Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2019/473 betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole
Artikel 13 Procedure voor de goedkeuring van gezamenlijke inzetplannen
Geldend
Geldend vanaf 14-04-2019
- Bronpublicatie:
19-03-2019, PbEU 2019, L 83 (uitgifte: 25-03-2019, regelingnummer: 2019/473)
- Inwerkingtreding
14-04-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-03-2019, PbEU 2019, L 83 (uitgifte: 25-03-2019, regelingnummer: 2019/473)
- Vakgebied(en)
Dierenrecht / Bijzondere onderwerpen
EU-recht / Instituties
1.
De uitvoerend directeur van het Bureau stelt, op basis van de in artikel 12, lid 2, bedoelde aanmeldingen en binnen drie maanden na ontvangst van die aanmeldingen, in overleg met de betrokken lidstaten een ontwerp op voor een gezamenlijk inzetplan.
2.
In het ontwerpinzetplan wordt, met het oog op de uitvoering van het controle- en inspectieprogramma waarop het plan betrekking heeft, uitgaande van het belang van de betrokken lidstaten in de visserijtak in kwestie, nagegaan welke controle- en inspectiemiddelen kunnen worden gebundeld.
Het belang van een lidstaat in een visserijtak wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria, waarvan het relatieve gewicht kan variëren naargelang de specifieke kenmerken van elk plan:
- a)
de relatieve uitgestrektheid van de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie die in voorkomend geval onder het gezamenlijke inzetplan vallen;
- b)
de hoeveelheid vis die in een bepaalde referentieperiode op zijn grondgebied wordt aangeland in verhouding tot de totale hoeveelheid die wordt aangeland in de visserijtak waarvoor het gezamenlijke inzetplan wordt opgesteld;
- c)
het relatieve aantal vissersvaartuigen van de Unie dat de vlag van die lidstaat voert (motorvermogen en brutotonnage) en betrokken is in de visserijtak waarvoor het gezamenlijke inzetplan wordt opgesteld, in verhouding tot het totale aantal vaartuigen dat in die visserijtak betrokken is;
- d)
de relatieve omvang van het aan de lidstaat toegewezen quotum of, als geen quotum is vastgesteld, de hoeveelheid vis die hij in een bepaalde referentieperiode in die visserijtak heeft gevangen.
3.
Indien bij de voorbereiding van een ontwerp voor een gezamenlijk inzetplan blijkt dat er onvoldoende controle- en inspectiemiddelen beschikbaar zijn om aan de vereisten van het betreffende controle- en inspectieprogramma te voldoen, stelt de uitvoerend directeur de betrokken lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
4.
De uitvoerend directeur stelt de betrokken lidstaten en de Commissie in kennis van het ontwerpinzetplan. Indien de betrokken lidstaten of de Commissie binnen vijftien werkdagen te rekenen vanaf die kennisgeving geen bezwaren hebben geuit, stelt de uitvoerend directeur het inzetplan vast.
5.
Indien een of meer lidstaten of de Commissie bezwaren hebben geuit, legt de uitvoerend directeur de kwestie voor aan de Commissie. De Commissie kan het inzetplan, in voorkomend geval met de nodige aanpassingen, vaststellen volgens de in artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde procedure.
6.
Elk gezamenlijk inzetplan wordt jaarlijks in overleg met de lidstaten door het Bureau beoordeeld om rekening te houden met elk nieuw controle- en inspectieprogramma dat voor de betrokken lidstaten is vastgesteld, en met door de Commissie in de controle- en inspectieprogramma's gestelde prioriteiten.