Hof 's-Hertogenbosch, 11-05-2017, nr. 200.210.517, 01
ECLI:NL:GHSHE:2017:2043
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-05-2017
- Zaaknummer
200.210.517_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:2043, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑05‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Uithuisplaatsing
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 11 mei 2017
Zaaknummer : 200.210.517/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/227114 JE RK 16-2278
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.J.M. Kammers,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 november 2016.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader en de afwijzing van het verzoek van de moeder tot een nieuw onafhankelijk onderzoek en - opnieuw rechtdoende - het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en het verzoek van de moeder tot benoeming van een deskundige ex artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 maart 2017, heeft de GI verzocht het beroep van de moeder niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de moeder, bijgestaan door mr. Kammers;
- -
de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De vader is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het formulier bij kindgesprek van [minderjarige] d.d. 11 maart 2017;
- -
de brief van Bureau Jeugdzorg Limburg d.d. 27 maart 2017;
- -
het V2-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 13 april 2017.
3. De beoordeling
3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 15 december 2009 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 december 2017.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 26 februari 2016 uit huis geplaatst. Hij verblijft sedert 28 juni 2016 bij de andere ouder met gezag (de vader).
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verlengd tot uiterlijk 14 december 2017 en het verzoek van de moeder tot een nieuw onafhankelijk onderzoek afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder betwist de noodzaak tot verlenging van de uithuisplaatsing. Er is op geen enkele wijze onderzoek verricht naar de huidige situatie bij de moeder, terwijl de moeder en stiefvader hun leven weer op de rails hebben. Door de GI wordt de agressie van stiefvader naar voren gebracht, maar niet is aangetoond dat hiervan sprake is en evenmin is aangegeven waarop de betreffende constatering is gebaseerd.
Gekeken dient te worden of is voldaan aan de voorwaarden van een uithuisplaatsing. De kwaliteiten van vader staan hier los van.
Er is voor zover bij moeder bekend geen sprake van een loyaliteitsprobleem bij [minderjarige] en als hiervan al sprake zou zijn, dan is dit het gevolg van de uithuisplaatsing.Een uithuisplaatsing is een tijdelijke maatregel waarbij de ouders hulp en steun dienen te krijgen om hun pedagogische capaciteiten te vergroten. De moeder heeft geen eerlijke kans gehad, hetgeen onderschreven wordt door diverse hulpverleners, die bij de moeder betrokken zijn.
Uit de beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) van23 december 2016 blijkt dat er niet aan is gewerkt dat de moeder en kind op eigen kracht verder kunnen. Door de GI is er maandenlang niet dan wel ondeugdelijk met de moeder gecommuniceerd.
De moeder heeft onvoldoende gelegenheid gehad om weerwoord te bieden aan hetgeen de GI heeft aangevoerd en acht een nieuw onafhankelijk deskundigenonderzoek op zijn plaats. Dit is in het belang van [minderjarige] , aldus de moeder. Daarbij acht de moeder het ook van belang dat [minderjarige] wordt gehoord.
De moeder heeft [minderjarige] al vier maanden lang niet gezien. De moeder heeft met ernstige gezondheidsklachten te kampen en is hierdoor fysiek niet in staat om naar [plaats] af te reizen. Ze heeft getracht om hierover met de GI in overleg te treden, maar ze krijgt geen respons.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De situatie van de moeder heeft onvoldoende verandering ondergaan in die zin dat deze sterk zou zijn verbeterd. [minderjarige] heeft gezien zijn problematiek (ADHD, een negatief zelfbeeld en loyaliteitsproblemen) behoefte aan een stabiele, voorspelbare en gestructureerde leefomgeving met liefdevolle opvoeders die daarnaar handelen. Bij de moeder is er sprake van een lichte verstandelijke beperking en de stiefvader heeft te kampen met Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH), slaapapneu en het Klinefelter syndroom.
De problematiek van [minderjarige] en van de stiefvader, in combinatie met het huishouden, maakten dat de moeder overvraagd werd. De situatie bleek zo te verslechteren dat er op een gegeven moment sprake was van een zodanige emotionele verwaarlozing dat volgens de GI gesproken kon worden van kindermishandeling. Dit heeft ertoe geleid dat [minderjarige] met spoed uit huis is geplaatst.
De zorgen over de situatie bij de moeder zijn onverminderd aanwezig als [minderjarige] weer bij zijn moeder gaat wonen, temeer nu de moeder nog steeds met de stiefvader samen woont. Een verlenging van de uithuisplaatsing is dan ook noodzakelijk.
De GI heeft naar de moeder uitgesproken dat in de visie van de GI de toekomst van [minderjarige] bij zijn vader ligt en er derhalve geen nieuw onderzoek zal worden verricht. Nieuw onderzoek zal wederom onrust en onzekerheid bij [minderjarige] tot gevolg hebben, hetgeen niet in zijn belang is, temeer gezien de rust die [minderjarige] bij de vader ervaart en de positieve ontwikkeling die hij bij zijn vader laat zien.
De GI wil graag met de moeder verder, maar de samenwerking verloopt moeizaam. De moeder heeft aangegeven dat ze ziek is en de bezoeken daardoor als belastend ervaart, maar geeft verder geen informatie over haar gezondheid. De GI wenst in goede samenspraak met de moeder [minderjarige] hiervan op de hoogte te stellen, maar tot op heden is dit nog niet van de grond gekomen.
3.8.
Van de zijde van de vader is naar voren gebracht dat de moeder meer dan voldoende mogelijkheid heeft gehad om aan te tonen dat zij al dan niet voor [minderjarige] kan zorgen. Zij kiest voor haar partner boven [minderjarige] . Toen [minderjarige] nog bij de moeder woonde, ging het steeds slechter met hem. Nu gaat het erg goed met [minderjarige] , hij maakt een positieve ontwikkeling door. Het verzoek van de moeder is niet in het belang van [minderjarige] . Voor hem is van belang dat er rust komt en duidelijkheid.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.9.2.
3.9.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW.
3.9.5.
[minderjarige] is op 26 februari 2016 uit huis geplaatst. Er was sprake van een zorgelijke, onveilige thuissituatie, mede vanwege problematiek van de stiefvader, die te kampen heeft met niet aangeboren hersenletsel. Bij de moeder was door het geheel aan problematiek sprake van een constante overbelasting. De hulpverlening, die in het kader van de ondertoezichtstelling in het verleden reeds was ingezet, bleek onvoldoende om [minderjarige] de verzorging en opvoeding te bieden, die voor hem noodzakelijk was. [minderjarige] heeft te kampen met ADHD, waardoor het voor hem extra van belang is dat hij voldoende rust, stabiliteit, voorspelbaarheid en structuur ervaart. Gebleken is dat de moeder en stiefvader hem dit niet konden en kunnen bieden.
3.9.6.
Inmiddels verblijft [minderjarige] sinds 28 juni 2016 bij zijn vader. De vader heeft de nodige stappen gezet en [minderjarige] heeft inmiddels een positieve ontwikkeling doorgemaakt.
[minderjarige] is tot rust gekomen, hij doet het goed op school en hij vertoont goed gedrag.
Gezien zijn persoonlijke problematiek en gezien hetgeen [minderjarige] reeds heeft meegemaakt acht het hof het noodzakelijk om de rust en stabiliteit die [minderjarige] thans ervaart, voor langere tijd te continueren en te waarborgen.
Een terugplaatsing naar de moeder brengt een grote verandering en onrust voor [minderjarige] mee, hetgeen niet in zijn belang is. Dit geldt temeer nu de moeder ter zitting heeft bevestigd dat zij nog steeds met de stiefvader samenleeft en in zoverre voldoende is komen vast te staan dat de zorgen in de thuissituatie bij de moeder nog steeds aanwezig zijn.
De moeder is er, alle goede bedoelingen ten spijt, de afgelopen jaren niet in geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat zij in staat is om [minderjarige] een veilige thuissituatie te bieden en de moeder heeft daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gronden voor een uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn.
3.9.7.
Gezien het voorgaande acht het hof een nader onderzoek door een deskundige niet aan de orde. Een dergelijk deskundigenonderzoek is belastend voor [minderjarige] , die, gezien zijn problematiek, gebaat is bij een voorzetting van de door hem ervaren rust en continuïteit. Een onderzoek zal eveneens onrust en onzekerheid bij [minderjarige] te weeg brengen. Nu het hof van oordeel is dat het belang van [minderjarige] zich verzet tegen het door de moeder verzochte onderzoek, zal dit verzoek worden afgewezen.
3.10.
Het hof benadrukt nogmaals dat het belang van [minderjarige] voorop dient te staan.
[minderjarige] heeft recht op een ongedwongen contact met beide ouders waarbij hij van beide ouders het gevoel krijgt dat hij geen keuze hoeft te maken en hij het vertrouwen krijgt dat hij mag blijven waar hij nu is.
Het is daarnaast van belang dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] zo spoedig mogelijk wordt hersteld en er een goede omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] van de grond komt. Immers, niet ter discussie staat dat de moeder een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] heeft en de omgang tussen de moeder en [minderjarige] altijd goed en liefdevol is verlopen.
Hiertoe is noodzakelijk dat de moeder en de GI gaan samenwerken en de strijdbijl begraven en dat er naar een oplossing voor de moeder wordt gezocht waarbij zij fysiek in staat is om een nadere omgangsregeling na te komen.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 november 2016, voor zover ziende op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en het verzoek van de moeder tot een nieuw onderzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, C.D.M. Lamers en P. Vlaardingerbroek en is op 11 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.