NJ 2016/85
Een recht op ‘verlof’ kan niet zonder meer worden aangemerkt als ‘goed’ in de zin van art. 326 Sr.
HR 05-01-2016, ECLI:NL:HR:2016:7, m.nt. N. Keijzer
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
5 januari 2016
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de Griend
- Zaaknummer
14/05642
- Conclusie
A-G mr. P.C. Vegter
- Noot
N. Keijzer
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS153949:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:7, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑01‑2016
ECLI:NL:PHR:2015:2466, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑10‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑01‑2015
- Wetingang
Essentie
Bewezenverklaard is dat verdachte zijn leidinggevende heeft bewogen tot het geven van toestemming voor het opnemen van verlof, waarbij verdachte heeft doen voorkomen dat hij nog een toereikend tegoed aan verlof had. Het begrip ‘goed’ komt een autonome strafrechtelijke betekenis toe. Ook een niet-stoffelijk object kan daaronder worden begrepen, mits het gaat om een object dat voor menselijke beheersing vatbaar is en als zodanig vatbaar is voor afgifte of overdracht (vgl. HR 31 januari 2012, NJ 2012/535). Een aan een dienstbetrekking ontleend recht op ‘verlof’ kan niet zonder meer worden aangemerkt als ‘goed’ in de zin ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.