Hof Amsterdam, 25-08-2015, nr. 14/00503
ECLI:NL:GHAMS:2015:4100
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-08-2015
- Zaaknummer
14/00503
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:4100, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑08‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1037
- Wetingang
- Vindplaatsen
NTFR 2015/2916 met annotatie van Mr. C.C. van den Berg
Uitspraak 25‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Aangifte OB niet langs elektronische weg, maar op papier gedaan. Verzuimboete wegens niet doen van aangifte terecht opgelegd.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 14/00503
25 augustus 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/4209 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 25 april 2013 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting (hierna ook: OB) van € 2.000. Tegelijk met het vaststellen van deze naheffingsaanslag is bij beschikking een verzuimboete van € 50 wegens het niet betalen van belasting opgelegd alsmede een verzuimboete van € 61 wegens het niet doen van aangifte (verder de aangifteboete).
1.2.
Na tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslag en verzuimboeten gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar, gedagtekend 30 augustus 2013, de naheffingsaanslag en de verzuimboete wegens het niet betalen van belasting gehandhaafd. Op het bezwaar tegen de aangifteboete heeft de inspecteur - in die uitspraak - niet beslist.
1.3.
Hiertegen is door belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.4.
Bij brief van 26 november 2013 heeft de inspecteur de rechtbank medegedeeld de naheffingsaanslag en de verzuimboete wegens het niet betalen van belasting (ambtshalve) te vernietigen.
1.5.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 13 december 2013, heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aangifteboete ongegrond verklaard.
1.6.
Hiertegen is door belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.7.
Bij uitspraak van 13 juni 2013 heeft de rechtbank - op beide beroepen - als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2013;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 13 december 2013;
- verklaart zich voor het overige onbevoegd;
- gelast dat verweerder eiser het betaalde griffierecht van € 44 vergoedt.”
1.8.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 juli 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, waarop door belanghebbende is gereageerd bij brief van 22 oktober 2014. De inspecteur heeft bij brief van 31 oktober 2014 medegedeeld geen gebruik te maken van de gelegenheid om te reageren op voormelde brief van belanghebbende.
1.9.
Op 13 juli 2015 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.10.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015. Namens de inspecteur is verschenen mr. B.F. Kroezen. Belanghebbende is - met kennisgeving aan het Hof - niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:
2.1.
Belanghebbende exploiteert sinds 1973 een taxibedrijf.
2.2.
In een aan belanghebbende gerichte brief, met dagtekening 11 augustus 2011, van de Belastingdienst/Centrale administratie staat (onder meer) het volgende vermeld:
“Geen ontheffing meer voor digitale aangifte
Geachte heer/mevrouw,
U doet uw aangiften tot nu toe nog op papier. Vanaf 1 januari 2012 zijn alle binnenlands belastingplichtige ondernemers (…) verplicht digitaal aangifte te doen. U kunt daarom dit jaar geen ontheffing meer aanvragen om op papier aangifte te doen.
Wat betekent dit voor u?
Volgens onze gegevens heeft u op dit moment ontheffing voor één of meer belastingsoorten. Hieronder leest u per belastingsoort wat dit voor u kan betekenen.
Voor de omzetbelasting moet u digitaal aangifte doen over tijdvakken die beginnen vanaf 1 januari 2012. Alleen over het laatste tijdvak in 2011 kunt u in 2012 nog aangifte doen op papier. Kwartaalaangiften over tijdvakken die beginnen in 2011 maar eindigen in 2012 moeten wel digitaal. (…)
Voor de inkomstenbelasting voor ondernemers (…) moet u uw aangifte over 2011 voor het eerst digitaal doen.
Waarom geen ontheffing meer?
Wij geven geen ontheffing meer omdat digitaal aangifte doen onder ondernemers al bijna helemaal is ingeburgerd. Het ontwikkelen van papieren formulieren en toelichtingen voor een kleine groep ondernemers kost in verhouding veel geld. Digitale aangiften worden ook vaker correct ingevuld en zijn voor ons sneller te verwerken. Bovendien is digitaal aangifte doen voor u eenvoudiger en de toelichting uitgebreider.
Wat moet u doen?
U doet uw aangiften digitaal via het beveiligde gedeelte voor ondernemers op www.belastingdienst.nl. Hiervoor hebt u een gebruikersnaam en een wachtwoord nodig. Als u die niet meer hebt, kunt u nieuwe aanvragen bij de BelastingTelefoon. U hebt uw gebruikersnaam en wachtwoord dan binnen 8 werkdagen in huis.”
2.3.
In een brief van belanghebbende van 12 augustus 2011, gericht aan de Belastingdienst/Centrale administratie, schrijft belanghebbende (onder meer) het volgende:
“Bezwaarschrift geen ontheffing meer voor digitale aangifte
(…)
Refererend aan het vertrouwensbeginsel maak ik hierbij bezwaar tegen de verplichting om digitale aangifte te doen per 1 januari 2012.
Uw beslissing houdt in dat er voor dit jaar dat reeds voor 2/3 voorbij is digitaal aangifte moet worden gedaan en dat is in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Als u al van mening bent dat het nuttig is dat alle ondernemers digitaal aangifte gaan doen dan was het zaak geweest de ondernemers hier tijdig van op de hoogte te stellen en niet na 2/3 deel van het boekjaar.
Ik verzoek u uw beslissing te wijzigen en deze regel eerst in te voeren nadat u de ondernemers ruim voorafgaande aan het boekjaar heeft ingelicht.
De belastingdienst kennende neemt u een afwijzende beslissing en derhalve verzoek ik u om een voor beroep vatbare beslissing.”
2.4.
Bij brief van 29 augustus 2011, gericht aan belanghebbende, heeft de inspecteur als volgt gereageerd:
“In uw brief van (…) 12 augustus 2011 (…) maakt u bezwaar tegen de verplichting om met ingang van 1 januari 2012 digitaal aangifte te doen. (…)
Naar aanleiding van deze brief deel ik u het volgende mee.
1. De Staatsecretaris van Financiën heeft bij Ministeriële regeling van 16 juni 2011, DV 2011/283M, beslist dat met ingang van 1 januari 2012 voor ondernemers de mogelijkheid om ontheffing te krijgen van de verplichting om elektronisch (digitaal) aangifte te doen komt te vervallen. Dit betekent dat ondernemers met ingang van 1 januari 2012 verplicht worden om elektronisch aangifte te doen. (…)
2. Er bestaat geen wettelijke mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen tegen het schrappen van de ontheffing om elektronisch aangifte te doen. Hierdoor kan ook geen uitspraak op bezwaar worden gedaan waartegen beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank.
3. Indien u het met de nieuwe regeling niet eens bent, kunt u uw klacht indienen bij de Staatsecretaris van Financiën, Postbus 20201, 2500 EE Den Haag, bij De Nationale Ombudsman, Postbus 93122, 2509 AC Den Haag, bij de Commissie voor de verzoekschriften en de burgerinitiatieven uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Postbus 20018, 2500 EA Den Haag of bij de Commissie voor de verzoekschriften uit de Eerste Kamer der Staten-Generaal, Postbus 20017, 2500 EA Den Haag.”
2.5.
In een brief van belanghebbende van 4 oktober 2011, gericht aan de Staatssecretaris van Financiën, schrijft belanghebbende (onder meer) het volgende:
“Ondanks dat de belastingdienst in haar schrijven van 29 augustus 2011 aangeeft dat het niet mogelijk is bezwaar te maken tegen bovengenoemde ministerieele regeling (bijlage B2) ben ik van mening dat de staatssecretaris een bestuursorgaan is en dat ik tegen een beslissing van dit bestuursorgaan bezwaar kan maken.
De belastingdienst had mijn schrijven dus (…) door moeten sturen naar de staatssecretaris.
Hoe het ook zij ik handhaaf mijn bezwaar zoals weergegeven in mijn schrijven aan de belastingdienst d.d. 12 augustus 2011 die u als bijlage B1 aantreft en ik deel u hierbij mede geen digitale aangifte inkomstenbelasting te zullen doen voor het jaar 2011 (…).
Ik verzoek u dan ook deze regeling pas te doen ingaan nadat u de betrokken ondernemers correct en voorafgaande aan het boekjaar heeft ingelicht.”
2.6.
Bij brief van 4 oktober 2011, gericht aan belanghebbende, heeft de Staatssecretaris van Financiën (voor zover van belang) als volgt gereageerd:
“U maakt bezwaar tegen een ministeriële regeling. Tegen een dergelijk algemeen verbindend voorschrift is geen bestuurlijk bezwaar en/of beroep open gesteld (artikel 8:2, letter a, Algemene wet bestuursrecht). Uw bezwaar is daarom niet-ontvankelijk. In beginsel staat tegen de niet-ontvankelijkverklaring beroep bij de rechter open. [voetnoot] (…) [voetnoot]Uit de jurisprudentie blijkt dat de rechter een beroep tegen niet-ontvankelijkheid om de genoemde reden in vergelijkbare gevallen als ongegrond beschouwt.”
2.7.
Op 27 maart 2013 heeft belanghebbende de inspecteur een brief gezonden met als onderwerp “Aangifte […] BTW over het boekjaar 2012”. Bij deze brief heeft hij als bijlage de “Jaarstukken 2012” gevoegd.
2.8.
Op 22 juli 2014 heeft het Hof van belanghebbende het hoger beroepschrift ontvangen. Daarin schrijft hij onder meer (accentuering belanghebbende):
“Hierbij ga ik in hoger beroep tegen de [onder 1.7 vermelde uitspraak van de rechtbank].
Het betreft hier een verzuimboete voor het niet doen van digitale aangifte.
Ik heb dus wel aangifte gedaan doch ik heb dit niet digitaal gedaan.”
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de volgende vragen:
- 1.
Is belanghebbendes beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2013 ontvankelijk?
- 2.
Is de aangifteboete terecht opgelegd?
- 3.
Is belanghebbendes bezwaarschrift betreffende het niet meer verlenen van ontheffing om elektronisch aangifte omzetbelasting te doen (niet-)ontvankelijk of (on)gegrond?Dan wel: Is de (fiscale) bestuursrechter (on)bevoegd daarover te oordelen?
- 4.
Kan het Hof de Staatssecretaris opdragen belanghebbende te ontheffen van de verplichting digitaal aangifte te doen?
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Geschilpunt 1: Is belanghebbendes beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2013 ontvankelijk?
4.1.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2013 niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat verweerder de naheffingsaanslag en de verzuimboete wegens niet betalen heeft vernietigd. Eiser kan door het handhaven van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2013 niet in een betere positie komen te verkeren. Dit betekent dat het procesbelang in zoverre ontbreekt. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2013.”
4.2.
Voor wat betreft belanghebbendes hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring, is het Hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de juiste beslissing genomen heeft.
Geschilpunt 2: Is de aangifteboete terecht opgelegd?
4.3.
De rechtbank heeft met betrekking tot de aangifteboete het volgende overwogen:
“Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 13 december 2013 inzake de [aangifteboete]. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze verzuimboete terecht is opgelegd, omdat eiser niet op de voorgeschreven wijze aangifte heeft gedaan. Eiser is het hiermee niet eens, omdat voor het jaar 2012 aan hem ten onrechte geen ontheffing is verleend van de wettelijke verplichting om elektronisch aangifte te doen. (…)
De rechtbank stelt vast dat eiser niet op de in de toepasselijke regelgeving (artikel 8, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) jo. artikel 20, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen) voorgeschreven wijze aangifte omzetbelasting heeft gedaan voor het jaar 2012. Dit vormt een verzuim, waarvoor verweerder een verzuimboete kan opleggen van € 61, zijnde 50% van het wettelijk maximum van € 123 (artikel 67b, eerste lid, van de AWR jo. paragraaf 22 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst).
Bij het opleggen van een verzuimboete is niet van belang of sprake is van opzet of schuld. Het enkele niet voldoen aan de verplichting is voldoende grond voor het opleggen van een verzuimboete. Bij afwezigheid van alle schuld of bij aanwezigheid van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd. Hetgeen eiser heeft aangevoerd om te onderbouwen dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd, levert geen afwezigheid van alle schuld of pleitbaar standpunt op. Eiser heeft niet duidelijk kunnen maken waarom hij niet kan voldoen aan de verplichting om elektronisch aangifte te doen. Eiser wist ruim voordat hij aangifte moest doen, dat hij deze op elektronische wijze moest indienen en kon derhalve de nodige maatregelen nemen opdat dit binnen de gestelde termijn zou lukken. Eiser heeft kennelijk geen enkele actie ondernomen om elektronisch aangifte te kunnen doen.”
4.4.1.
De toepasselijke wettelijke bepalingen luiden (voor zover hier van belang) als volgt (tekst 2012):
Artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR):
“2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald:
a. voor welke belastingen of groepen van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen het doen van aangifte uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, en
b. onder welke voorwaarden hiervan door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking ontheffing kan worden verleend.
De in dit lid bedoelde belastingplichtigen kunnen uitsluitend betreffen administratieplichtigen in de zin van artikel 52, tweede lid.”
Artikel 20 van de Uitvoeringsregeling AWR:
“2. Aangifte door een administratieplichtige als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de wet wordt langs elektronische weg gedaan indien het betreft:
(…)
c. de omzetbelasting: ingeval de administratieplichtige (…) in Nederland woont of is gevestigd (…).
3. De in het tweede lid bedoelde verplichting geldt niet indien de inspecteur een papieren aangiftebiljet uitreikt. De inspecteur kan een papieren aangiftebiljet uitreiken indien de aangifte betrekking heeft op een gedeelte van een tijdvak.”
4.4.2.
In de toelichting bij artikel XI, onderdeel B (art. 20 van de Uitvoeringsregeling AWR 1994) van de Ministeriële regeling van 16 juni 2011, DV 2011/283M, Stcrt. 2011, 11029, staat onder meer:
“In de tot de onderhavige wijziging geldende tekst van artikel 20, derde lid, van de UR AWR 1994 was de bevoegdheid van de inspecteur opgenomen om al dan niet op verzoek ontheffing te verlenen van de verplichting langs elektronische weg aangifte te doen. Het doen van aangifte op papier is voor de Belastingdienst relatief kostbaar. Naast het logistieke proces om een papieren aangifte te kunnen verstrekken, gaat het dan om kosten voor het verwerken van deze aangiften. Deze aangiften moeten namelijk gescand en ingetoetst worden, zodat de Belastingdienst de aangifte digitaal kan afdoen. Naast de kosten kunnen fouten bij het vertoetsen helaas niet altijd voorkomen worden. De ondernemer kan deze fouten alleen weer herstellen door tegen de belastingaanslag bezwaar te maken (of als het om de voorlopige aanslag inkomstenbelasting gaat, een verzoek om herziening te doen), hetgeen tot extra administratieve lasten en onnodige kosten leidt. Inmiddels verzoekt nog maar een beperkte groep om ontheffing. De redenen om een ontheffing aan te vragen zijn overwegend het niet hebben van een internetaansluiting en het niet kunnen omgaan met een computer. Deze redenen kunnen eenvoudig ondervangen worden hetzij door deze groep zelf, hetzij door (tijdelijke) ondersteuning door de Belastingdienst bijvoorbeeld in de vorm van hulp bij de elektronische aangifte. Gelet op de voordelen van de elektronische aangifte, de kosten voor de Belastingdienst in verband met de papieren aangifte en de daaraan verbonden risico’s, vervalt daarom de ontheffingsmogelijkheid per 1 januari 2012. De verplichting elektronisch aangifte te doen geldt vanaf die datum alleen niet indien de aangifte betrekking heeft op een gedeelte van een tijdvak en de inspecteur daarom een papieren aangiftebiljet uitreikt. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, ziet dit bijvoorbeeld op aangiften inkomstenbelasting situaties van overlijden, immigratie of emigratie en op aangiften omzetbelasting bij ondernemers die in de loop van een tijdvak starten.”
4.5.
Vaststaat dat belanghebbende de aangifte OB voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 niet langs elektronische weg heeft gedaan (zie bijvoorbeeld de onder 2.8 geciteerde zinnen uit belanghebbendes hoger beroepschrift). Derhalve heeft belanghebbende niet op de wettelijk voorgeschreven wijze aangifte gedaan.
4.6.
Belanghebbende verdedigt - naar het Hof begrijpt - dat toepassing van de wet in dezen in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Daartoe heeft hij aangevoerd:
“Als ik namelijk op 11 augustus 2011 in kennis wordt gesteld van het feit dat ik vanaf 1 januari 2012 digitaal aangifte moet doen dan betekent dit dat ik reeds over datzelfde belastingjaar 2011 digitaal aangifte moet doen en die boodschap komt een beetje laat.”
4.7.
Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. Uit de stukken leidt het Hof af dat de inspecteur (ex art. 20, derde lid, van de AWR; tekst 2011) belanghebbende tot en met 2011 ontheffing heeft verleend van het voor de omzetbelasting digitaal doen van aangifte. Met ingang van 1 januari 2012 is de regelgeving met betrekking tot het digitaal doen van aangifte veranderd en de inspecteur heeft op 11 augustus 2011 belanghebbende medegedeeld dat belanghebbende met ingang van 1 januari 2012 langs elektronische weg voor de omzetbelasting aangifte moet doen.
Belanghebbende heeft geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen zou zijn gewekt dat hij ook vanaf 1 januari 2012 nog op papier aangifte voor de omzetbelasting kon doen. Maar ook indien het Hof veronderstellenderwijs ervan uit zou gaan dat bij belanghebbende in het verleden wel vertrouwen is gewekt dat hij in de toekomst op papier aangifte voor de omzetbelasting zou kunnen doen, dan is dat vertrouwen in ieder geval door de inspecteur tijdig opgezegd met de brief van 11 augustus 2011 en heeft belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen concluderen dat de inspecteur daarbij niet adequaat rekening gehouden heeft met de gerechtvaardigde verwachtingen van belanghebbende.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt dan ook.
4.8.
Omdat het Hof ook niet gebleken is dat anderszins in strijd met de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is gehandeld en in aanmerking genomen dat het een boete van € 61 voor het niet doen van aangifte in het onderhavige geval passend en geboden acht, concludeert het Hof dat de aangifteboete niet in strijd met het recht is opgelegd en dat de rechtbank belanghebbendes beroepschrift voor zover het gericht is tegen de aangifteboete terecht ongegrond heeft verklaard.
Geschilpunt 3: Is belanghebbendes bezwaarschrift betreffende het niet meer verlenen van ontheffing elektronisch aangifte omzetbelasting te doen (niet-)ontvankelijk of (on)gegrond?
Dan wel: is de (fiscale) bestuursrechter (on)bevoegd daarover te oordelen?
4.9.
Voor zover belanghebbendes beroepschrift zich richt tegen de schriftelijke mededeling van de Belastingdienst aan belanghebbende om geen ontheffing meer te verlenen van de verplichting om digitaal aangifte te doen (zie 2.2), heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.
4.10.
De rechtbank heeft in dit verband het volgende overwogen:
“Bij brief van 11 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Centrale administratie aan eiser meegedeeld dat met ingang van 1 januari 2012 geen ontheffing meer zal worden verleend van de verplichting om elektronisch aangifte te doen. Eiser heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. Bij brief van 29 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Amsterdam aan eiser meegedeeld dat tegen de brief van 11 augustus 2011 geen bezwaar mogelijk is en dat eiser desgewenst een klacht kan indienen bij de Staatssecretaris van Financiën, de Nationale Ombudsman, de Commissie voor de verzoekschriften en de burgerinitiatieven uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Commissie voor de verzoekschriften en de burgerinitiatieven uit de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Eiser heeft na ontvangst van deze brief opnieuw bezwaar gemaakt. Eiser heeft uiteindelijk kennis genomen van een brief van het Ministerie van Financiën, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat tegen een ministeriële regeling geen bezwaar openstaat. (…)
Ingevolge artikel 26 van de AWR kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het betreft:a. een belastingaanslag, waaronder begrepen de in artikel 15 van de AWR voorgeschreven verrekening, ofb. een voor bezwaar vatbare beschikking, waarmee de voldoening of afdracht op aangifte, dan wel de inhouding door een inhoudingsplichtige van een bedrag als belasting wordt gelijkgesteld.
De AWR kent derhalve een gesloten systeem van rechtsbescherming.
Tegen overige besluiten of mededelingen staat noch op de voet van artikel 26 van de AWR noch op grond van enige andere wettelijke bepaling beroep bij de rechter in belastingzaken open. Indien en voor zover het beroep zich richt tegen de mededelingen over het vervallen van de ontheffing van het doen van elektronische aangiften, verklaart de rechtbank zich onbevoegd. Tegen dergelijke mededelingen kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.”
4.11.
In dit verband overweegt het Hof als volgt. Tegen de mededeling van de Belastingdienst aan belanghebbende om geen ontheffing meer te verlenen van de verplichting om digitaal aangifte te doen, heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend.
4.12.
Als reactie op belanghebbendes bezwaarschrift heeft de inspecteur belanghebbende de brief van 29 augustus 2011 geschreven. Het Hof merkt deze brief als een uitspaak op bezwaar aan en wel als een uitspraak waarin belanghebbendes bezwaar ongegrond wordt verklaard.
4.13.
Naar het oordeel van het Hof had de inspecteur belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren, omdat de schriftelijke mededeling van 11 augustus 2011 van de Belastingdienst geen voor bezwaar vatbare beschikking is (zoals de inspecteur ook overwoog onder 2 van zijn uitspaak op bezwaar).
4.14.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbendes beroepschrift (door de rechtbank op 7 oktober 2013 ontvangen) mede gericht tegen voornoemde uitspaak op bezwaar (van 29 augustus 2011). Weliswaar is het beroep tegen deze uitspaak op bezwaar niet tijdig ingediend (art. 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), doch niet-ontvankelijkverklaring dient achterwege te blijven omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. In dit verband acht het Hof van belang dat de brief van de inspecteur van 29 augustus 2011 een foute rechtsmiddelverwijzing bevat. In ieder geval kan het belanghebbende niet euvel geduid worden dat hij de brief niet als een uitspaak op bezwaar heeft opgevat; laat staan dat hij diende te beseffen dat hij vóór 10 oktober 2011 in beroep kon komen tegen deze uitspaak op bezwaar. Uit de op 4 oktober 2011 - weliswaar nog binnen de beroepstermijn maar - onbevoegd gedane uitspaak op bezwaar van de Staatssecretaris (waarin belanghebbendes bezwaar overigens terecht niet-ontvankelijk wordt verklaard) hoefde belanghebbende ook niet af te leiden dat hij alsnog een beroepschrift tegen de uitspaak op bezwaar van 29 augustus 2011 kon indienen.
Gelet op dit een en ander, alsmede op alle overige gedingstukken, en in aanmerking genomen dat belanghebbende eerst bij de aanslag van 25 april 2013 geconfronteerd werd met de financiële gevolgen van zijn niet op de voorgeschreven wijze doen van aangifte (waarna belanghebbende vervolgens tijdig rechtsmiddelen heeft aangewend), acht het Hof belanghebbendes termijnoverschrijding verschoonbaar.
Belanghebbendes beroep bij de rechtbank tegen voornoemde uitspaak op bezwaar was dus ontvankelijk.
4.15.
Zoals het Hof hiervoor onder 4.13 heeft overwogen had de inspecteur belanghebbendes bezwaarschrift niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft zich naar het oordeel van het Hof met betrekking tot belanghebbendes bezwaren tegen de brief van de Belastingdienst van 11 augustus 2011 (zie 2.2), ten onrechte onbevoegd verklaard. Het Hof zal de rechtbankuitspraak op dit punt en de uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2011 vernietigen en belanghebbendes bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Geschilpunt 4: Kan het Hof de Staatssecretaris opdragen belanghebbende te ontheffen van de verplichting digitaal aangifte te doen?
4.16.
Voorts schrijft belanghebbende in zijn hoger beroepschrift: “Verder verzoek ik u (…) Aan te geven dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing neemt waarbij de ondernemers voor de aanvang van het belastingjaar worden geïnformeerd over de verplichting om voortaan digitaal aangifte te doen omdat het niet zo kan zijn dat na eeuwen schriftelijke aangifte de staatssecretaris (…) in augustus 2011 een briefje stuurt dat over datzelfde jaar al digitaal aangifte dient te worden gedaan.”
4.17.
Het Hof wijst belanghebbendes verzoek af. De Awb, de AWR noch enige andere wet geven het Hof de bevoegdheid belanghebbendes verzoek te honoreren.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
5. Kosten
5.1.
Voor een veroordeling in de kosten die een partij in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, is met 8:75 van de Awb (in verbinding met artikel 8:108 van die wet) een exclusieve mogelijkheid geboden (vgl. Hoge Raad 14 september 2007, nr. 42069, ECLI:NL:HR:BB3442).
5.2.
Voor zover belanghebbende derhalve kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, kunnen die alleen voor vergoeding in aanmerking komen indien artikel 8:75 van de Awb die mogelijkheid biedt.
5.3.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, vierde volzin, van de Awb worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop een kostenveroordeling uitsluitend betrekking kan hebben. Die regels zijn gegeven in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
5.4.
Belanghebbende verzoekt om vergoeding van “kosten van papier inkt en verzending”. Deze door belanghebbende opgevoerde kosten vormen echter geen kosten die kunnen worden gerangschikt onder één van de in artikel 1 van het Besluit genoemde categorieën. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat sprake is van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb (in verbinding met artikel 8:108 van die wet).
5.5.
Voor een kostenveroordeling acht het Hof gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook geen termen aanwezig.
6. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing betreffende het griffierecht;
- -
verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2013 niet-ontvankelijk;
- -
verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 13 december 2013 ongegrond;
- -
verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2011 gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2011 en verklaart belanghebbendes bezwaarschrift van 11 augustus 2011 niet-ontvankelijk; en
- -
gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 239 (hoger beroep bij het Hof) te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M. Greebe, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 25 augustus 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.