Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 345/2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen
Artikel 5
Geldend
Geldend vanaf 15-05-2013
- Bronpublicatie:
17-04-2013, PbEU 2013, L 115 (uitgifte: 25-04-2013, regelingnummer: 345/2013)
- Inwerkingtreding
15-05-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-04-2013, PbEU 2013, L 115 (uitgifte: 25-04-2013, regelingnummer: 345/2013)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Beheerders van in aanmerking komende durfkapitaalfondsen zien erop toe dat niet meer dan 30 % van het totaalbedrag van de kapitaalinbreng en het niet-gestort toegezegd kapitaal van het fonds wordt gebruikt voor het verwerven van dergelijke activa, wanneer zij andere activa dan in aanmerking komende beleggingen verwerven. De drempel van 30 % wordt berekend op basis van de bedragen die voor belegging beschikbaar zijn na aftrek van alle relevante kosten. Aangehouden kasgeld en kasgeldequivalenten worden niet in aanmerking genomen bij het berekenen van deze drempel omdat kasgeld en kasgeldequivalenten niet als beleggingen dienen te worden beschouwd.
2.
Beheerders van in aanmerking komende durfkapitaalfondsen maken op het niveau van het in aanmerking komende durfkapitaalfonds geen gebruik van methoden die de risicopositie van het fonds doen toenemen tot een niveau dat hoger is dan het toegezegd kapitaal, zoals het lenen van contanten of effecten, het innemen van posities in derivaten of enigerlei andere handeling.
3.
Beheerders van in aanmerking komende durfkapitaalfondsen mogen op het niveau van het in aanmerking komende durfkapitaalfonds alleen leningen aangaan, schuldpapier uitgeven of waarborgen verstrekken indien dergelijke leningen, dergelijk schuldpapier of dergelijke waarborgen gedekt zijn door niet-gestort toegezegd kapitaal.