwde naar eigen zeggen de jongens van Nieuw Sloten niet. In de rust zat [slachtoffer] naast getuige [getuige 5] op een bankje. Toen de spelers van Nieuw Sloten uit de kleedkamer kwamen voor de tweede helft, ontstond er een gespannen sfeer en keken ze agressief richting [getuige 5] en [slachtoffer]. Een van de spelers zei tegen [getuige 5]: "Jou moet ik niet hebben, maar die teringgrensrechter wel", waarbij naar [slachtoffer] werd gewezen. De tweede helft is omschreven als nog grimmiger. De scheidsrechter heeft met [slachtoffer] afgesproken dat hij hem erbij moest roepen, als [slachtoffer] commentaar zou krijgen. Tijdens de tweede helft uitte één van de spelers van Nieuw Sloten zijn ongenoegen richting [slachtoffer] tijdens een situatie van buitenspel. Deze speler werd door de scheidsrechter op zijn gedrag aangesproken, maar een tel later was het weer raak met een andere speler. ledereen van Nieuw Sloten lette in de tweede helft op de grensrechter. De spelers van Nieuw Sloten reageerden agressief op de beslissingen van [slachtoffer]. Ze schreeuwden en scholden hem uit voor "kankerjood", "tyfuslijer" en met buitenlandse woorden. Door medeverdachte [medeverdachte 1] wordt tijdens de wedstrijd al de opmerking gemaakt: "Wij komen hier niet om te voetballen, maar om te rellen." Medeverdachte [medeverdachte 4] zegt tijdens de wedstrijd over de grensrechter: "Als ik hem niet pak, dan ben ik een kankerjood". Direct na de wedstrijd liepen jongens van Nieuw Sloten op de grensrechter af om verhaal te halen. Deze groep jongens liep niet richting middencirkel om handen te schudden, maar ze liepen richting [slachtoffer]. Daar waren bij verdachte met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] stond daarbij en schreeuwde. Zij waren kritiek aan het leveren en verhaal aan het halen omdat de grensrechter niet goed gevlagd zou hebben. [slachtoffer] heeft zich kennelijk laten verleiden tot het aangaan van de discussie. Het was allemaal geschreeuw en het zag er agressief uit. In deze fase heeft medeverdachte [medeverdachte 4] geslagen. Het verhaal halen escaleerde verder door de gedragingen van medeverdachte [medeverdachte 7], die de grensrechter ten val bracht, waarbij zijn schoen door de lucht vloog. Er werd vanuit de kluwen van personen die hem omringde op [slachtoffer] ingeschopt. Medeverdachte [medeverdachte 5] trapte, net zoals medeverdachte [medeverdachte 7], de grensrechter. De grensrechter krabbelde op en rende weg. Er renden spelers van Nieuw Sloten achter de grensrechter aan, waaronder – zoals hierboven omschreven - verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3]. Zij renden in een soort kommetjesformatie, in een boog, achter [slachtoffer] aan. Ook een volwassene rende achter [slachtoffer] aan. Deze volwassene is medeverdachte [medeverdachte 2]. Na 15 tot 20 meter viel de grensrechter opnieuw op de grond. Toen [slachtoffer] weer op de grond lag, gingen ze weer met zijn allen trappen. Hierbij waren - onder meer - medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] betrokken. De spelers die achter hem aanzaten gingen weer boven en om hem staan in een soort van cirkel. De grensrechter dook in elkaar, ter bescherming. Medeverdachte [medeverdachte 3] gaf de grensrechter harde trappen tegen de romp. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] trapten op het hoofd van [slachtoffer]. Ook medeverdachte [medeverdachte 4] trapte in op [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande en hetgeen eerder is overwogen ten aanzien van de relatief korte duur van de relevante gedragingen, wordt het voorval waarbij er geweld is gebruikt richting [slachtoffer] gezien als één incident. De rechtbank heeft weliswaar een tweedeling aangebracht met als ankerpunt het tot tweemaal toe tegen de grond gaan van [slachtoffer], maar er bestaat in de visie van het hof geen aanleiding in deze verplaatsing door [slachtoffer] een onderscheid in het gevecht te maken. De gedragingen zoals die jegens [slachtoffer] zijn verricht worden als één aaneengesloten samenstel van gedragingen beschouwd die in één en dezelfde vechtpartij zijn verricht. Het feit dat [slachtoffer] ondertussen is opgekrabbeld, wordt achtervolgd en na een paar seconden opnieuw wordt neergehaald waarna door een deel van dezelfde betrokkenen wordt voortgegaan met schoppen, trappen en slaan, maakt niet dat van twee gevechten kan dan wel moet worden gesproken. De vraag of er sprake is geweest van medeplegen ziet dus op dit ene gebeuren.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich na afloop van de wedstrijd tezamen op grensrechter [slachtoffer] gestort, waarbij er vanuit de groep belagers met geschoeide voet vol tegen het lichaam van [slachtoffer] is geschopt. Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen te komen, moet de vraag worden beantwoord of verdachte een substantiële en rechtstreekse bijdrage heef geleverd aan het strafbare feit.
Na grondige bestudering van het strafdossier moet geconcludeerd worden dat er geen toereikend bewijs voorhanden is om bovengenoemde vraag in bevestigende zin te beantwoorden. Vaststaat dat er voortdurende betrokkenheid is van verdachte bij het geweldsincident. Ongewis blijft evenwel wat de precieze rol van verdachte in dit geheel is geweest waar het gaat om het door hem toegepaste geweld op [slachtoffer]. Met name komt uit de voorhanden zijnde getuigenverklaringen (met name van de verklaringen van de getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 12] en [betrokkene 13]) onvoldoende concreet tot uitdrukking dat de bijdrage van verdachte aan de gewelddadigheden van dien aard is geweest dat de conclusie is gewettigd dat zijn gedrag voor de uitvoering van het onder 1 ten laste gelegde feit van substantiële betekenis is geweest in de zin van de deelnemingsvorm 'medeplegen'.
Bij de beoordeling van de feiten zijn - met inachtneming van de hierboven in paragraaf 5.3 geformuleerde behoedzaamheid - de van het incident beschikbare foto's betrokken. Buiten kijf staat dat verdachte daarop prominent naar voren komt, waarbij hij is te herkennen aan zijn afwijkend gekleurde - namelijk fel rode - voetbalbroek en witte in plaats van grijze sokken. Ontegenzeggelijk zijn op de foto's lichaamshoudingen van verdachte waar te nemen die de nodige vragen oproepen, maar het gaat te ver om uitsluitend op grond van de stilstaande beelden conclusies te trekken ten aanzien van aan de verdachte toe te rekenen handelingen.
Nu de precieze rol van verdachte met betrekking tot het geweld in de getuigenverklaringen niet concreet wordt omschreven terwijl anderzijds verdachte zelf een andersluidende verklaring over zijn handelingen heeft afgelegd, ontbreekt het toereikend bewijs van de verdachte toegedichte geweldshandelingen, waaraan het oordeel kan worden gekoppeld dat er sprake van een bewuste samenwerking in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en gericht op de onder 1 ten laste gelegde feiten. In het verlengde van het bovenstaande blijkt namelijk evenmin voldoende van gedragingen van verdachte waaruit volgt dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard, of dat hij jegens hem opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen dan wel hem opzettelijk heeft willen mishandelen.
Op grond van het vorenstaande wordt verdachte vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd.
8.4.
Bewijs van openlijke geweldpleging
Met betrekking tot het bewijs van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging moet het navolgende worden vooropgesteld:
Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in HR 11 november 2003 is van het 'in vereniging' plegen van geweld in de zin van deze strafbaarstelling sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die 'in vereniging' geweld pleegt.
Hetgeen hierboven is overwogen in de paragrafen 6, 7 en 8.3 ten aanzien van de rol die verdachte heeft vervuld tijdens de vechtpartij, wettigt de conclusie dat de gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als een wezenlijke bijdrage aan het geweld in de zin van openlijke geweldpleging. Verdachte is immers van meet af aan voortdurend betrokken bij het incident dat begon met het verhaal halen bij de grensrechter. Hij is degene die tezamen met medeverdachten op agressieve wijze met [slachtoffer] in discussie gaat, waarbij wordt geschreeuwd en gebaren worden gemaakt. Hij heeft vervolgens bewijsbaar enig geweld toegepast gedurende de daaropvolgende vechtpartij. Verdachte heeft jegens [slachtoffer] - die wegrende - obstructie gepleegd. Verdachte heeft toen hij op de grond lag in de richting van [slachtoffer] van zich afgetrapt. [slachtoffer] stond op dat moment bij verdachte. Verdachte is vervolgens betrokken geweest bij de korte achtervolging van [slachtoffer]. Hij heeft ten slotte in de kluwen van vechtenden waarin werd geschopt, getrapt en geslagen tegen [slachtoffer], zelf een vuistslag toegebracht aan een speler van Buitenboys. Verdachte heeft met deze gedragingen een significante of wezenlijke bijdrage geleverd. Het feit dat verdachte zelf de in de bewezenverklaring genoemde gedragingen van schoppen, trappen en slaan tegen [slachtoffer] niet heeft verricht doet naar geldend recht aan het voorgaande niet af.
Het hof is evenwel van oordeel dat geweldshandelingen van verdachte en openlijk geweld ten aanzien van [betrokkene 14] niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal van dat gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken”
6. Middel 1
6.1.
Het middel klaagt over de motivering van de onder 2 bewezenverklaarde openlijke geweldpleging tegen personen. Die klacht valt in verschillende deelklachten uiteen. De centrale stelling is daarbij dat de bewijsoverwegingen van het Hof onvoldoende steun vinden in de bewijsmiddelen.
6.2.
Voor een deel is sprake van het zoeken van spijkers op laag water. Zo wordt erover geklaagd dat het Hof in paragraaf 7 (“Rol van de verdachte”) overweegt dat verdachte erkent betrokken te zijn (maar elke geweldpleging ontkent). Dit zou verbazing wekken omdat een dergelijke erkenning niet onder de bewijsmiddelen is opgenomen. Hetzelfde geldt voor de ontkenning van elke vorm van geweld, zou ik daaraan toe willen voegen. Het is mijns inziens evident dat het Hof met de bedoelde overweging enkel een bondige aanduiding wilde geven van de processuele opstelling van de verdachte. Ik merk daarbij op dat men op vele manieren betrokken kan zijn bij een gebeuren. Ook het slachtoffer was daarbij in zekere zin betrokken. Dat de door de verdachte erkende betrokkenheid een deelname aan de geweldpleging inhield, zegt het Hof niet. Integendeel zelfs.
6.3.
Soortgelijke opmerkingen kunnen worden gemaakt met de klacht over de overweging van het Hof dat de verdachte en zijn medeverdachten zich op de grensrechter hebben “gestort”. Het gaat hier niet om een overweging die de bewezenverklaring draagt, maar om een overweging die de opmaat vormt naar de vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit. Het Hof laat op de gewraakte passage dan ook onmiddellijk de vraag volgen of sprake is van een substantiële bijdrage aan dat feit. Daar komt bij dat de term “gestort” niet letterlijk gelezen moet worden, maar een beeldende weergave vormt van hetgeen het Hof eerder in diezelfde paragraaf vaststelde: “Direct na de wedstrijd liepen jongens van Nieuw Sloten op de grensrechter af om verhaal te halen. Deze groep jongens liep niet richting middencirkel om handen te schudden, maar ze liepen richting [slachtoffer]. Daar waren bij verdachte met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. (…) Het was allemaal geschreeuw en het zag er agressief uit.”. Het Hof zal met zijn verwijzing naar hetgeen in paragraaf 8.3 is overwogen met betrekking tot de rol van de verdachte op deze passage het oog hebben gehad (en niet de zinsnede waarover wordt geklaagd).
6.4.
Een andere klacht houdt in dat het Hof enerzijds (in paragraaf 8.3.2) overweegt dat geen sprake is van “een substantiële en rechtstreekse bijdrage”, en anderzijds oordeelt (in paragraaf 8.4) dat de verdachte een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Dat zou innerlijk tegenstrijdig zijn. Die klacht ziet eraan voorbij dat het in het ene geval gaat om de vraag of de verdachte als medepleger van doodslag kan worden aangemerkt, en in het andere geval om de vraag of hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Daarvoor gelden andere eisen.4.
6.5.
Geklaagd wordt voorts dat de zo-even onder 6.3 geciteerde passage suggereert dat de discussie met de grensrechter niet bij de middencirkel plaatsvond, terwijl uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit wel het geval was. De strekking van de overweging is evenwel dat de bedoelde jongens niet naar de scheidsrechter gingen om handen te schudden, maar op de grensrechter afkwamen. Geklaagd wordt ook dat het Hof niet heeft kunnen oordelen dat verdachte “degene [is] die tezamen met medeverdachten op agressieve wijze met [slachtoffer] in discussie gaat”. Dat ook verdachte agressief was, heeft het Hof geredelijk uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden. Ik wijs op de bewijsmiddelen 35, 36, 39, 40 en 41, die bezien moeten worden in het licht van de “grimmige sfeer” waarin de wedstrijd blijkens de bewijsmiddelen werd gespeeld. Dat de verdachte, die verklaarde tegen de grensrechter te hebben gezegd dat het buitenspel was, dat op een vriendelijke wijze zou hebben gedaan, is gelet op dit alles hoogst onwaarschijnlijk.
6.6.
Iets meer aandacht verdient de klacht dat het oordeel van het Hof dat de verdachte “vervolgens betrokken is geweest bij de korte achtervolging van [slachtoffer]” geen steun vindt in de bewijsmiddelen. Dat de verdachte naar de grensrechter is toegerend, wil, zo wordt gesteld, niet zeggen dat dit gebeurde met de intentie om de grensrechter te “pakken”. Ik merk op dat de gewraakte vaststelling van het Hof op gespannen voet lijkt te staan met hetgeen het Hof in paragraaf 7 als rol aan de verdachte toeschreef: “Daarna is de grensrechter weggerend en is hij – na een achtervolging – opnieuw neergehaald. Vervolgens is er onverminderd op hem ingetrapt. Verdachte is nadat hij is opgestaan in de richting van de kluwen mensen rondom de grensrechter gehold.”. Hieruit lijkt toch te volgen dat de verdachte in de richting van (de kluwen rondom) de grensrechter holde toen de korte achtervolging al was afgelopen. Ik zou het ervoor willen houden dat het Hof niet heeft willen afwijken van hetgeen het in paragraaf 7 had vastgesteld en dat het derhalve tot uitdrukking heeft willen brengen dat de verdachte, nadat de agressieve discussie met de grensrechter op slaan en schoppen was uitgelopen, zich niet afzijdig heeft gehouden, maar zich integendeel zo snel mogelijk weer bij de geweldplegers heeft gevoegd. Aan de klacht ontvalt daardoor de feitelijke grondslag.
6.7.
Ik kom nu toe aan de klachten die de kern van de zaak raken. Het gaat daarbij in de eerste plaats om het oordeel van het Hof dat het door de verdachte zelf gepleegde geweld mede heeft bestaan uit het “duwen” van de grensrechter (zoals in paragraaf 7 wordt gesteld) en dat de verdachte “obstructie” heeft gepleegd toen de grensrechter aan het wegrennen was (zoals in paragraaf 8.4 wordt overwogen). Volgens de steller van dit middel kan dit niet uit de bewijsmiddelen volgen. Daarbij wordt een beroep gedaan op de als bewijsmiddel 13 gebezigde verklaring van de verdachte, die onder meer inhoudt:
“Ik zag dat de grensrechter opstond en ronddraaide. Ik zag hem op mij afkomen en ik hield volgens mij een hand voor mij om hem van mij af te houden. Volgens mij stond ik in de weg.”
De verdachte zou dus niet hebben geduwd, maar een afweerbeweging hebben gemaakt. De steller van het middel had ook kunnen wijzen op bewijsmiddel 14, dat onder meer als verklaring van de verdachte inhoudt: “Ik weerde me tegen de grensrechter af”.
6.8.
Ik stel voorop dat het geen overbodige luxe was geweest als het Hof had uitgelegd welke redengevende betekenis het aan deze verklaringen van de verdachte toekende. Ik meen echter te mogen begrijpen dat deze verklaringen gelezen moeten worden in samenhang met de als bewijsmiddel 11 gebezigde verklaring van de verdachte, die onder meer inhoudt: “Ik probeerde hem tegen te houden. Ik zei: “stop, rustig””. De gedachtegang van het Hof is kennelijk geweest dat de verdachte zag dat de grensrechter, nadat hij was gemolesteerd, opstond en ronddraaide om een uitweg te zoeken uit de kring van spelers die hem belaagden. De verdachte was zich er tevens van bewust dat hij in de weg stond, maar ging geen stap opzij. In plaats daarvan probeerde hij de grensrechter tegen te houden. Dat de verdachte onder die omstandigheden een hand voor zich hield om de grensrechter van zich af te houden, heeft het Hof derhalve kunnen opvatten als een onderdeel van de poging om de grensrechter de doortocht te beletten (en zo het tegen hem gepleegde geweld te faciliteren). Het oordeel dat de verdachte obstructie pleegde, vindt aldus wel degelijk steun in de bewijsmiddelen. Dat daarbij van “duwen” geen sprake was (dat blijkt in elk geval niet uit de bewijsmiddelen), is van ondergeschikt belang. Het Hof refereert daar in de dragende bewijsoverweging onder 8.4 niet aan. Aan de begrijpelijkheid van de motivering in haar geheel doet dit kleine gebrek dan ook niet af.
6.9.
Terzijde merk ik op dat het middel niet klaagt over de vaststelling van het Hof dat de verdachte, nadat hij op de grond was gevallen, in de richting van de grensrechter heeft getrapt. Ook dit gegeven berust op de eigen verklaring van de verdachte (zie bewijsmiddelen 12 en 14), maar ook hier zou op basis van de bewijsmiddelen gedacht kunnen worden dat “slechts” sprake was van een afweerbeweging. Bewijsmiddel 12 houdt in: “Ik kon voorkomen dat de grensrechter mij schopte door een trapbeweging te maken” en bewijsmiddel 11 houdt onder meer in: “Ik kon de trappen tegenhouden, voordat hij mij kon trappen”. In paragraaf 7 overweegt het Hof dat de verdachte liggend op de grond “- en naar eigen zeggen ter afwering” een trappende beweging heeft gemaakt. Het kan er gelet hierop voor gehouden worden dat het Hof het door de verdachte aangedragen motief voor de trapbeweging niet aannemelijk heeft geoordeeld (zodat de eigenlijke fout – waarover niet wordt geklaagd – is dat het Hof deze onderdelen van de verklaring ten onrechte onder de bewijsmiddelen heeft opgenomen). Ik merk daarbij op dat, zo het al zo zou zijn dat de grensrechter poogde de verdachte te schoppen, dat het dan veeleer bewijst dat geweld nodig was om aan de door de verdachte gepleegde obstructie een einde te maken.
6.10.
Tot de klachten die de kern raken, behoort in de tweede (en laatste) plaats de klacht dat de vuistslag die de verdachte toebracht aan een speler van Buitenboys, geen geweld oplevert dat jegens de grensrechter is gepleegd en daarom buiten beschouwing moet blijven. Ik zie dat anders. De bedoelde speler van Buitenboys was [betrokkene 2], de zoon van de grensrechter (bewijsmiddel 14). Het Hof stelde vast dat [betrokkene 2] heeft geprobeerd zijn vader te ontzetten en daartoe diens belagers probeerde weg te duwen.5.Met het tegen [betrokkene 2] gepleegde geweld faciliteerde de verdachte dus, zo zal de gedachtegang van het Hof zijn geweest, het geweld dat tegen diens vader werd gepleegd en maakte daardoor wel degelijk deel uit van het jegens de grensrechter gepleegde geweld. Dat wordt onderstreept door de eigen verklaring die de verdachte voor zijn gedrag gaf (bewijsmiddel 14): “Als je twee partijen ziet vechten, dan kies je voor je eigen partij”.
6.11.
De slotsom moet zijn dat het Hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het jegens het slachtoffer gepleegde openlijke geweld.
6.12.
Het middel faalt.
7. Middel 2
7.1.
Het tweede middel klaagt dat het Hof onvoldoende heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdachte dat de verklaring van [betrokkene 2] moest worden uitgesloten van het bewijs, omdat die – kort samengevat – niet betrouwbaar zou zijn.
7.2.
Het gaat om de verklaring die [betrokkene 2] op 13 december 2012 heeft afgelegd en die het Hof blijkens de aanvulling op het verkorte arrest als bewijsmiddel 44 heeft gebruikt. Die verklaring houdt in dat verdachte één van de spelers is die op zijn vader hebben ingetrapt. Aan de betrouwbaarheid van de verklaring heeft het Hof – in antwoord op het gevoerde verweer – een uitvoerige beschouwing gewijd. Zowel het een als het ander is merkwaardig. Het Hof heeft verdachte vrijgesproken van medeplegen van doodslag, omdat – aldus het Hof – uit de bewijsmiddelen niet precies kan worden afgeleid welk aandeel verdachte heeft geleverd aan het tegen [slachtoffer] gepleegde geweld. Daarbij noemde het Hof de verklaring van [betrokkene 2] “onvoldoende concreet”. De bewijsoverwegingen in paragraaf 8.4. van het bestreden arrest sluiten daarbij aan. Volgens het Hof bestaat de “significante of wezenlijke” bijdrage aan het tegen de grensrechter gepleegde geweld in het bijzonder uit het plegen van obstructie, het maken van een trappende beweging als verdachte op de grond ligt en het slaan van [betrokkene 2]. Het daadwerkelijk slaan en schoppen van de grensrechter is daar niet bij. De afsluitende zin bevestigt dat: “Het feit dat verdachte zelf de in de bewezenverklaring genoemde gedragingen van schoppen, trappen en slaan tegen [slachtoffer] niet heeft verricht doet naar geldend recht aan het voorgaande niet af.”
7.3.
Geconstateerd kan worden dat het Hof aan de in het middel bedoelde verklaring geen enkele redengevende betekenis heeft toegekend en dat het daarom als een misslag moet worden beschouwd dat het Hof die verklaring onder de bewijsmiddelen heeft opgenomen en aan de betrouwbaarheid van die verklaringen overwegingen heeft gewijd. Dat betekent dat de verdachte bij het middel geen belang heeft.
7.4.
Het middel faalt.
8. Middel 3
8.1.
Het derde middel betoogt dat het Hof evenmin een voldoende gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de door medeverdachte [medeverdachte 1] - op 8 december 2012 -afgelegde verklaring moest worden uitgesloten van het bewijs.
8.2.
Het Hof heeft de desbetreffende verklaring van [medeverdachte 1] als bewijsmiddel 25 voor het bewijs gebruikt. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] werd geschopt en geslagen door nummer 10, 14, [medeverdachte 2], [verdachte] (lees: verdachte), [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Het Hof heeft in zijn arrest aan deze verklaring ter weerlegging van het in het middel bedoelde verweer een overweging gewijd en geoordeeld dat de verklaring bruikbaar is voor het bewijs.
8.3.
Hier geldt weer hetzelfde als wat voor middel 2 geldt. Nu het Hof de verklaring van [medeverdachte 1] voor zover die inhoudt dat de verdachte één van de spelers was die de grensrechter schopten en sloegen, klaarblijkelijk niet aan de bewezenverklaring ten grondslag heeft gelegd, heeft de verdachte bij het middel geen belang.
8.4.
Het middel faalt.
9. Middel 4
9.1.
Het vierde middel keert zich tegen de (motivering van de) aan de verdachte opgelegde straf. Verdachte is, als gezegd, veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met een bijzondere voorwaarde. Het Hof heeft deze straf als volgt gemotiveerd:
“12. Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte speelde op zondag 2 december 2012 samen met zijn teamgenoten een voetbalwedstrijd tegen Buitenboys B3. Bij deze wedstrijd trad [slachtoffer] op als grensrechter. [slachtoffer] maakte het - als vrijwilliger van de voetbalvereniging - mede voor verdachte mogelijk dat hij daar op dat moment een voetbalwedstrijd kon spelen. Tijdens deze wedstrijd ontstond er onvrede bij verdachte en zijn teamgenoten over de wijze waarop de grensrechter vlagde. Na de wedstrijd is verdachte tezamen met een aantal teamgenoten op agressieve wijze verhaal gaan halen bij de grensrechter. Verdachte was hierbij van aanvang af met enkele medeverdachten aanwezig. Er werd in de richting van [slachtoffer] geschreeuwd en er werden agressieve gebaren gemaakt. Dit is ontaard in een uitbarsting van geweld jegens [slachtoffer] waaraan laatstgenoemde zich heeft getracht te onttrekken maar door verdachte werd tegengehouden. Verdachte heeft toen al liggend op de grond geschopt om zich direct daarop weer bij de vechtende medeverdachten te voegen.
[slachtoffer] heeft liggend op de grond in de overmacht van geweld geen kans gehad. Hij heeft zich op geen enkele manier kunnen verweren tegen de kluwen van personen die hem met hun voetbalschoenen schopten en trapten waar ze hem maar raken konden. Het wordt verdachte aangerekend dat hij aan het geweld een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten vonden kennelijk enkel en alleen uit frustratie plaats over door [slachtoffer] geïnitieerde onwelkome beslissingen ten aanzien van buitenspel.
Toeschouwers van de wedstrijden op de voetbalvelden zijn ongewild getuige geweest van deze verwerpelijke gebeurtenis. Uit de getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat de vechtpartij met verontwaardiging is waargenomen. Op grond van het vorenstaande acht het hof gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het werd gepleegd, jeugddetentie van aanzienlijke duur passend en geboden.
Ten voordele van verdachte wordt meegewogen dat hij blijkens zijn uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 november 2013 niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is - tegen de achtergrond van het gegeven dat verdachte minderjarig was ten tijde van het delict – een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een passende en noodzakelijke bestraffing. Het voorwaardelijk deel dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten.
Bij de strafoplegging is acht geslagen op wat door de Raad voor de Kinderbescherming in een advies d.d. 4 november 2013 heeft geadviseerd, waarbij de Raad verwijst naar een eerdere rapportage van 29 april 2013 en dit advies handhaaft. In die rapportage van 29 april 2013 wordt gemotiveerd geadviseerd om bij een voorwaardelijk strafdeel een bijzondere voorwaarde voor de duur van één jaar op te leggen, te weten de Maatregel Hulp en Steun, uit te voeren door de jeugdreclassering. Dit advies wordt overgenomen en aan verdachte zal voornoemde bijzondere voorwaarde worden opgelegd. Echter, in afwijking van voornoemd advies, wordt - gelet op het belang dat de verdachte heeft bij een goede begeleiding door de jeugdreclassering - bij de bijzondere voorwaarde een proeftijd van twee jaren opgelegd.
Gelet op het voorgaande en met name hetgeen is bepaald over de duur van de straf, wordt het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis - zoals door de raadsvrouw ter terechtzitting gedaan - afgewezen.”
9.2.
De steller van het middel betoogt dat de aan verdachte opgelegde straf “relatief hoog” is en dat het Hof heeft nagelaten te motiveren waarom het voor deze straf heeft gekozen. Daarbij wordt erop gewezen dat de Rechtbank Midden-Nederland medeverdachte [betrokkene 13] wegens openlijke geweldpleging veroordeelde tot 30 dagen jeugddetentie, waarvan 13 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarde.
9.3.
Ik stel voorop dat de feitenrechter grote vrijheid toekomt als het gaat om de keuze en de waardering van de factoren die hij bij de straftoemeting in aanmerking neemt. Ik merk ook op dat het Hof niet gebonden was aan het oordeel van de Rechtbank, nog daargelaten dat in cassatie niet vaststaat dat het om gelijke gevallen gaat. Het Hof heeft uitvoerig gemotiveerd op grond van welke feiten en omstandigheden het van oordeel is dat de opgelegde straf passend is. Voor zover het middel daartegen opkomt met een herhaling van klachten die bij de bespreking van het eerste middel ondeugdelijk zijn bevonden, geldt dat daaraan voorbij moet worden gegaan. Voor het overige geldt dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is en toereikend gemotiveerd. Voor een verdergaande toets is in cassatie geen plaats.
9.4.
Het middel faalt.
10. Het middel van de benadeelde partij
10.1.
Als gezegd is namens de benadeelde partij [benadeelde partij] één cassatieschriftuur ingediend (met dezelfde inhoud) in alle zeven samenhangende zaken.6.Het daarin geformuleerde middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] voor zover die betrekking heeft op inkomstenderving ter zake van levensonderhoud.
10.2.
Anders dan in de zes met de onderhavige zaak samenhangende zaken zijn de vier benadeelde partijen (die zich dus in alle zeven zaken hebben gevoegd) in de onderhavige zaak niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. Het Hof overwoog daartoe het volgende:
“13.2 Beoordeling
Het hof komt niet toe aan de behandeling van de vorderingen tot schadevergoeding. Hierboven is overwogen dat verdachte zal worden veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarin de dood verdachte in strafrechtelijke zin kan worden toegerekend. Het hof stelt vast dat ingevolge de vorderingen en hun onderbouwing zowel de materiële als immateriële schade ziet op schade zoals die is geleden als gevolg van het overlijden van [slachtoffer]. Nu het hof niet tot een veroordeling terzake van de tenlastegelegde levensdelicten komt, doet zich de situatie voor dat er geen rechtstreeks verband kan worden vastgesteld tussen hetgeen gevorderd is en het bewezenverklaarde feit. Dit leidt ertoe dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet kunnen worden ontvangen.
De verdachte wordt telkens verwezen in de door de benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.”
10.3.
De in het middel vervatte klacht richt zich – blijkens de schriftuur - tegen overwegingen die geen onderdeel uitmaken van het bestreden arrest.
10.4.
Het middel faalt daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag.
11. De namens de verdachte aangevoerde middelen falen. Zij kunnen, worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het namens de benadeelde partij ingediende middel faalt evenzeer en kan ook worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑03‑2015
Het betreft hier één cassatieschriftuur die in alle zeven samenhangende zaken (zie de vorige voetnoot) tegelijk is ingediend.
De voetnoten laat ik omwille van de leesbaarheid achterwege.
Ik merk nog op dat het cassatieberoep onbeperkt is ingesteld, zodat het argument dat het beroep zich niet richt tegen de vrijspraak van het primair tenlastegelegde niet opgaat.
Zie paragraaf 7, waarbij met een voetnoot de vindplaats van de desbetreffende verklaring van [betrokkene 2] staat vermeld. In de aanvulling op het arrest is deze verklaring niet opgenomen.
Zie voetnoten 1 en 2.