Rb. Noord-Nederland, 10-10-2016, nr. LEE 15-4140
ECLI:NL:RBNNE:2016:4563
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
10-10-2016
- Zaaknummer
LEE 15-4140
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2016:4563, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 10‑10‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 10‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Proceskosten in de bezwaarfase. Toevoegingen. Informatie met betrekking tot de schuldsanering uit een eerdere procedure in het kader van de uitvoering van dezelfde wettelijke taak. Vergaarplicht in de zin van artikel 3:2 van de Awb. Normering van de aanvraag door middel van een aanvraagformulier. Gesloten aanvraagsysteem. Tekort aan informatie dat tot foutieve besluiten heeft geleid is aan verweerder te wijten. Toekennen van een proceskostenvergoeding in bezwaar.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/4140
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2016 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser,
(gemachtigde: mr. J.J.M. Boot),
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder,
(gemachtigde: mr. B. Niemeijer).
Procesverloop
Bij afzonderlijk besluit van 18 maart 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder de kosten van rechtsbijstand ad € 1.032,87 van eiser teruggevorderd omdat de eerder verleende toevoeging is ingetrokken.
Bij afzonderlijk besluit van 18 maart 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder de kosten van rechtsbijstand ad € 538,22 van eiser teruggevorderd omdat de eerder verleende toevoeging is ingetrokken.
Bij besluit van 24 augustus 2015 (het bestreden besluit), verzonden op 3 september 2015, heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser gegrond verklaard en besloten om af te zien van de invordering van een bedrag € 1.571,09. Verder heeft verweerder besloten om het verzoek om een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase af te wijzen.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 juni 2016.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
Ingevolge artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank besloten tot een heropening van het onderzoek ter zitting, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de originele aanvraagformulieren van eiser, die betrekking hebben op de procedures met het kenmerk BC 150856 en BC 150857 van verweerder, te overleggen.
Bij brief van 24 juni 2016 heeft verweerder voormelde aanvraagformulieren overgelegd.
Desgevraagd hebben partijen bij brief van 11 juli 2016 onderscheidenlijk 22 juli 2016 toestemming verleend aan de rechtbank om de zaak zonder nadere zitting af te doen.
Daarop heeft de rechtbank bij brief van 12 september 2016 het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of verweerder het verzoek om een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase terecht heeft afgewezen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
2. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de gegrondverklaring van het bezwaar de zogeheten zwaarwegende omstandigheden betreft, op grond waarvan verweerder afziet van inning. Verweerder wijst erop dat het in dit geval een debiteur betreft die reeds op het moment van indiening van de toevoegingsaanvraag was opgenomen in de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp). Op de toevoegingsaanvragen of bij nadere berichtgeving in het kader van die aanvragen is volgens verweerder verzuimd om dit belangrijke gegeven op te geven. De in het kader van de toevoegingsaanvragen gevoerde bezwaarprocedures ter zake van de hoogte van de eigen bijdragen, heeft volgens verweerder evenmin voormelde gebreken in de aanvragen hersteld. Naar de mening van verweerder mag van een professionele repeat-player als de gemachtigde van eiser verwacht worden dat hij alertheid betracht als het gaat om het verstrekken van cruciale informatie. In de visie van verweerder is het daarom niet enkel aan hem te wijten dat eiser geconfronteerd is met de primaire besluiten.
4. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij eerst op 30 april 2015 bekend is geworden met het gegeven dat eiser ten tijde van de toevoegingsaanvragen opgenomen was in de Wsnp. In dit verband wijst eiser erop dat verweerder in verband met de bezwaarschriftprocedure inzake de toevoeging onder het nummer 1FU5283 al in april 2012 op de hoogte was of had kunnen zijn van het gegeven dat hij was opgenomen in de Wnsp. Naar de mening van eiser had verweerder bij het nemen van de hercontrolebeslissingen rekening dienen te houden met dat gegeven. Nu dat niet is gebeurd, kan volgens eiser worden vastgesteld dat de hercontrolebeslissingen van 18 maart 2015 jegens hem onrechtmatig waren, hetgeen met zich brengt dat de verzochte proceskostenvergoeding in de bezwaarfase toegekend had moeten worden.
5. Niet in geschil is dat verweerder de primaire besluiten naar aanleiding van de bezwaarprocedure in de door eiser gewenste zin heeft aangepast. In geschil is de vraag of de besluiten zijn herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid zoals bedoeld in artikel 7:15 Awb.
De rechtbank stelt vast dat de primaire besluiten onrechtmatig waren omdat daarbij in strijd met artikel 3:2 Awb verzuimd is de informatie te betrekken omtrent het feit dat eiser in de schuldsanering zit. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze informatie reeds in het kader van een andere bezwaarprocedure ter uitvoering van dezelfde wettelijke taak had verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de vergaarplicht zoals bedoeld in artikel 3:2 Awb in ieder geval met zich mee dat het bestuursorgaan de informatie die het reeds bezit ook gebruikt. Indien en voor zover dit voor verweerder op organisatorische problemen stuit is het aan verweerder om die problemen ofwel op te lossen ofwel te voorzien in een alternatieve wijze om deze relevante informatie te vergaren.
Volgens verweerder is deze onrechtmatigheid niet aan hem te wijten omdat het in het kader van de betrokken bevoegdheid op de weg van eiser ligt om bij zijn aanvragen de informatie omtrent de schuldsanering (wederom) te verstrekken.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van een aanvrager ligt om, zeker wanneer hij van het bestuursorgaan een prestatie verlangt, die informatie te verstrekken die het bestuursorgaan nodig heeft om de bevoegdheid te kunnen uitoefenen. In die zin ligt ook bij de aanvrager een zekere verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat het bestuursorgaan een juist primair besluit kan nemen. Verweerder heeft echter het doen van de aanvraag genormeerd door daarvoor een formulier vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde aanvraagformulieren blijkt dat niet de vraag gesteld wordt of eiser al dan niet in de schuldsanering zit. Verder stelt de rechtbank vast dat op het aanvraagformulier evenmin ruimte opengelaten is voor het maken van aanvullende opmerkingen dan wel voor de vraag of er nog andere relevante omstandigheden te vermelden zijn die van invloed kunnen zijn op het te nemen besluit.
De rechtbank overweegt in dit verband dat verweerder er wellicht vanuit, op zich begrijpelijke, efficiencyoverwegingen voor heeft kunnen kiezen om een gesloten aanvraagsysteem te hanteren om aldus de uitvoeringskosten zo laag mogelijk te houden, doch dat eiser dan niet kan worden verweten dat hij de betrokken informatie omtrent de schuldsanering niet uit zichzelf heeft verstrekt. In die zin is het tekort aan informatie dat tot de foutieve besluiten heeft geleid het gevolg van het door verweerder voorgeschreven aanvraagformulier en daarmee aan verweerder te wijten. Dat klemt te meer in situaties als de onderhavige waarin de betrokken informatie reeds onder verweerder berustte. Indien en voor zover verweerder de gebreken in de interne informatievoorziening door middel van een aanvraagformulier zou willen compenseren, dient hij door middel van dat formulier uitdrukkelijk naar de betrokken informatie te vragen.
Om die reden is het beroep van eiser gegrond en komt het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
6. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat verweerder ingevolge artikel 7:15, tweede lid, in samenhang gelezen met artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van eiser in de bezwaarfase wordt veroordeeld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting van 14 augustus 2015, met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1).
De rechtbank zal bepalen dat de onderhavige uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
7. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder ingevolge artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van eiser te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1). Dit betekent dat het totaal voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten € 1.376,-- bedraagt. Verder ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 45,-- aan hem dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in de bezwaarfase ten bedrage van € 980,-- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan hem dient te vergoeden;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 496,-- en bepaalt dat verweerder deze kosten alsmede het door eiser betaalde griffierecht ad
€ 45,-- aan hem dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2016.
De griffier De rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: