Einde inhoudsopgave
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.26a Aanvullende eisen voor opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst
Geldend
Geldend vanaf 19-07-2014
- Bronpublicatie:
14-05-2014, Stb. 2014, 219 (uitgifte: 24-06-2014, kamerstukken: 33840)
- Inwerkingtreding
19-07-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-07-2014, Stb. 2014, 283 (uitgifte: 18-07-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
Bij ministeriële regeling kunnen opleidingen op het gebied van de kunst en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst worden aangewezen die in verband met de organisatie en inrichting van het onderwijs dan wel de kennis of vaardigheden van de aanstaande studenten en extraneï specifieke eisen kunnen stellen in aanvulling op de eisen, bedoeld in artikel 7.24. Voor de inschrijving voor deze opleidingen geldt als eis het bezit van een bewijs van toelating als bedoeld in het vierde lid.
2.
Met betrekking tot de opleidingen waarop het eerste lid van toepassing is, stelt het instellingsbestuur ter uitwerking van de in het eerste lid bedoelde specifieke eisen voor een opleiding criteria vast betreffende selectie en toelating van de studenten en extraneï. De selectiecriteria kunnen uitsluitend eisen bevatten die direct verband houden met de gronden, bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid.
3.
Voor elke opleiding stelt het instellingsbestuur een commissie in, die is belast met het onderzoek of aanstaande studenten of extraneï voldoen aan de in het eerste lid bedoelde eisen en de in het tweede lid bedoelde criteria. De commissie brengt het instellingsbestuur een gemotiveerd advies uit.
4.
Het instellingsbestuur neemt ten aanzien van elke aanstaande student of extraneus een beslissing of deze voldoet aan de in het eerste lid bedoelde eisen en de in het tweede lid bedoelde criteria. Het instellingsbestuur bericht de student of extraneus over de uitslag van het desbetreffende onderzoek en reikt hem, indien het resultaat van het onderzoek daartoe aanleiding geeft, ten bewijze daarvan een bewijs van toelating uit.
5.
Bij de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen tevens voorschriften van procedurele aard worden vastgesteld.